Onderwijs

‘Alsof ik een dierbare ben kwijtgeraakt’

Hans Beunderman heeft gemengde gevoelens. Hij is blij dat maatregelen die hij als decaan Bouwkunde (1998-2005) op het gebied van brandveiligheid nam waarschijnlijk erger hebben voorkomen, maar treurt over het verlies van die dierbare betonnen reus die de student Beunderman al ontzag inboezemde.

“Ik heb daar in stilte een traan om gelaten.”

Kunt u genieten van de sloop van het Bouwkundegebouw?

“De sloop is een machtig gezicht, dat geef ik toe. Maar die activiteit rond het afgebrande gebouw verhult misschien hoe erg de brand ons allemaal geraakt heeft. Voor mij voelt het alsof ik een dierbare ben kwijtgeraakt, hoe pathetisch dat misschien ook klinkt. Ik heb er talloze mooie herinneringen aan, al van toen ik hier studeerde. Je werd gegrepen door de activiteit om je heen als je door de centrale straat van het gebouw liep. Zaal A was een begrip, als die gevuld was ging er een ongehoorde energie-impuls van uit, alsof een waakvlam werd opgedraaid. Er is ook een hoop gebeurd, in die grimmige jaren zeventig, toen studenten en docenten tijdens debatten lijnrecht tegenover elkaar stonden. Al die impliciete waarden zullen moeilijk in een nieuw gebouw te verwerken zijn. Dat zoiets groots dan een ongelijke strijd verliest tegen dat woekerende vuur heeft veel mensen aangegrepen. Ik ben niet de enige die die ochtend in stilte een traan heeft gelaten.”

Heeft de brand ook iets positiefs opgeleverd?

“Op een indirecte manier wel. Kijk maar naar de enorme veerkracht van de mensen in alle lagen van de organisatie, die een week na de brand weer op volle toeren draait. Op de dag van de brand zag ik al hoe een hoogleraar in de kantine van de aula aan een student instructies gaf. Dat vond ik een prachtig gezicht. Op zulke momenten zie je dat er in zo’n diverse gemeenschap wel degelijk samenhang is. Je zult zien, nog even en dan staat Bouwkunde weer als een huis.”

Wat was uw eerste zorg toen u de vlammen uit het gebouw zag slaan?

“Komen de studenten en de medewerkers veilig uit het gebouw? Dat daar jaren geleden de basiscondities voor zijn geschapen, was helemaal niet zo vanzelfsprekend. Er heerste een argeloze cultuur bij Bouwkunde. Asbakken werden in prullenbakken geleegd en vluchtwegen werden geblokkeerd door kunstwerken en bankstellen. De cafébrand in Volendam heeft ons doen inzien dat zo’n ramp zich ook hier zou kunnen voordoen. Ik herinner me nog precies hoe ik in januari 2002, op de ochtend na de ramp in Volendam, als decaan met het hoofd facility management door het gebouw ging en doordrongen raakte van de risico’s die we liepen. Ik heb toen tegen het college van bestuur gezegd: er gebeurt hier wat aan, of ik geef een deel van mijn mandaat terug. Veiligheid is voor mij ononderhandelbaar. Alle partijen zijn direct aan het werk gegaan om in ieder geval de veiligheid van de studenten en de medewerkers te kunnen waarborgen.”

Hebben die maatregelen effect gehad?

“Bij de meeste van onze maatregelen stond daarom de veiligheid van de mensen voorop – geld voor een sprinklerinstallatie was er niet. Ik heb toen onder meer aangedrongen op de professionalisering van de bedrijfshulpverleners, de BHV-ers. Ik hoorde dat een slechthorende onderzoeker nog net op tijd door een van onze BHV-ers het gebouw uit is geholpen. Die BHV-ers gaan nog naar boven als anderen naar beneden vluchten. Dat is fantastisch, als iemand iets doet dat tegen zijn menselijke natuur ingaat en voor anderen zijn leven waagt. De compartimentering die we hebben aangebracht heeft een veilige vlucht mogelijk gemaakt. De gewijzigde indeling van het gebouw heeft daar denk ik ook aan bijgedragen. De achtste verdieping en hoger waren nog maar beperkt toegankelijk voor studenten, zodat ze in het geval van een ramp als eerste beneden zouden zijn. De decaan verlaat het pand als laatste, heb ik toen gezegd. Desnoods per helikopter.

