In de wetenschap en op de universiteit heersen een permanent wantrouwen. Een wetenschapper die uitspraken doet die niet zijn gebaseerd op gevalideerd onderzoek verlaagt zich, aldus zijn peers, tot het hebben van een achteloze mening, een loze bewering of een ongefundeerde opvatting.
Is volgens vele religieuze stromingen de mens tot eeuwige zonde gedoemd, in de wetenschap is dat zo tot het tegendeel is bewezen. En over dat bewijs gaat de wetenschapper zelf niet, maar moet hij zich conformeren aan bestaande standaarden die de uitkomst zijn van een schimmig sociaal proces. Maar goed, zolang de wetenschap in staat is tot het doen van ware uitspreken of, nog concreter, tot het ontwikkelen van technologische inzichten die in de praktijk werken, is er niets aan de hand. De werkelijkheid bewijst de theorie haar geldigheid. En ook die werkelijkheid is veelal sociaal geconstrueerd. Dus de eenzame wetenschapper, naar de eigen wil opgesloten in zijn kamer en in de boeken van anderen, is geen lang leven beschoren. De deuren en ramen moeten open, de kaasstolp moet doorboord worden en de loper moet uit.
Wetenschappelijke conferenties zijn uitstekende gelegenheden om jezelf bloot te stellen aan anderen. In principe. Zo was ik recent op een conferentie in Egypte. Samen met twee directe collega’s. (Dat zal ook wel de laatste keer zijn want de aankomende bezuinigingen zullen dit ongetwijfeld in de toekomst onmogelijk maken aangezien het management van de TU Delft liever geld uitgeeft aan managerssalarissen, shared service centers en – bij Osiris! – dure softwaresystemen.) De ene collega won terecht een best paper award, de andere genoot niet alleen van de conferentie maar ook van de piramides. En ik? Verbazing. Veel verbazing. Over parallelle sessies waarbij de helft van de presentatoren niet op kwam dagen (waardoor de te volle sessies toch enigszins dragelijk werden). Over een Fin die een waardeloos verhaal hield over succes- en faalfactoren van innovatieprocessen (en een gezicht trok alsof hij de Einstein onder de managementwetenschappers was, terwijl mijn collega zei dat deze Fin op iedere conferentie hetzelfde waardeloze verhaal houdt). En over Aziaten (tenminste, over diegenen die op kwamen dagen) die in vrijwel onbegrijpelijk Engels iets vertelden waarvan het enige wat je kon concluderen dat het ‘ouwe shit’ was. Azië mag dan in opkomst zijn, kwantiteit is nog altijd niet gelijk aan kwaliteit.
Eerlijk is eerlijk. Mijn twee dagen aan het te kleine zwembad van het Novotel Cairo na afloop van de conferentie waren de best bestede van de gehele week. Eindelijk tijd om artikelen en boeken te lezen. En in alle rust met mijn collega’s te overleggen en nieuwe ideeën voor onderzoek te bespreken. Ondersteunend TU-personeel hoeft niet jaloers te zijn. Cairo is vies, druk en corrupt. En vijf uur vliegen om eindelijk in alle rust te kunnen werken, inspiratie op te doen en een paar buitenlandse peers in levenden lijve te zien, is geen luxe. Wijlen George Best zei het al: ‘Ik heb veel geld besteed aan vrouwen, drank en auto’s. De rest heb ik verkwist.’ Ik bedoel maar.
Patrick van der Duin is toekomstonderzoeker bij de sectie technology, strategy and entrepeneurship van de faculteit Techniek, Bestuur en Management.
Comments are closed.