Als universiteiten en hogescholen honderden miljoenen euro’s extra krijgen, hoe kan de overheid dan zorgen dat ze er iets goeds mee doen? Het geld mag niet zomaar verdwijnen, vindt de Tweede Kamer.
Ze zaten wat onwennig in een zaal. De Kamerleden wilden over het hoger onderwijs praten met deskundigen en betrokkenen, maar kwamen erachter dat de vorm van de tafels zich niet echt voor een gesprek leent. Aan de twee uiteinden van de boog gingen de deskundigen zitten, in het midden de Kamerleden. Zo leek het toch een beetje op een ronde tafel.
Er viel genoeg te bespreken. Na jarenlange politieke strijd is de basisbeurs afgeschaft en komt er extra geld voor het hoger onderwijs. De Kamerleden willen graag dat het onderwijs er dankzij dit geld zichtbaar op vooruit gaat. Maar hoe maak je daar goede afspraken over?
Niet zoals het nu gaat, vonden de meesten. Universiteiten en hogescholen hebben enkele jaren geleden ‘prestatieafspraken’ gemaakt over het aantal contacturen, het niveau van docenten, het studiesucces, de uitval van studenten enzovoorts. Daar is veel kritiek op; de afspraken zouden tot perverse effecten leiden.
Ook de controle van accreditatieorganisatie NVAO zou verstikkend werken. “Mijn vrouw is oncoloog”, vertelt collegevoorzitter Stolker van de Universiteit Leiden. “Op haar afdeling hebben ze het vier-ogenprincipe, want als je daar een fout maakt gaat er iemand dood. Maar voor een bachelorscriptie hebben wij nu het zes-ogenprincipe: er moeten drie docenten naar kijken.” Zo bang zijn docenten om in de problemen te raken met de NVAO, bedoelde hij.
Dat begreep zijn collega Kees Boele van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen best. Die had onlangs een beoordelingsformulier voor een scriptie ingevuld. Hij bleek de scriptie op maar liefst zeventig verschillende criteria punten te moeten geven. Dat lag vooral aan zijn eigen hogeschool, gaf hij grif toe. “Maar waarom vraagt die coördinator dat? Hij is bang voor elke zes, omdat die volgens iemand uit Honolulu [een externe deskundige in de visitatie; red.] misschien een vijf zou moeten zijn.”
Met zulke afschrikwekkende voorbeelden voor ogen vraagt de Tweede Kamer zich af hoe de ‘kwaliteitsafspraken’ eruit moeten zien, die in plaats van de huidige prestatieafspraken zullen komen.
Verschillende aanwezigen, waaronder Henriëtte Maassen van den Brink van de Onderwijsraad, waarschuwden dat het geld niet als hagelslag over allerlei doelstellingen als kleinschaligheid, excellentie en digitalisering verstrooid moet worden. Want dan moet je weer controleren of onderwijsinstellingen hun uitgaven kunnen verantwoorden en tuig je geldverslindende bureaucratie op. “Ik ben bang dat ze straks zullen vragen waar dat geld is gebleven”, aldus Maassen van den Brink. “Daar zijn wij ook bang voor”, antwoordde VVD-Kamerlid Pieter Duisenberg mede namens zijn collega’s.
Misschien moet de overheid zich helemaal niet met die afspraken bemoeien, was één van de gedachten. De HAN had bijvoorbeeld zelf afspraken gemaakt met docenten, studenten en bedrijfsleven. Dat kan toch ook? En dan kun je onderwijsinstellingen afrekenen op hun eigen plannen en ambities.
Maar de Vlaamse deskundige van de OECD Dirk van Damme temperde het enthousiasme over dat idee. “De minister als behoeder van het algemeen belang moet de zegen geven aan de afspraken, en niet enkel als notaris werken.” En hij wees erop dat sommige universiteiten een mondiale opdracht hebben: zij moeten mee met de beste instellingen van de wereld. Met wie moeten die afspraken maken? Niet met het lokale midden- en kleinbedrijf.
Dus zochten de aanwezigen naar de balans. Allerlei opmerkingen kwamen voorbij. Oud-minister en oud-universiteitsbestuurder Cees Veerman waarschuwde tegen een lappendeken van allerlei kleine maatregeltjes om het onderwijs te verbeteren. Hoogleraar Jeroen Geurts, voormalig voorzitter van de Jonge Akademie, uitte zijn weerzin tegen honoursprogramma’s: eigenlijk zou het hoger onderwijs uit alle studenten het beste moeten halen. Een vertegenwoordiger van het bedrijfsleven liet weten graag over het onderwijs mee te praten, want studenten moeten ook vaardigheden voor de arbeidsmarkt leren.
Kamerlid Rik Grashoff van GroenLinks vond de discussie wat abstract blijven. Nieuwe kwaliteitsafspraken zijn alleen nuttig als ze daadwerkelijk bijdragen aan verbetering van het onderwijs, benadrukte hij. Zou het dan niet zinvol zijn om ze met de gewone kwaliteitszorg te verweven, oftewel met de accreditatie? Anderen antwoordden dat de gewone kwaliteitszorg daar eigenlijk niet geschikt voor is.
Ook andere Kamerleden stelden zulke open vragen. Ze leken geen van allen bezig met partijpolitiek, maar probeerden vooral vat te krijgen op het grote vraagstuk waar de politiek al jaren mee worstelt: hoe zorg je ervoor dat extra geld niet zomaar verdwijnt, zonder onderwijsinstellingen te smoren in prestatie-indicatoren?
Stolker waarschuwde voor al te veel daadkracht. Alle Nederlandse universiteiten horen bij de beste tweehonderd van de wereld, onderstreepte hij, en het onderwijs is ook goed. Er kan best iets verbeteren, maar pas op dat je niet het ecosysteem overhoop haalt waar ze in het buitenland met enige jaloezie naar kijken.
Maar gebrek aan ambitie is het andere uiterste. Van Damme dacht dat Nederland samen met een paar universiteiten in Duitsland de kans had om in het onderwijs tot de wereldtop te behoren. Dan moet je wel keuzes maken. Als je dat niet doet, moet je over twintig jaar niet zeuren dat de top nog altijd in de VS zit, zei hij.
Comments are closed.