Na Volendam hebben we delen van de collectie waar we zelf geen ruimte meer voor hadden een plekje in het Techniek Museum gegeven. Met hulp van de Mondriaanstichting hebben we onze stoelencollectie in brandwerende stalen kasten kunnen verpakken. Die stoelen stonden in kelders, die zo vol hadden kunnen lopen. Achteraf vraag je je af hoe dat allemaal mogelijk was.”

Het gebeurt niet elke dag dat je de brand en de sloop van een gebouw van zo dichtbij meemaakt. Wat leren de studenten van de brand?

“Het gebouw voldeed aan de eisen van brandwering van 1970. De vele open ruimtes hadden een hoge vuurbelasting, vol papier, stoelen en de houten kasten. Als dat eenmaal brandt, is er zonder sprinklerinstallatie geen houden meer aan. Over mijn statement dat veiligheid ononderhandelbaar is, zal in de toekomst in ieder geval minder lacherig worden gedaan. Niet iedereen vond het gebouw mooi, maar studenten gingen er steeds meer van houden, naarmate ze er meer tijd hadden doorgebracht. Vanaf de centrale straat had je zicht op de verschillende afdelingen, de ‘iconen’ van het gebouw, zoals de bibliotheek, de maquettezaal en de vormstudiehal. Dat werkte inspirerend. Het gebouw was een kind van zijn tijd en zelf ook onderwerp van onderwijs en studie. De studenten tekenden het gebouw, kenden elk detail. De architect had de verschillende functies van de draagstructuur zichtbaar gemaakt, waardoor het een heel instructief gebouw werd. Daarom is het niet zomaar vervangbaar. Heel iets anders dan ‘doe mij maar een waterdichte doos’. Ik ga er niet over, maar ik vind het wel een interessante gedachte om Bouwkunde tijdelijk in het hoofdgebouw onder te brengen. Dat is nu voornamelijk een kantoorgebouw en daardoor op het eerste gezicht niet geschikt, maar bouwkundemensen hebben het vermogen het naar hun hand te zetten, zo’n megastructuur. De drang om iets te doen met wat je aantreft zit ons bijna in de genen. Daar heb ik alle vertrouwen in. De moderne bouwkundestudent is een synergetisch type met een groot improvisatievermogen.”

Komt u nog aan uw eigen werk toe?

“Er zijn de zorgen van de komende vier weken naast de zorgen van de komende vier jaar. De promovendi die door de brand in tijdsnood dreigen te komen, zijn nu bijzonder kwetsbaar. Daar moet ik me de komende tijd intensief mee bezighouden, met de vraag hoe we voorkomen dat we moeten toeleggen op de kwaliteit van de proefschriften. Ook voor mijzelf verandert er in deze periode veel. Voordat ik in 1998 decaan bij Bouwkunde werd, was ik architect en stedenbouwkundige en werkte ik voor de Rijksgebouwendienst. Daarbij ging het steeds over fysieke leefomgevingen, daar heb ik het eerder en liever vaker over dan over gebouwen sec. De kwaliteit van de omgeving is steeds de spil van mijn bestaan geweest en dat heb ik ook in het onderzoek en het onderwijs willen laten doorklinken. De missie van Bouwkunde is het scheppen van een veilige, gezonde, duurzame en inspirerende leefomgeving, van ruimtelijke planning tot in detail. Van dat thema neem ik in de functie van conrector voor het eerst afstand. Ik ga meerjarenplannen maken en me bezighouden met de positie van Delft in de Europese arena. Welke rol kan Delft als een van de toonaangevende instituten spelen bij het European Institute of Technology? Dat past bij me, ik ben een internationaal dier. Ik ga me verder onder meer bezighouden met het opzetten van promovendi-opleidingen. In de Angelsaksische landen spreekt men van de PhD-student. Dat perspectief bevalt me. De promovendus is iemand die nog bij moet leren en zo zouden wij ook meer tegen promovendi aan moeten kijken. We weten dat maar dertig procent in het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs gaat werken en zeventig procent in ‘de buitenwereld belandt’. Daar moet je ze op voorbereiden, dat is de verantwoordelijkheid van de universiteit.”

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)
WIE IS HANS BEUNDERMAN?

Prof.ir. Hans Beunderman (Rotterdam, 1948) werkte na zijn studie in Delft als architect en stedenbouwkundige en als directeur van de directie Ontwerp en Techniek van de Rijksgebouwendienst, voordat hij in 1998 decaan Bouwkunde aan de TU Delft werd. Sinds begin 2006 is hij directeur bestuurlijke en managementondersteuning (‘roepnaam: directie strategie’), een functie die hij op 1 maart van dit jaar verruilde voor die van conrector. Beunderman kijkt altijd verder dan ‘het gebouw’ en benadrukt graag de rol van de fysieke leefomgeving. “In mijn tuin, tussen al die planten en dieren voel ik me een passant.”

