Vooral haar brede glimlach is leuk. En haar groene ogen, ik wist niet dat ik zo van groene ogen hield. Het kleine diamantje in haar neus. Haar bruine steile haar in twee speelse staartjes.
We praten. Gewoon maar wat onzin, de hele avond al. Hoe perzikshampoo smaakt en hoe veel velletjes wc-papier een mens in zijn leven gebruikt. We kennen elkaar niet. Dan is onzinnigheid altijd een goede basis. We lachen. Ik lach en zij lacht. En ik schenk haar bij. Rode wijn, fles nummer drie.
Jort gaat naar huis. En ik ben een lul. Ik ben die jongen die er met de date van iemand anders vandoor gaat. Ik verbreek de erecode. Ik ben schuldig, mea culpa. Zoiets zou Jort nooit doen. Hij had niet veel manieren, maar op dit gebied was hij correct. ,,Ik ben geen koekoek”, had hij eens gezegd, toen we dit thema in de kroeg aansneden. De vergelijking had ik nooit begrepen, maar wat hij bedoelde was duidelijk.
Mieke raakt met haar hand mijn hand aan, en vraagt wat er is. Als ik haar aankijk trekt ze haar hand weer terug, alsof je elkaar alleen mag aanraken als je iemand niet aankijkt. Alsof het licht uit moet als je elkaar aanraakt.
Een erg succesvol koppel vormden ze natuurlijk niet. Mieke was het zevende meisje dat Jort vroeg voor dit kerstdiner. De zes ervoor hadden afgezegd. Met smoezen of halve waarheden. Allemaal. Ik zat naast Jort terwijl hij telefoneerde, had hem aangemoedigd, gedwongen.
,,Zo moeilijk kan het toch niet zijn om iemand voor een kerstdiner te regelen?” had ik tegen beter weten in gezegd. En dus was ik getuige van zijn lijdensweg. Jort belde meisjes die toevallig net een nieuw vriendje hadden, meisjes die al een kerstdiner hadden (en als dat niet doorging nog een ander feestje), en meisjes die naar hun ouders moesten. Zelfs de je-mag-ook-best-weg-na-het-hoofdgerecht-oplossing werkte niet.
Zes afzeggingen vond Jort genoeg.
,,Dan Mieke maar”, zei hij somber.
Mieke was het leukste meisje van het roeiteam dat Jort coachte. Vond ik. Mieke was zo’n meisje dat in de herfst bukte als ze een onbeschadigd oranjebruin eikenblad op de stoep zag liggen. Dat had ik haar ooit zien doen, en ik vond het prachtig. Jort vond haar eigenlijk vervelend, te alternatief, en ze praatte ook teveel. Hij was ook niet het type dat hield van meisjes die eikenbladeren opraapten. ,,De gemeentedienst ruimt bladeren op, meisjes niet”, zei hij toen ik het hem vertelde.
* * *….
We gaan naar huis, Mieke en ik. Ik naar mijn huis en zij naar haar huis. Dat is tenminste het toneelstukje dat we spelen, terwijl we naar buiten gaan. Beiden weten we dat we óf allebei naar mijn huis gaan of allebei naar haar huis.
Op straat ruikt het naar warme broodjes. We lopen langs de achteringang van een bakkerij. De bakker is al een paar uur aan het bakken. Mieke kijkt me ondeugend aan, gluurt om een hoekje van de bakkerij, verdwijnt dan even helemaal, en komt terug met twee warme croissants. Ik hoop dat dit geen slapstick-film is waarin een bakker ons met een deegroller komt achtervolgen. Maar het is geen slapstick-film, het is een romantische komedie.
We vervolgen ons toneelstukje. ,,Zal ik nog een stukje met je meelopen, tot onze croissantjes op zijn?” vraag ik op de hoek, omdat dat in het script staat, en anders het moment van afscheid al is aangebroken.
,,Ja, gezellig. Ik hou niet van alleen ontbijten.”
Ze praat met haar mond vol, maar dit was het antwoord waarop ik wachtte.
* * *…
Ik kan eigenlijk niet slapen met een vrouw in mijn armen. Ik lig nooit lekker. Het enige lekkere aan slapen met een vrouw in je armen is dat er een vrouw in je armen ligt. Ik moet een tweepersoonsbed hebben. Ik wil opnieuw anders gaan liggen,draai op mijn buik en leg een arm over haar heen. Mijn arm tintelt. Ik kan hem nergens anders kwijt. Wat moet je met armen als je met z’n tweeën in een eenpersoonsbed ligt?
De wekker. Mieke moet weg, haar moeder helpen koken voor het familiediner. Haar moeder in noord-oost Groningen. We hadden heerlijk samen in bed kunnen blijven liggen. En ik had nog een croissantje voor haar kunnen halen, een zaterdagmiddagontbijt. Als ze niet zou moeten koken. Maar ze moet wél koken, kijkt me lief in de ogen, zoent me voorzichtig op mijn mond, aait over mijn buik en stapt mijn bed uit.
