Over tien jaar is er wellicht een systeem van Europese studiefinanciering , denkt onderwijsjurist Paul Zoontjens. Het geeft problemen als alle lidstaten hun eigen regels blijven hanteren.
Wie heeft er recht op studiefinanciering en wie niet? De noodzaak om dit Europees te regelen neemt toe, vindt de Tilburgse hoogleraar Zoontjens, tevens lid van de Onderwijsraad. Dat zegt hij naar aanleiding van een rechtszaak tegen de Luxemburgse staat.
Die zaak is aangespannen door EU-burgers die wel in Luxemburg werken, maar er niet wonen. Hun kinderen hebben geen recht op studiefinanciering en dat vinden ze niet eerlijk: al wonen ze niet in Luxemburg, ze werken er wel en hebben in principe recht op dezelfde sociale voorzieningen als hun Luxemburgse collega’s. Maar de staat vindt het duur en ondoelmatig om hun kinderen een beurs te geven.
Hoe zou het Europese Hof hierover denken, vroeg de Luxemburgse rechter zich af. Een advocaat-generaal boog zich over de zaak en zette enkele overwegingen op papier. In principe mag Luxemburg werknemers van buiten het eigen land alleen anders behandelen als daar een goede reden voor is. Maar is die er?
Luxemburg is klein, redeneert de advocaat-generaal, en heeft dus veel ‘grenswerkers’ op de arbeidsmarkt. Het wil de eigen bevolking graag hoger opleiden en geeft daarom studiefinanciering. De kinderen van grenswerkers gaan waarschijnlijk niet in Luxemburg wonen; daarom zou het niet doelmatig zijn om hun studiefinanciering te geven.
Toch vraagt de advocaat-generaal zich af of er niet iets te verzinnen is waardoor Luxemburg zijn bevolking hoger kan opleiden zonder de rechten van deze grenswerkers in te perken. Is de uitsluiting van grenswerkers een geschikt middel of is het te grof?
Vergelijkbare dilemma’s spelen ook in andere landen, zoals Nederland. Hier kunnen de kinderen van werknemers uit andere EU-lidstaten binnenkort hun studiefinanciering meenemen naar het buitenland. Het kind van een Griekse seizoenarbeider kan dus studiefinanciering krijgen voor zijn opleiding in Athene.
Nederland wilde die situatie voorkomen en had als regel bedacht dat de meeneembare studiefinanciering alleen beschikbaar zou zijn voor mensen die in de afgelopen zes jaar drie jaar in Nederland hadden gewoond. Maar de Europese rechter tikte Nederland op de vingers: dat was discriminatie.
Daarom gaat Nederland een maximum aantal beurzen instellen voor de meeneembare studiefinanciering, zodat de kosten niet uit de hand kunnen lopen. Nadeel daarvan is dat Nederlandse studenten buiten de boot vallen als het maximum al is bereikt.
Dit soort problemen zal pas voorbij zijn als alle studenten een beroep kunnen doen op Europese studiefinanciering, meent Zoontjens. Dan maakt het niet langer uit waar ze hebben gewoond en waar ze gaan studeren. “Dat is de kant die het uitgaat. De Europese landen willen graag dat hun studenten mobieler worden. Daarom hebben ze het bachelor-masterstelsel ingevoerd: zodat studenten na een bachelor in het ene land eenvoudig een master in het andere land zouden kunnen volgen. Europese studiefinanciering ligt in dezelfde lijn. Wel moet je het dan eens worden over de bijdrage van landen aan dat fonds.”
Tot die tijd zullen er volgens Zoontjens problemen blijven opduiken. “Het ene EU-land trekt nu eenmaal meer migranten dan het andere. Daar zijn de kosten voor studiefinanciering en onderwijs dus ook hoger.”
De Luxemburgse zaak mag dan de aandacht trekken, het kan in de praktijk nog jaren duren voor de gevolgen duidelijk zijn: eerst moet de Luxemburgse rechtbank uitspraak doen en pas daarna kan de zaak naar het Europese Hof.
Comments are closed.