Kunt u genieten van de sloop van het Bouwkundegebouw?

“De sloop is een machtig gezicht, dat geef ik toe. Maar die activiteit rond het afgebrande gebouw verhult misschien hoe erg de brand ons allemaal geraakt heeft. Voor mij voelt het alsof ik een dierbare ben kwijtgeraakt, hoe pathetisch dat misschien ook klinkt. Ik heb er talloze mooie herinneringen aan, al van toen ik hier studeerde. Je werd gegrepen door de activiteit om je heen als je door de centrale straat van het gebouw liep. Zaal A was een begrip, als die gevuld was ging er een ongehoorde energie-impuls van uit, alsof een waakvlam werd opgedraaid. Er is ook een hoop gebeurd, in die grimmige jaren zeventig, toen studenten en docenten tijdens debatten lijnrecht tegenover elkaar stonden. Al die impliciete waarden zullen moeilijk in een nieuw gebouw te verwerken zijn. Dat zoiets groots dan een ongelijke strijd verliest tegen dat woekerende vuur heeft veel mensen aangegrepen. Ik ben niet de enige die die ochtend in stilte een traan heeft gelaten.”

Heeft de brand ook iets positiefs opgeleverd?

“Op een indirecte manier wel. Kijk maar naar de enorme veerkracht van de mensen in alle lagen van de organisatie, die een week na de brand weer op volle toeren draait. Op de dag van de brand zag ik al hoe een hoogleraar in de kantine van de aula aan een student instructies gaf. Dat vond ik een prachtig gezicht. Op zulke momenten zie je dat er in zo’n diverse gemeenschap wel degelijk samenhang is. Je zult zien, nog even en dan staat Bouwkunde weer als een huis.”

Wat was uw eerste zorg toen u de vlammen uit het gebouw zag slaan?

“Komen de studenten en de medewerkers veilig uit het gebouw? Dat daar jaren geleden de basiscondities voor zijn geschapen, was helemaal niet zo vanzelfsprekend. Er heerste een argeloze cultuur bij Bouwkunde. Asbakken werden in prullenbakken geleegd en vluchtwegen werden geblokkeerd door kunstwerken en bankstellen. De cafébrand in Volendam heeft ons doen inzien dat zo’n ramp zich ook hier zou kunnen voordoen. Ik herinner me nog precies hoe ik in januari 2002, op de ochtend na de ramp in Volendam, als decaan met het hoofd facility management door het gebouw ging en doordrongen raakte van de risico’s die we liepen. Ik heb toen tegen het college van bestuur gezegd: er gebeurt hier wat aan, of ik geef een deel van mijn mandaat terug. Veiligheid is voor mij ononderhandelbaar. Alle partijen zijn direct aan het werk gegaan om in ieder geval de veiligheid van de studenten en de medewerkers te kunnen waarborgen.”

Hebben die maatregelen effect gehad?

“Bij de meeste van onze maatregelen stond daarom de veiligheid van de mensen voorop – geld voor een sprinklerinstallatie was er niet. Ik heb toen onder meer aangedrongen op de professionalisering van de bedrijfshulpverleners, de BHV-ers. Ik hoorde dat een slechthorende onderzoeker nog net op tijd door een van onze BHV-ers het gebouw uit is geholpen. Die BHV-ers gaan nog naar boven als anderen naar beneden vluchten. Dat is fantastisch, als iemand iets doet dat tegen zijn menselijke natuur ingaat en voor anderen zijn leven waagt. De compartimentering die we hebben aangebracht heeft een veilige vlucht mogelijk gemaakt. De gewijzigde indeling van het gebouw heeft daar denk ik ook aan bijgedragen. De achtste verdieping en hoger waren nog maar beperkt toegankelijk voor studenten, zodat ze in het geval van een ramp als eerste beneden zouden zijn. De decaan verlaat het pand als laatste, heb ik toen gezegd. Desnoods per helikopter.

Na Volendam hebben we delen van de collectie waar we zelf geen ruimte meer voor hadden een plekje in het Techniek Museum gegeven. Met hulp van de Mondriaanstichting hebben we onze stoelencollectie in brandwerende stalen kasten kunnen verpakken. Die stoelen stonden in kelders, die zo vol hadden kunnen lopen. Achteraf vraag je je af hoe dat allemaal mogelijk was.”

