Opinie

Arbeidsduurverkorting

In de cvb-nieuwsbrief nr. 9 informeren college en bonden ons over hun voornemen ,,om voor 1 juli a.s. overeenstemming te bereiken over uitgangspunten en randvoorwaarden voor een onderzoek naar de mogelijkheden/onmogelijkheden van andere vormen c.q

. uitbreiding van arbeidsduurverkorting waaronder invoering van een 4-daagse werkweek van 36 uur”.

Dit uit z’n kracht gegroeide zinsdeel is weliswaar niet geheel helder over de inhoud, maar de richting van het voornemen lijkt duidelijk: u moogt, als u voltijder bent, op termijn twee-achtendertigste, dat is 5,2 procent, van uw salaris en van uw ABP-pensioenaanspraak inleveren. Alle reeds gepensioneerde collega’s mogen daaraan, dankzij de indexering van hun pensioen aan de ontwikkeling van het voltijdse inkomen, geheel ongevraagd meedoen.

Alle TU-medewerkers die in werkweken van vaak 50 uur en langer het onderwijs en onderzoek trachten te optimaliseren, krijgen van die 50+ uren niet langer 38, maar nog maar 36 uren uitbetaald.

Wij hebben een lichtelijk schizofreen management. Voor de primaire taken luidt hun wachtwoord: kwaliteit, kwaliteit en nog eens kwaliteit. Komt echter het personeelsbeleid aan de orde dan willen ze opeens iets heel anders: een 36-urige werkweek.

Arbeidsduurverkorting hebben we 12 jaar geleden ook al eens meegemaakt. In 1983 gingen alle voltijders terug van 40 naar 38 uren en zagen hun inkomen in de volgende jaren aangepast; ook de gepensioneerden werden niet vergeten. De deeltijders daarentegen werden allen in de gelegenheid gesteld om hun deeltijdquote ,,aan te passen aan het tot dan toe feitelijk gewerkte aantal uren”, en verdienden daarmee een automatische salarisopslag van 5 procent. Het destijds gevoerde beleid heeft bij mij een nare smaak achtergelaten.
Scheefgroei

Ook nu zal men zeggen de arbeidsparticipatie te willen bevorderen en zal men daartoe een beroep doen op mijn solidariteit. Ik kon en kan het echter niet als billijk ervaren dat mijn gezin gevraagd wordt van zijn enige inkomen substantieel in te leveren, zodat andere gezinnen hun tweede inkomen kunnen uitbreiden of zich zo’n inkomen kunnen verwerven. Dat klemt te meer waar mijn gezin via bezuinigingen op kinderbijslag en studiefinanciering toch al stevig moet inleveren, terwijl die andere gezinnen in dat opzicht misschien wel geheel buiten schot blijven.

De verdeling van de werkgelegenheid in Nederland, en daarmee van het overgrote deel van onze materiële welvaart, steekt in wezen eenvoudig in elkaar: er zijn gezinnen met een inkomen uit ten naaste bij 1 voltijdse arbeidsplaats; zo’n inkomen behoort voldoende te zijn om op het bijpassende sociale niveau te kunnen leven. Daarnaast zijn er enerzijds gezinnen die met twee inkomens uit 1,5 a 2,0 voltijdse arbeidsplaats royaal boven hun traditionele niveau kunnen leven en anderzijds gezinnen die met een uitkering in plaats van een inkomen uit arbeid, hun sociale positie steeds verder zien afkalven.

Deze sociale scheefgroei wordt niet geredresseerd door de middengroep, die nu nog (vaak maar net) genoeg heeft, consequent verder af te knijpen. Wanneer zo’n beleid toch wordt voorgestaan is dat van een college dat zich wil conformeren aan de wensen en initiatieven van Zoetermeer en Den Haag, misschien nog te begrijpen. Hoe de bonden (in mijn geval de VAWO) het in hun hersens hebben kunnen halen om in zo’n in wezen asociaal beleid mee te gaan is voor mij onvoorstelbaar. Ik dacht dat ik mijn VAWO-contributie betaalde voor een adequate behartiging van mijn belangen.

