Op dit moment workshoppen zeventig bouko’s aan het thema ‘Research in Motion’. Morgenmiddag is het resultaat te zien van drie dagen knip-, plak-, en tekenwerk onder begeleiding van kunstenaars.
Afgelopen maandag spraken een architect, een choreografe en een kunstenaar over beweging in hun eigen werk.
Als één discipline onlosmakelijk verbonden is met beweging dan is het wel dans. Krisztina de Châtel, een Zwitserse choreografe uit Amsterdam, legt uit wat dans met het ontwerpen van ruimte te maken heeft: ,,Een danser drukt niet alleen emoties uit, hij moet zich ook bewust zijn van de ruimte waarin hij danst.”
Wat De Châtel bedoelt wordt duidelijk in een videofragment van haar voorstelling ‘Föld’ uit 1985: Zes dansers in gele pakken staan op een cirkel, omgeven door een dijklichaam van potgrond. Het geheel lijkt op een flinke chocoladedonut waarin gele mannetjes gevangen zitten. Ze storten zich op de potgrond, rollen erover en schoppen ertegen. Meer voorbeelden volgen: dansers die tijdens hun tribal dance worden platgedrukt tussen het decor en een glasplaat of gevangen zitten in glazen cilinders.
Er zijn minder fysieke manieren om ruimte af te bakenen. In haar voorstelling ‘Typhoon’ worden de bewegingen van vijf dansers begrensd door een stevige herfstbries. In ‘Change’ bewegen zes dansers in door Peter Struycken geregisseerde lichtvlekken. En in ‘Vanitas’ wordt het toneel afgebakend door geslachte koeienrompen aan vleeshaken.
,,Een theater is een gesloten doos met vier muren en een plafond. In de buitenlucht kun je veel interessantere dingen doen.” Bijna aandoenlijk zijn de beelden van fragiele danseresjes die op een uitgestrekt voetbalveld zwierig bewegen tussen stevig ingepakte kolossen van de Amsterdam Admirals.
Parkeermonster
Ook in architectuur speelt beweging een niet te onderschatten rol. Het maakt uit of je een gebouw ervaart vanaf stoep, fietspad, snelweg of vanuit de lucht. Rients Dijkstra is architect in bureau Max1 en laat in drie projecten zien hoe zijn bureau rekening houdt met verschillende snelheden.
Max1 is het bureau achter Vinex-wijk Leidsche Rijn bij Utrecht. Onderdeel van het masterplan vormde het ontwerp van zo’n honderdvijftig bruggen. Bruggen gaan gewoonlijk in kaarsrechte lijn naar de overkant. Eenmaal daar aanbeland, kun je als voetganger nooit rechtdoor lopen: de Nederlandse wetgeving verbiedt zebrapaden nabij kruisingen. Op de bruggen van Max1 buigt het pad af richting zebra, waardoor én de brug er een stuk leuker uitziet én de voetganger zijn eigen route heeft.
Tweede voorbeeld is een gebouwontwerp voor een autodealer langs de A20. Over dit stuk snelweg razen dagelijks tachtigduizend automobilisten: tachtigduizend potentiële klanten. Wie autorijdtheeft zijn ogen op de weg en kijkt weinig opzij. Een etalage evenwijdig aan de snelweg is dus minder effectief dan in dwarsrichting. Verder weerspiegelt glas overdag de hemel waardoor niets is te zien van wat in de showroom staat. Door de auto’s buiten op balkons te zetten en ook nog eens in spiegels te reflecteren, wordt de blik van de toekomstige klant geprikkeld.
Tot slot toont Dijkstra delen van een onderzoek naar een autowijk met stedelijke kwaliteiten. Hart van de wijk is een parkeergarage waar de vijfduizend bewoners op maximaal tien minuten vandaan wonen. Het onderzoek is in een pril stadium benadrukt Dijkstra, maar er bestaat al een voorbeeld: ,,Venetië: daar laat je de auto achter in een grote parkeergarage en ga je te voet de stad in.”
Aangezien de auto centraal in een garage staat is vrijwel de hele wijk autovrij. Met ingebouwde supermarkt, bandenservice, stomerij enzovoort wordt de garage zowaar het middelpunt van de wijk. Haar afmetingen zijn ronduit angstaanjagend: een zes verdiepingen hoog parkeermonster van honderdvijftig bij honderdvijftig meter.
Petflessenkracht
Theo Jansen schept al elf jaar nieuwe natuur in de vorm van bewegende geraamtes. In de loop der jaren ondergingen zijn scheppingen een ware evolutie. De laatste exemplaren zijn metershoge gevaartes, voortgestuwd door wind, voorzien van spieren en zenuwen. Hij is regelmatig op het strand te vinden. ,,De beesten moeten wennen aan hun natuurlijke omgeving.”
