Opinie

Ach, nutteloze kennis

Niet het onderscheid tussen nuttige en nutteloze kennis is cruciaal, maar dat tussen profijtelijke en niet-profijtelijke kennis. De nadruk op kennis die geld oplevert, verengt de ontwikkeling van studenten.


1 Illustratie: Victor Lemstra (
Klik voor grotere foto)

Mensen komen en gaan in het ondermaanse. Ze blijven niet zo lang; in relatief korte tijd moeten ze zien uit te vinden wat ze er komen doen. Veel mensen willen ook nog te weten komen waarom ze er eigenlijk zijn, willen zich een mensbeeld verwerven.

De een meer, de ander minder, maar allemaal ‘bevinden’ mensen zich, hebben een zekere afstand tot zichzelf, bekijken zichzelf en doen pogingen zichzelf te begrijpen in hun omgeving. Van meet af aan worden ze daarbij geholpen: ze worden opgevoed. Ze leren een taal spreken, leren gebaren en gevoelens verstaan, leren zich op talloze manieren uit te drukken. Zo moet dat gaan, want niemand komt tot enig handelen als hem niet is voorgedaan en niemand komt tot enig nadenken als hem niet is voorgedacht. We hebben het nog niet over kennis, maar over een soort Vorverständnis, een basisvoorwaarde voor persoonlijke ontwikkeling.

Dat begrip Vorverständnis bevat een essentieel element: het ongeschreven, maar onvervreemdbare recht voor ieder mens iets uit te richten. Dat is iets anders dan recht op arbeid. Het gaat om de basale voorwaarden om zich heen te kunnen kijken, te kunnen rennen, klimmen, dansen, spitten, spelen, denken, spreken, te geven, te krijgen, handel te kunnen drijven, kennis te kunnen vergaren, ja zelfs te kunnen werken…

Elk denken of handelen dat het onvervreemdbare recht iets uit te richten aantast, is uit den boze en verwerpelijk, omdat zulke aantasting zelfverwerkelijking in de weg staat. Sterker nog: overheden en andere verantwoordelijken hebben de opdracht de genoemde voorwaarden te scheppen en te handhaven.

Bovenstaand premisse impliceert een mate van vrijheid, vrijheid tot kiezen, tot denken en spreken, tot handelen. Maar, omdat de mens een sociaal wezen is, ontleent hij die vrijheid principieel aan de samenleving en beleeft hij die in de samenleving.
Kip-ei-kwestie

Van tijd tot tijd staat de samenleving stil bij de vraag hoe het met zijn vrijheden is gesteld. Daarvoor houdt de samenleving instituties in leven: de media met vrijheid van meningsuiting in woord en geschrift, mensenrechten-organisaties, kerken, politieke partijen en ook het Studium Generale aan universiteiten.

Zo heeft het Studium Generale aan de TU Delft onlangs terecht vragen opgeworpen die rechtstreeks te maken hebben met de kwaliteit van de samenleving met diens essentiële vrijheden: vragen naar de aard en kwaliteit van academische kennis. In het kader van deze vraagstellingen wil dit artikel eenbijdrage zijn.

Daar is de kip-ei-kwestie: eerst wetenschap en dan eventueel praktische toepassing ervan, of komt wetenschap sowieso voort uit vragen uit de praktijk? Besturen van universiteiten breken zich daar het hoofd over, gedwongen door economie en politiek die zich met de waarde van kennis zijn gaan bemoeien. Het ziet ernaar uit dat profijtelijke kennis algemeen een hogere waardering krijgt dan non profit-kennis. Moeten we daar ongerust over zijn, ons daartegen verweren? Studium Generale laat vooraanstaande Nederlanders op een ludieke dag een lans breken voor nutteloze kennis. Aardig bedacht, maar snijdt dat hout?

Wie de kenniseconomie dient, heeft natuurlijk geen boodschap aan de tegenstelling tussen profijtelijke kennis en nutteloze kennis. Nutteloze kennis heeft geen verweer tegen profijtelijke kennis en dat hoeft ook niet. Voorstanders van nutteloze kennis kunnen een beroep doen op het fundamentele recht iets uit te richten. Dat geldt overigens evenzeer voor de voorstanders van alle andere vormen van kennis, ook die van profijtelijke. Maar, moeten we ons ongerust maken over de opdringende kenniseconomie? Het antwoord is ‘ja’ als de kennisverwerving en -overdracht aan onze onderwijsinstellingen het accent al te nadrukkelijk leggen op profijtelijke kennis.

Overheden en andere verantwoordelijken hebben de opdracht de voorwaarden te scheppen en te handhaven die zelfverwerkelijking bevordert. Dat geldt ook voor universiteitsbesturen. Overaccentuering op het profijt van kennis in de verwerving en overdracht ervan aan opleidingsinstituten verengt de ruimte tot zelfverwerkelijking, de ruimte voor persoonlijke ervaringen, voor persoonlijke ontwikkeling van studenten.

