Campus

Androïde Lucy stelt teleur

Als iemand zijn boek aanprijst met ‘how to build an android in twenty easy steps’, dan weet je natuurlijk dat je die claim met een korreltje zou moet nemen.

Maar Steve Grand bakt er in ‘Growing up with Lucy’ wel erg weinig van.

Wanneer knutselaars zich begeven op terreinen waarmee hele teams van wetenschappers jaren bezig zijn, dan is het onverstandig daar meteen grappen over te maken. Tijdens een onlangs gehouden race voor autonome voertuigen in de Mojave Woestijn, bleef een stel gelegenheidsknutselaars uit Californië lange tijd in het spoor van de favoriete wagen van Carnegie Mellon, waar al heel veel geld en onderzoek in zat. Andere universiteiten hadden het nakijken.

De eerlijkheid gebiedt daar wel aan toe te voegen dat de knutselaars buiten hun vrije tijd voor hightech bedrijven in Silicon Valley werken, dus ze begonnen niet bij nul. Hetzelfde geldt voor Steve Grand, de auteur van ‘Growing up with Lucy’. Met een achtergrond in de psychologie en kunstmatige intelligentie besloot hij om in zijn eentje een androïde te bouwen, een robot met menselijke trekjes. Hij gaf haar alvast een naam, Lucy, naar de naam die archeologen gaven aan het oudste ooit gevonden mensachtige skelet.

‘Growing up with Lucy’ beschrijft de wording van de robot, die overigens alleen uit een hoofd en twee armpjes bestaat, en min of meer het uiterlijk van een orang-oetan heeft. De eerste hoofdstukken liggen redelijk voor de hand. Lucy heeft een lichaam met bewegende ledematen nodig, waarvoor Grand een groot aantal servomotoren zijn huis binnensleept. Een camera in een van de ogen, microfoons voor de oren en een geluidschip achter de lippen voorzien Lucy van zintuigen. Elektronica zorgt voor de aansturing. De eerste problemen duiken op: de raderen voor de beweging maken een hels kabaal. Als Lucy haar hoofd wil draaien naar een geluidsbron, raakt ze in de war van haar eigen bewegende nek.

Als deze hardware af is, begint het echte werk. Slimme software moet Lucy aansturen, zodat ze enigszins natuurlijk gaat reageren op haar omgeving. Grand besluit alle bestaande software (spraakherkenning, beeldherkenning, redeneermechanismen, enzovoort) overboord te gooien. Hij wil geen bestaande theorieën samenbrengen, want na twintig jaar denken heeft hij besloten dat dat toch niet werkt. Lucy’s brein moet werken als natuurlijke hersenen, als één geheel.

Hier begint het project, en daarmee ook het boek, te ontsporen. De lezer krijgt een heleboel neurologie voorgeschoteld en Grands pogingen breinstructuren in software te vangen. Dat komt er uiteindelijk toch op neer dat hij gebruik maakt van neurale netwerken, een erkende wiskundige methode om complexe data te analyseren zonder de verbanden expliciet te maken. Eenvoudig gezegd: de verbanden worden vastgelegd in een wirwar van formules die voor mensen onbegrijpelijk is, maar voor computers goed door te rekenen.

Gebruik makend van een neuraal netwerk met 50 duizend ‘zenuwcellen’ en een veelvoud aan verbanden daartussen, slaagt hij er na jaren werk in Lucy het verschil tussen een appel en een banaan te leren. Beter gezegd: analyse van haar camerabeelden leidt tot een onderscheid tussen lange gele en ronde groene dingen. Ziet Lucy een banaan, dan wijst ze ernaar. Met klassieke programmeermethoden, die hij voor de directe aansturing van de hardware wél gebruikte, was hij waarschijnlijk in een dag of wat klaar geweest. De meerwaarde van de omslachtige neurale netwerken lijkt dan ook vooral conceptueel van aard, zonder praktische voordelen.

Onvermijdelijk dringt de gedachte zich op dat Lucy eigenlijk minder kan dan het robothondje Flappie, waarmee de Nederlandse knutselaar Peter van Lith meer dan tien jaar geleden al furore maakte. Daar komt nog bij dat Grand in het tweede deel van het boek eigenlijk heel erg vaag blijft over wat hij precies aan het doen is met die neurale netwerken.

Desondanks is ‘Growing up with Lucy’ een prettig geschreven boek over een ambitieuze eenmansonderneming. Grand mag dan doordraven en het is vast zijn uitgever geweest die de misleidende slogan op de cover gezet heeft, maar Lucy blijft natuurlijk een aardig project om over te lezen. De grenzen van het menselijke kunnen verkent Steve Grand echter niet.