De geraamtes zijn opgebouwd uit ‘oer-Hollandse gele elektriciteitsbuis waar je als kind pijltjes mee schiet’. De buizen kun je beschouwen als genen: een paar fouten en het beest vertoont afwijkingen. In het komische filmpje ‘Artifauna’ is te zien hoe het de eerste kudde van zeven soorten verging.
Een geraamte dat omdraait zodra het moeilijk begaanbaar mul zand bereikt. Een geraamte dat zichzelf in de harde wind staande houdt door een stuk elektriciteitsbuis als haring in het zand te timmeren. Sommige waaien onmiddellijk kapot. ‘Most species died out‘, concludeert een natuurfilmstem.
Jansens evolutie is een keiharde survival of the fittest: van iedere soort bestaat slechts één exemplaar. Wie niet voldoende is aangepast voor de hardloopwedstrijd sterft onmiddellijk uit. ,,Mensen worden eerst verteerd door andere beesten voordat ze als voedsel beschikbaar komen voor de volgende generatie. De genen van mijn kuddebeesten worden rechtstreeks gerecycled.”
Spieren
Over het nut van de beesten bestaat in de film geen twijfel. De geraamtes verzamelen zand met hun staart en gooien dit op een hoop. Hoe meer beesten, hoe hoger het zand. De camera zoomt in op de duinen: ‘Theo Jansen estimates this will be enough to make up for the rise of the sealevel.’
De schepper doet voor hoe het mechanisme van de spieren werkt. Een met siliconen dichtgestopt stuk buis past nauwgezet in een iets grotere buis. De buitenste buis is verbonden met een flexibel slangetje waarin lucht wordt geblazen. De binnenste buis wordtgelanceerd. Hoe krachtiger de luchtstoot, hoe krachtiger de lancering.
Voor optimale spierkracht maakt Jansen gebruik van petflessen. ,,Daarin kun je moeiteloos acht atmosfeer luchtdruk kwijt.” Een eenvoudig windmolentje perst de lucht in de flessen. Twintig flessen aan één beest en je hebt een geraamte met de kracht van een neushoorn. Met ‘zenuwen’ houdt Jansen zijn beesten onder controle. De zenuwen zijn een soort tapkraantjes die meer of minder lucht uit de petfles laten ontsnappen.
De aarde kende ooit dinosaurussen, de Noordzeekust zal binnen afzienbare tijd kennismaken met Jansens versie. Over een half jaar verwacht hij het Scheveningse strand te teisteren met een kolossaal houten monster van drieënhalve ton.
Op dit moment workshoppen zeventig bouko’s aan het thema ‘Research in Motion’. Morgenmiddag is het resultaat te zien van drie dagen knip-, plak-, en tekenwerk onder begeleiding van kunstenaars. Afgelopen maandag spraken een architect, een choreografe en een kunstenaar over beweging in hun eigen werk.
Als één discipline onlosmakelijk verbonden is met beweging dan is het wel dans. Krisztina de Châtel, een Zwitserse choreografe uit Amsterdam, legt uit wat dans met het ontwerpen van ruimte te maken heeft: ,,Een danser drukt niet alleen emoties uit, hij moet zich ook bewust zijn van de ruimte waarin hij danst.”
Wat De Châtel bedoelt wordt duidelijk in een videofragment van haar voorstelling ‘Föld’ uit 1985: Zes dansers in gele pakken staan op een cirkel, omgeven door een dijklichaam van potgrond. Het geheel lijkt op een flinke chocoladedonut waarin gele mannetjes gevangen zitten. Ze storten zich op de potgrond, rollen erover en schoppen ertegen. Meer voorbeelden volgen: dansers die tijdens hun tribal dance worden platgedrukt tussen het decor en een glasplaat of gevangen zitten in glazen cilinders.
Er zijn minder fysieke manieren om ruimte af te bakenen. In haar voorstelling ‘Typhoon’ worden de bewegingen van vijf dansers begrensd door een stevige herfstbries. In ‘Change’ bewegen zes dansers in door Peter Struycken geregisseerde lichtvlekken. En in ‘Vanitas’ wordt het toneel afgebakend door geslachte koeienrompen aan vleeshaken.
,,Een theater is een gesloten doos met vier muren en een plafond. In de buitenlucht kun je veel interessantere dingen doen.” Bijna aandoenlijk zijn de beelden van fragiele danseresjes die op een uitgestrekt voetbalveld zwierig bewegen tussen stevig ingepakte kolossen van de Amsterdam Admirals.
Parkeermonster
Ook in architectuur speelt beweging een niet te onderschatten rol. Het maakt uit of je een gebouw ervaart vanaf stoep, fietspad, snelweg of vanuit de lucht. Rients Dijkstra is architect in bureau Max1 en laat in drie projecten zien hoe zijn bureau rekening houdt met verschillende snelheden.