Universiteiten gaan al ver in hun marktgerichtheid, bedienen zich van het jargon van het marketing management, halen termen uit het bedrijfsleven naar binnen als ‘meerwaarde’, ‘bedrijfsplan’ en ‘kennisproductie’, staan het bedrijfsleven toe invloed uit te oefenen op de inhoud van het onderwijs en beconcurreren elkaar.
Verveling

Alles goed en wel, maar hoe groot is de invloed daarvan op het universitaire klimaat waarin studenten zich laten vormen, op de kennisomgeving waarin zij zich moeten ontwikkelen? Wat voor mensbeeld treft de student op de universiteit aan wanneer hij er voor de aanzienlijke periode van tenminste vijf jaren gaat studeren? Stel dat het antwoord is: ‘De mens is voor alles consument. Hij heeft al veel, maar nooit genoeg, er is altijd markt. Hij raakt reeds verveeld, die mens, maar consumentisme is de levensstijl waar jij het van moet hebben, wetenschapper van de toekomst.’ Stel dat die zienswijze wordt ondersteund door het minst bruikbare van alle denkbare argumenten: ‘Je moet met je tijd meegaan.’ Alsof met je tijd meegaan je ontslaat van de kritische beoordeling van de kwaliteit van de vragen naar kennis en de toepassing ervan. Integendeel, dat is toch precies wat studenten aan de universiteit moeten leren?! Zij moeten zich een attitude verwerven waarin ze geen behoefte hebben aan de loze kreet ‘met je tijd meegaan’.

Consumerend met je tijd meegaan is toch armzalig? Dearmoedigheid van het consumentisme toont zich ondermeer reeds in de verveling van het ‘internetten’, het gebrek aan interesse in persoonlijke ervaringen. Consumentisme bevorderen is tegengesteld aan de bevordering van persoonlijke ontwikkeling, van zelfverwerkelijking en dat is volgens de eerste alinea’s van dit artikel uit den boze en verwerpelijk.

Profijtelijke kennis. Laten we de tegenstelling eens oproepen: Het geromantiseerde zelfbeeld van de onafhankelijke wetenschap dat zich onder meer uit in titulatuur en mystificerende rituelen bij promoties en eredoctoraten.

Er is nog wel wat te bediscussiëren, de nutteloze kennis daargelaten.
Cees Rotteveel

De auteur is directeur van het Cultureel Centrum


1 Illustratie: Victor Lemstra (
Klik voor grotere foto)

Mensen komen en gaan in het ondermaanse. Ze blijven niet zo lang; in relatief korte tijd moeten ze zien uit te vinden wat ze er komen doen. Veel mensen willen ook nog te weten komen waarom ze er eigenlijk zijn, willen zich een mensbeeld verwerven.

De een meer, de ander minder, maar allemaal ‘bevinden’ mensen zich, hebben een zekere afstand tot zichzelf, bekijken zichzelf en doen pogingen zichzelf te begrijpen in hun omgeving. Van meet af aan worden ze daarbij geholpen: ze worden opgevoed. Ze leren een taal spreken, leren gebaren en gevoelens verstaan, leren zich op talloze manieren uit te drukken. Zo moet dat gaan, want niemand komt tot enig handelen als hem niet is voorgedaan en niemand komt tot enig nadenken als hem niet is voorgedacht. We hebben het nog niet over kennis, maar over een soort Vorverständnis, een basisvoorwaarde voor persoonlijke ontwikkeling.

Dat begrip Vorverständnis bevat een essentieel element: het ongeschreven, maar onvervreemdbare recht voor ieder mens iets uit te richten. Dat is iets anders dan recht op arbeid. Het gaat om de basale voorwaarden om zich heen te kunnen kijken, te kunnen rennen, klimmen, dansen, spitten, spelen, denken, spreken, te geven, te krijgen, handel te kunnen drijven, kennis te kunnen vergaren, ja zelfs te kunnen werken…

Elk denken of handelen dat het onvervreemdbare recht iets uit te richten aantast, is uit den boze en verwerpelijk, omdat zulke aantasting zelfverwerkelijking in de weg staat. Sterker nog: overheden en andere verantwoordelijken hebben de opdracht de genoemde voorwaarden te scheppen en te handhaven.

Bovenstaand premisse impliceert een mate van vrijheid, vrijheid tot kiezen, tot denken en spreken, tot handelen. Maar, omdat de mens een sociaal wezen is, ontleent hij die vrijheid principieel aan de samenleving en beleeft hij die in de samenleving.
Kip-ei-kwestie

Van tijd tot tijd staat de samenleving stil bij de vraag hoe het met zijn vrijheden is gesteld. Daarvoor houdt de samenleving instituties in leven: de media met vrijheid van meningsuiting in woord en geschrift, mensenrechten-organisaties, kerken, politieke partijen en ook het Studium Generale aan universiteiten.