Kees Versluis

In de cvb-nieuwsbrief nr. 9 informeren college en bonden ons over hun voornemen ,,om voor 1 juli a.s. overeenstemming te bereiken over uitgangspunten en randvoorwaarden voor een onderzoek naar de mogelijkheden/onmogelijkheden van andere vormen c.q. uitbreiding van arbeidsduurverkorting waaronder invoering van een 4-daagse werkweek van 36 uur”.

Dit uit z’n kracht gegroeide zinsdeel is weliswaar niet geheel helder over de inhoud, maar de richting van het voornemen lijkt duidelijk: u moogt, als u voltijder bent, op termijn twee-achtendertigste, dat is 5,2 procent, van uw salaris en van uw ABP-pensioenaanspraak inleveren. Alle reeds gepensioneerde collega’s mogen daaraan, dankzij de indexering van hun pensioen aan de ontwikkeling van het voltijdse inkomen, geheel ongevraagd meedoen.

Alle TU-medewerkers die in werkweken van vaak 50 uur en langer het onderwijs en onderzoek trachten te optimaliseren, krijgen van die 50+ uren niet langer 38, maar nog maar 36 uren uitbetaald.

Wij hebben een lichtelijk schizofreen management. Voor de primaire taken luidt hun wachtwoord: kwaliteit, kwaliteit en nog eens kwaliteit. Komt echter het personeelsbeleid aan de orde dan willen ze opeens iets heel anders: een 36-urige werkweek.

Arbeidsduurverkorting hebben we 12 jaar geleden ook al eens meegemaakt. In 1983 gingen alle voltijders terug van 40 naar 38 uren en zagen hun inkomen in de volgende jaren aangepast; ook de gepensioneerden werden niet vergeten. De deeltijders daarentegen werden allen in de gelegenheid gesteld om hun deeltijdquote ,,aan te passen aan het tot dan toe feitelijk gewerkte aantal uren”, en verdienden daarmee een automatische salarisopslag van 5 procent. Het destijds gevoerde beleid heeft bij mij een nare smaak achtergelaten.
Scheefgroei

Ook nu zal men zeggen de arbeidsparticipatie te willen bevorderen en zal men daartoe een beroep doen op mijn solidariteit. Ik kon en kan het echter niet als billijk ervaren dat mijn gezin gevraagd wordt van zijn enige inkomen substantieel in te leveren, zodat andere gezinnen hun tweede inkomen kunnen uitbreiden of zich zo’n inkomen kunnen verwerven. Dat klemt te meer waar mijn gezin via bezuinigingen op kinderbijslag en studiefinanciering toch al stevig moet inleveren, terwijl die andere gezinnen in dat opzicht misschien wel geheel buiten schot blijven.

De verdeling van de werkgelegenheid in Nederland, en daarmee van het overgrote deel van onze materiële welvaart, steekt in wezen eenvoudig in elkaar: er zijn gezinnen met een inkomen uit ten naaste bij 1 voltijdse arbeidsplaats; zo’n inkomen behoort voldoende te zijn om op het bijpassende sociale niveau te kunnen leven. Daarnaast zijn er enerzijds gezinnen die met twee inkomens uit 1,5 a 2,0 voltijdse arbeidsplaats royaal boven hun traditionele niveau kunnen leven en anderzijds gezinnen die met een uitkering in plaats van een inkomen uit arbeid, hun sociale positie steeds verder zien afkalven.

Deze sociale scheefgroei wordt niet geredresseerd door de middengroep, die nu nog (vaak maar net) genoeg heeft, consequent verder af te knijpen. Wanneer zo’n beleid toch wordt voorgestaan is dat van een college dat zich wil conformeren aan de wensen en initiatieven van Zoetermeer en Den Haag, misschien nog te begrijpen. Hoe de bonden (in mijn geval de VAWO) het in hun hersens hebben kunnen halen om in zo’n in wezen asociaal beleid mee te gaan is voor mij onvoorstelbaar. Ik dacht dat ik mijn VAWO-contributie betaalde voor een adequate behartiging van mijn belangen.

Kees Versluis

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.