Het gebeurt niet elke dag dat je de brand en de sloop van een gebouw van zo dichtbij meemaakt. Wat leren de studenten van de brand?

“Het gebouw voldeed aan de eisen van brandwering van 1970. De vele open ruimtes hadden een hoge vuurbelasting, vol papier, stoelen en de houten kasten. Als dat eenmaal brandt, is er zonder sprinklerinstallatie geen houden meer aan. Over mijn statement dat veiligheid ononderhandelbaar is, zal in de toekomst in ieder geval minder lacherig worden gedaan. Niet iedereen vond het gebouw mooi, maar studenten gingen er steeds meer van houden, naarmate ze er meer tijd hadden doorgebracht. Vanaf de centrale straat had je zicht op de verschillende afdelingen, de ‘iconen’ van het gebouw, zoals de bibliotheek, de maquettezaal en de vormstudiehal. Dat werkte inspirerend. Het gebouw was een kind van zijn tijd en zelf ook onderwerp van onderwijs en studie. De studenten tekenden het gebouw, kenden elk detail. De architect had de verschillende functies van de draagstructuur zichtbaar gemaakt, waardoor het een heel instructief gebouw werd. Daarom is het niet zomaar vervangbaar. Heel iets anders dan ‘doe mij maar een waterdichte doos’. Ik ga er niet over, maar ik vind het wel een interessante gedachte om Bouwkunde tijdelijk in het hoofdgebouw onder te brengen. Dat is nu voornamelijk een kantoorgebouw en daardoor op het eerste gezicht niet geschikt, maar bouwkundemensen hebben het vermogen het naar hun hand te zetten, zo’n megastructuur. De drang om iets te doen met wat je aantreft zit ons bijna in de genen. Daar heb ik alle vertrouwen in. De moderne bouwkundestudent is een synergetisch type met een groot improvisatievermogen.”

Komt u nog aan uw eigen werk toe?

“Er zijn de zorgen van de komende vier weken naast de zorgen van de komende vier jaar. De promovendi die door de brand in tijdsnood dreigen te komen, zijn nu bijzonder kwetsbaar. Daar moet ik me de komende tijd intensief mee bezighouden, met de vraag hoe we voorkomen dat we moeten toeleggen op de kwaliteit van de proefschriften. Ook voor mijzelf verandert er in deze periode veel. Voordat ik in 1998 decaan bij Bouwkunde werd, was ik architect en stedenbouwkundige en werkte ik voor de Rijksgebouwendienst. Daarbij ging het steeds over fysieke leefomgevingen, daar heb ik het eerder en liever vaker over dan over gebouwen sec. De kwaliteit van de omgeving is steeds de spil van mijn bestaan geweest en dat heb ik ook in het onderzoek en het onderwijs willen laten doorklinken. De missie van Bouwkunde is het scheppen van een veilige, gezonde, duurzame en inspirerende leefomgeving, van ruimtelijke planning tot in detail. Van dat thema neem ik in de functie van conrector voor het eerst afstand. Ik ga meerjarenplannen maken en me bezighouden met de positie van Delft in de Europese arena. Welke rol kan Delft als een van de toonaangevende instituten spelen bij het European Institute of Technology? Dat past bij me, ik ben een internationaal dier. Ik ga me verder onder meer bezighouden met het opzetten van promovendi-opleidingen. In de Angelsaksische landen spreekt men van de PhD-student. Dat perspectief bevalt me. De promovendus is iemand die nog bij moet leren en zo zouden wij ook meer tegen promovendi aan moeten kijken. We weten dat maar dertig procent in het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs gaat werken en zeventig procent in ‘de buitenwereld belandt’. Daar moet je ze op voorbereiden, dat is de verantwoordelijkheid van de universiteit.”

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)
WIE IS HANS BEUNDERMAN?

Prof.ir. Hans Beunderman (Rotterdam, 1948) werkte na zijn studie in Delft als architect en stedenbouwkundige en als directeur van de directie Ontwerp en Techniek van de Rijksgebouwendienst, voordat hij in 1998 decaan Bouwkunde aan de TU Delft werd. Sinds begin 2006 is hij directeur bestuurlijke en managementondersteuning (‘roepnaam: directie strategie’), een functie die hij op 1 maart van dit jaar verruilde voor die van conrector. Beunderman kijkt altijd verder dan ‘het gebouw’ en benadrukt graag de rol van de fysieke leefomgeving. “In mijn tuin, tussen al die planten en dieren voel ik me een passant.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.