Met mijn badjas aan loopt ze naar de douche. Ik heb haar beloofd koffie te zetten, maar zin om koffie te zetten heb ik niet. Ik heb twee uur in bed gelegen, waarvan ik een uur lang in gevecht was met mijn ledematen. Die hadden overigens wel de volle twee uur geslapen.
Als ik het koffiezetapparaat vul, zie ik op de keukenklok dat ze nooit meer kan douchen, zich aankleden, koffiedrinken en de trein van zes over tien naar noord-oost Groningen halen. Toch druk ik op het knopje. Beloofd is beloofd, dat geldt ook voor koffie die nooit opgedronken zal worden.
Mieke komt uit de douche. Met een handdoek op haar hoofd is ze ook mooi, nog mooier misschien wel. Ze is geen huisgenoten tegengekomen, hoop ik. Hoop ik dat? Terwijl ze een slok van haar koffie neemt, kijkt ze naar buiten. Daar slentert een jongen, zijn blik gericht op de natte straat. Hij heeft het postuur van Jort, beetje molliger, beetje onzekerder. Hij stopt en aarzelt.
Dan zie ik dat het toch Jort is. Hij bukt en raapt iets op. Mieke glimlacht. Een trieste glimlach, waaraan ik niet kan zien of ze medelijden met Jort heeft of zich ook schuldig voelt.
Ze slaat haar armen om mijn nek en dwingt me in haar ogen te kijken. Ik probeer in beide ogen tegelijk te kijken, maar het lukt me niet. Dan drukt ze een zachte zoen op mijn mond. Ze heeft haar tanden gepoetst. De handdoek valt van haar hoofd en ik voel haar natte haren in mijn gezicht.
Als ik even mijn ogen opsla zie ik Jort langs mijn raam lopen. Hij weet dat ik hier woon, maar kijkt niet naar binnen. Normaal klopt hij altijd even op het raam, zelfs als hij haast heeft. Nu zijn zijn ogen onafgebroken gericht op het half verteerde eikenblad in zijn hand. ,,Jort ruimt bladeren op, de gemeentedienst niet”, denk ik bij mezelf. Dan sluit ik mijn ogen weer en geniet van de natte haren van Mieke. Ik ben een koekoek.
Vooral haar brede glimlach is leuk. En haar groene ogen, ik wist niet dat ik zo van groene ogen hield. Het kleine diamantje in haar neus. Haar bruine steile haar in twee speelse staartjes. We praten. Gewoon maar wat onzin, de hele avond al. Hoe perzikshampoo smaakt en hoe veel velletjes wc-papier een mens in zijn leven gebruikt. We kennen elkaar niet. Dan is onzinnigheid altijd een goede basis. We lachen. Ik lach en zij lacht. En ik schenk haar bij. Rode wijn, fles nummer drie.
Jort gaat naar huis. En ik ben een lul. Ik ben die jongen die er met de date van iemand anders vandoor gaat. Ik verbreek de erecode. Ik ben schuldig, mea culpa. Zoiets zou Jort nooit doen. Hij had niet veel manieren, maar op dit gebied was hij correct. ,,Ik ben geen koekoek”, had hij eens gezegd, toen we dit thema in de kroeg aansneden. De vergelijking had ik nooit begrepen, maar wat hij bedoelde was duidelijk.
Mieke raakt met haar hand mijn hand aan, en vraagt wat er is. Als ik haar aankijk trekt ze haar hand weer terug, alsof je elkaar alleen mag aanraken als je iemand niet aankijkt. Alsof het licht uit moet als je elkaar aanraakt.
Een erg succesvol koppel vormden ze natuurlijk niet. Mieke was het zevende meisje dat Jort vroeg voor dit kerstdiner. De zes ervoor hadden afgezegd. Met smoezen of halve waarheden. Allemaal. Ik zat naast Jort terwijl hij telefoneerde, had hem aangemoedigd, gedwongen.
,,Zo moeilijk kan het toch niet zijn om iemand voor een kerstdiner te regelen?” had ik tegen beter weten in gezegd. En dus was ik getuige van zijn lijdensweg. Jort belde meisjes die toevallig net een nieuw vriendje hadden, meisjes die al een kerstdiner hadden (en als dat niet doorging nog een ander feestje), en meisjes die naar hun ouders moesten. Zelfs de je-mag-ook-best-weg-na-het-hoofdgerecht-oplossing werkte niet.
Zes afzeggingen vond Jort genoeg.
,,Dan Mieke maar”, zei hij somber.