Max1 is het bureau achter Vinex-wijk Leidsche Rijn bij Utrecht. Onderdeel van het masterplan vormde het ontwerp van zo’n honderdvijftig bruggen. Bruggen gaan gewoonlijk in kaarsrechte lijn naar de overkant. Eenmaal daar aanbeland, kun je als voetganger nooit rechtdoor lopen: de Nederlandse wetgeving verbiedt zebrapaden nabij kruisingen. Op de bruggen van Max1 buigt het pad af richting zebra, waardoor én de brug er een stuk leuker uitziet én de voetganger zijn eigen route heeft.
Tweede voorbeeld is een gebouwontwerp voor een autodealer langs de A20. Over dit stuk snelweg razen dagelijks tachtigduizend automobilisten: tachtigduizend potentiële klanten. Wie autorijdtheeft zijn ogen op de weg en kijkt weinig opzij. Een etalage evenwijdig aan de snelweg is dus minder effectief dan in dwarsrichting. Verder weerspiegelt glas overdag de hemel waardoor niets is te zien van wat in de showroom staat. Door de auto’s buiten op balkons te zetten en ook nog eens in spiegels te reflecteren, wordt de blik van de toekomstige klant geprikkeld.
Tot slot toont Dijkstra delen van een onderzoek naar een autowijk met stedelijke kwaliteiten. Hart van de wijk is een parkeergarage waar de vijfduizend bewoners op maximaal tien minuten vandaan wonen. Het onderzoek is in een pril stadium benadrukt Dijkstra, maar er bestaat al een voorbeeld: ,,Venetië: daar laat je de auto achter in een grote parkeergarage en ga je te voet de stad in.”
Aangezien de auto centraal in een garage staat is vrijwel de hele wijk autovrij. Met ingebouwde supermarkt, bandenservice, stomerij enzovoort wordt de garage zowaar het middelpunt van de wijk. Haar afmetingen zijn ronduit angstaanjagend: een zes verdiepingen hoog parkeermonster van honderdvijftig bij honderdvijftig meter.
Petflessenkracht
Theo Jansen schept al elf jaar nieuwe natuur in de vorm van bewegende geraamtes. In de loop der jaren ondergingen zijn scheppingen een ware evolutie. De laatste exemplaren zijn metershoge gevaartes, voortgestuwd door wind, voorzien van spieren en zenuwen. Hij is regelmatig op het strand te vinden. ,,De beesten moeten wennen aan hun natuurlijke omgeving.”
De geraamtes zijn opgebouwd uit ‘oer-Hollandse gele elektriciteitsbuis waar je als kind pijltjes mee schiet’. De buizen kun je beschouwen als genen: een paar fouten en het beest vertoont afwijkingen. In het komische filmpje ‘Artifauna’ is te zien hoe het de eerste kudde van zeven soorten verging.
Een geraamte dat omdraait zodra het moeilijk begaanbaar mul zand bereikt. Een geraamte dat zichzelf in de harde wind staande houdt door een stuk elektriciteitsbuis als haring in het zand te timmeren. Sommige waaien onmiddellijk kapot. ‘Most species died out‘, concludeert een natuurfilmstem.
Jansens evolutie is een keiharde survival of the fittest: van iedere soort bestaat slechts één exemplaar. Wie niet voldoende is aangepast voor de hardloopwedstrijd sterft onmiddellijk uit. ,,Mensen worden eerst verteerd door andere beesten voordat ze als voedsel beschikbaar komen voor de volgende generatie. De genen van mijn kuddebeesten worden rechtstreeks gerecycled.”
Spieren
Over het nut van de beesten bestaat in de film geen twijfel. De geraamtes verzamelen zand met hun staart en gooien dit op een hoop. Hoe meer beesten, hoe hoger het zand. De camera zoomt in op de duinen: ‘Theo Jansen estimates this will be enough to make up for the rise of the sealevel.’
De schepper doet voor hoe het mechanisme van de spieren werkt. Een met siliconen dichtgestopt stuk buis past nauwgezet in een iets grotere buis. De buitenste buis is verbonden met een flexibel slangetje waarin lucht wordt geblazen. De binnenste buis wordtgelanceerd. Hoe krachtiger de luchtstoot, hoe krachtiger de lancering.
Voor optimale spierkracht maakt Jansen gebruik van petflessen. ,,Daarin kun je moeiteloos acht atmosfeer luchtdruk kwijt.” Een eenvoudig windmolentje perst de lucht in de flessen. Twintig flessen aan één beest en je hebt een geraamte met de kracht van een neushoorn. Met ‘zenuwen’ houdt Jansen zijn beesten onder controle. De zenuwen zijn een soort tapkraantjes die meer of minder lucht uit de petfles laten ontsnappen.
De aarde kende ooit dinosaurussen, de Noordzeekust zal binnen afzienbare tijd kennismaken met Jansens versie. Over een half jaar verwacht hij het Scheveningse strand te teisteren met een kolossaal houten monster van drieënhalve ton.
Comments are closed.