Steve Grand, ‘Growing up with Lucy; how to build an android in twenty easy steps’. Weidenfeld & Nicholson, 2003, pp. 229, 18,60 euro (bij Amazon)

Als iemand zijn boek aanprijst met ‘how to build an android in twenty easy steps’, dan weet je natuurlijk dat je die claim met een korreltje zou moet nemen. Maar Steve Grand bakt er in ‘Growing up with Lucy’ wel erg weinig van.

Wanneer knutselaars zich begeven op terreinen waarmee hele teams van wetenschappers jaren bezig zijn, dan is het onverstandig daar meteen grappen over te maken. Tijdens een onlangs gehouden race voor autonome voertuigen in de Mojave Woestijn, bleef een stel gelegenheidsknutselaars uit Californië lange tijd in het spoor van de favoriete wagen van Carnegie Mellon, waar al heel veel geld en onderzoek in zat. Andere universiteiten hadden het nakijken.

De eerlijkheid gebiedt daar wel aan toe te voegen dat de knutselaars buiten hun vrije tijd voor hightech bedrijven in Silicon Valley werken, dus ze begonnen niet bij nul. Hetzelfde geldt voor Steve Grand, de auteur van ‘Growing up with Lucy’. Met een achtergrond in de psychologie en kunstmatige intelligentie besloot hij om in zijn eentje een androïde te bouwen, een robot met menselijke trekjes. Hij gaf haar alvast een naam, Lucy, naar de naam die archeologen gaven aan het oudste ooit gevonden mensachtige skelet.

‘Growing up with Lucy’ beschrijft de wording van de robot, die overigens alleen uit een hoofd en twee armpjes bestaat, en min of meer het uiterlijk van een orang-oetan heeft. De eerste hoofdstukken liggen redelijk voor de hand. Lucy heeft een lichaam met bewegende ledematen nodig, waarvoor Grand een groot aantal servomotoren zijn huis binnensleept. Een camera in een van de ogen, microfoons voor de oren en een geluidschip achter de lippen voorzien Lucy van zintuigen. Elektronica zorgt voor de aansturing. De eerste problemen duiken op: de raderen voor de beweging maken een hels kabaal. Als Lucy haar hoofd wil draaien naar een geluidsbron, raakt ze in de war van haar eigen bewegende nek.

Als deze hardware af is, begint het echte werk. Slimme software moet Lucy aansturen, zodat ze enigszins natuurlijk gaat reageren op haar omgeving. Grand besluit alle bestaande software (spraakherkenning, beeldherkenning, redeneermechanismen, enzovoort) overboord te gooien. Hij wil geen bestaande theorieën samenbrengen, want na twintig jaar denken heeft hij besloten dat dat toch niet werkt. Lucy’s brein moet werken als natuurlijke hersenen, als één geheel.

Hier begint het project, en daarmee ook het boek, te ontsporen. De lezer krijgt een heleboel neurologie voorgeschoteld en Grands pogingen breinstructuren in software te vangen. Dat komt er uiteindelijk toch op neer dat hij gebruik maakt van neurale netwerken, een erkende wiskundige methode om complexe data te analyseren zonder de verbanden expliciet te maken. Eenvoudig gezegd: de verbanden worden vastgelegd in een wirwar van formules die voor mensen onbegrijpelijk is, maar voor computers goed door te rekenen.

Gebruik makend van een neuraal netwerk met 50 duizend ‘zenuwcellen’ en een veelvoud aan verbanden daartussen, slaagt hij er na jaren werk in Lucy het verschil tussen een appel en een banaan te leren. Beter gezegd: analyse van haar camerabeelden leidt tot een onderscheid tussen lange gele en ronde groene dingen. Ziet Lucy een banaan, dan wijst ze ernaar. Met klassieke programmeermethoden, die hij voor de directe aansturing van de hardware wél gebruikte, was hij waarschijnlijk in een dag of wat klaar geweest. De meerwaarde van de omslachtige neurale netwerken lijkt dan ook vooral conceptueel van aard, zonder praktische voordelen.

Onvermijdelijk dringt de gedachte zich op dat Lucy eigenlijk minder kan dan het robothondje Flappie, waarmee de Nederlandse knutselaar Peter van Lith meer dan tien jaar geleden al furore maakte. Daar komt nog bij dat Grand in het tweede deel van het boek eigenlijk heel erg vaag blijft over wat hij precies aan het doen is met die neurale netwerken.

Desondanks is ‘Growing up with Lucy’ een prettig geschreven boek over een ambitieuze eenmansonderneming. Grand mag dan doordraven en het is vast zijn uitgever geweest die de misleidende slogan op de cover gezet heeft, maar Lucy blijft natuurlijk een aardig project om over te lezen. De grenzen van het menselijke kunnen verkent Steve Grand echter niet.

Steve Grand, ‘Growing up with Lucy; how to build an android in twenty easy steps’. Weidenfeld & Nicholson, 2003, pp. 229, 18,60 euro (bij Amazon)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.