Mieke was het leukste meisje van het roeiteam dat Jort coachte. Vond ik. Mieke was zo’n meisje dat in de herfst bukte als ze een onbeschadigd oranjebruin eikenblad op de stoep zag liggen. Dat had ik haar ooit zien doen, en ik vond het prachtig. Jort vond haar eigenlijk vervelend, te alternatief, en ze praatte ook teveel. Hij was ook niet het type dat hield van meisjes die eikenbladeren opraapten. ,,De gemeentedienst ruimt bladeren op, meisjes niet”, zei hij toen ik het hem vertelde.
* * *….
We gaan naar huis, Mieke en ik. Ik naar mijn huis en zij naar haar huis. Dat is tenminste het toneelstukje dat we spelen, terwijl we naar buiten gaan. Beiden weten we dat we óf allebei naar mijn huis gaan of allebei naar haar huis.
Op straat ruikt het naar warme broodjes. We lopen langs de achteringang van een bakkerij. De bakker is al een paar uur aan het bakken. Mieke kijkt me ondeugend aan, gluurt om een hoekje van de bakkerij, verdwijnt dan even helemaal, en komt terug met twee warme croissants. Ik hoop dat dit geen slapstick-film is waarin een bakker ons met een deegroller komt achtervolgen. Maar het is geen slapstick-film, het is een romantische komedie.
We vervolgen ons toneelstukje. ,,Zal ik nog een stukje met je meelopen, tot onze croissantjes op zijn?” vraag ik op de hoek, omdat dat in het script staat, en anders het moment van afscheid al is aangebroken.
,,Ja, gezellig. Ik hou niet van alleen ontbijten.”
Ze praat met haar mond vol, maar dit was het antwoord waarop ik wachtte.
* * *…
Ik kan eigenlijk niet slapen met een vrouw in mijn armen. Ik lig nooit lekker. Het enige lekkere aan slapen met een vrouw in je armen is dat er een vrouw in je armen ligt. Ik moet een tweepersoonsbed hebben. Ik wil opnieuw anders gaan liggen,draai op mijn buik en leg een arm over haar heen. Mijn arm tintelt. Ik kan hem nergens anders kwijt. Wat moet je met armen als je met z’n tweeën in een eenpersoonsbed ligt?
De wekker. Mieke moet weg, haar moeder helpen koken voor het familiediner. Haar moeder in noord-oost Groningen. We hadden heerlijk samen in bed kunnen blijven liggen. En ik had nog een croissantje voor haar kunnen halen, een zaterdagmiddagontbijt. Als ze niet zou moeten koken. Maar ze moet wél koken, kijkt me lief in de ogen, zoent me voorzichtig op mijn mond, aait over mijn buik en stapt mijn bed uit.
Met mijn badjas aan loopt ze naar de douche. Ik heb haar beloofd koffie te zetten, maar zin om koffie te zetten heb ik niet. Ik heb twee uur in bed gelegen, waarvan ik een uur lang in gevecht was met mijn ledematen. Die hadden overigens wel de volle twee uur geslapen.
Als ik het koffiezetapparaat vul, zie ik op de keukenklok dat ze nooit meer kan douchen, zich aankleden, koffiedrinken en de trein van zes over tien naar noord-oost Groningen halen. Toch druk ik op het knopje. Beloofd is beloofd, dat geldt ook voor koffie die nooit opgedronken zal worden.
Mieke komt uit de douche. Met een handdoek op haar hoofd is ze ook mooi, nog mooier misschien wel. Ze is geen huisgenoten tegengekomen, hoop ik. Hoop ik dat? Terwijl ze een slok van haar koffie neemt, kijkt ze naar buiten. Daar slentert een jongen, zijn blik gericht op de natte straat. Hij heeft het postuur van Jort, beetje molliger, beetje onzekerder. Hij stopt en aarzelt.
Dan zie ik dat het toch Jort is. Hij bukt en raapt iets op. Mieke glimlacht. Een trieste glimlach, waaraan ik niet kan zien of ze medelijden met Jort heeft of zich ook schuldig voelt.
Ze slaat haar armen om mijn nek en dwingt me in haar ogen te kijken. Ik probeer in beide ogen tegelijk te kijken, maar het lukt me niet. Dan drukt ze een zachte zoen op mijn mond. Ze heeft haar tanden gepoetst. De handdoek valt van haar hoofd en ik voel haar natte haren in mijn gezicht.
Als ik even mijn ogen opsla zie ik Jort langs mijn raam lopen. Hij weet dat ik hier woon, maar kijkt niet naar binnen. Normaal klopt hij altijd even op het raam, zelfs als hij haast heeft. Nu zijn zijn ogen onafgebroken gericht op het half verteerde eikenblad in zijn hand. ,,Jort ruimt bladeren op, de gemeentedienst niet”, denk ik bij mezelf. Dan sluit ik mijn ogen weer en geniet van de natte haren van Mieke. Ik ben een koekoek.
Comments are closed.