Zo heeft het Studium Generale aan de TU Delft onlangs terecht vragen opgeworpen die rechtstreeks te maken hebben met de kwaliteit van de samenleving met diens essentiële vrijheden: vragen naar de aard en kwaliteit van academische kennis. In het kader van deze vraagstellingen wil dit artikel eenbijdrage zijn.

Daar is de kip-ei-kwestie: eerst wetenschap en dan eventueel praktische toepassing ervan, of komt wetenschap sowieso voort uit vragen uit de praktijk? Besturen van universiteiten breken zich daar het hoofd over, gedwongen door economie en politiek die zich met de waarde van kennis zijn gaan bemoeien. Het ziet ernaar uit dat profijtelijke kennis algemeen een hogere waardering krijgt dan non profit-kennis. Moeten we daar ongerust over zijn, ons daartegen verweren? Studium Generale laat vooraanstaande Nederlanders op een ludieke dag een lans breken voor nutteloze kennis. Aardig bedacht, maar snijdt dat hout?

Wie de kenniseconomie dient, heeft natuurlijk geen boodschap aan de tegenstelling tussen profijtelijke kennis en nutteloze kennis. Nutteloze kennis heeft geen verweer tegen profijtelijke kennis en dat hoeft ook niet. Voorstanders van nutteloze kennis kunnen een beroep doen op het fundamentele recht iets uit te richten. Dat geldt overigens evenzeer voor de voorstanders van alle andere vormen van kennis, ook die van profijtelijke. Maar, moeten we ons ongerust maken over de opdringende kenniseconomie? Het antwoord is ‘ja’ als de kennisverwerving en -overdracht aan onze onderwijsinstellingen het accent al te nadrukkelijk leggen op profijtelijke kennis.

Overheden en andere verantwoordelijken hebben de opdracht de voorwaarden te scheppen en te handhaven die zelfverwerkelijking bevordert. Dat geldt ook voor universiteitsbesturen. Overaccentuering op het profijt van kennis in de verwerving en overdracht ervan aan opleidingsinstituten verengt de ruimte tot zelfverwerkelijking, de ruimte voor persoonlijke ervaringen, voor persoonlijke ontwikkeling van studenten.

Universiteiten gaan al ver in hun marktgerichtheid, bedienen zich van het jargon van het marketing management, halen termen uit het bedrijfsleven naar binnen als ‘meerwaarde’, ‘bedrijfsplan’ en ‘kennisproductie’, staan het bedrijfsleven toe invloed uit te oefenen op de inhoud van het onderwijs en beconcurreren elkaar.
Verveling

Alles goed en wel, maar hoe groot is de invloed daarvan op het universitaire klimaat waarin studenten zich laten vormen, op de kennisomgeving waarin zij zich moeten ontwikkelen? Wat voor mensbeeld treft de student op de universiteit aan wanneer hij er voor de aanzienlijke periode van tenminste vijf jaren gaat studeren? Stel dat het antwoord is: ‘De mens is voor alles consument. Hij heeft al veel, maar nooit genoeg, er is altijd markt. Hij raakt reeds verveeld, die mens, maar consumentisme is de levensstijl waar jij het van moet hebben, wetenschapper van de toekomst.’ Stel dat die zienswijze wordt ondersteund door het minst bruikbare van alle denkbare argumenten: ‘Je moet met je tijd meegaan.’ Alsof met je tijd meegaan je ontslaat van de kritische beoordeling van de kwaliteit van de vragen naar kennis en de toepassing ervan. Integendeel, dat is toch precies wat studenten aan de universiteit moeten leren?! Zij moeten zich een attitude verwerven waarin ze geen behoefte hebben aan de loze kreet ‘met je tijd meegaan’.

Consumerend met je tijd meegaan is toch armzalig? Dearmoedigheid van het consumentisme toont zich ondermeer reeds in de verveling van het ‘internetten’, het gebrek aan interesse in persoonlijke ervaringen. Consumentisme bevorderen is tegengesteld aan de bevordering van persoonlijke ontwikkeling, van zelfverwerkelijking en dat is volgens de eerste alinea’s van dit artikel uit den boze en verwerpelijk.

Profijtelijke kennis. Laten we de tegenstelling eens oproepen: Het geromantiseerde zelfbeeld van de onafhankelijke wetenschap dat zich onder meer uit in titulatuur en mystificerende rituelen bij promoties en eredoctoraten.

Er is nog wel wat te bediscussiëren, de nutteloze kennis daargelaten.
Cees Rotteveel

De auteur is directeur van het Cultureel Centrum

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.