Rector magnificus Jacob Fokkema is het gezicht van de TU Delft en de burgemeester van de campus. Hij staat bekend als hardwerkend en buitengewoon toegankelijk. Rond kersttijd bezoekt hij als Santaclaus buitenlandse studenten ver van huis. Na acht jaar treedt Fokkema terug als rector.
WIE IS JACOB FOKKEMA?
Prof.dr.ir. Jacob. T. Fokkema werd op 21 januari 1948 in Leeuwarden geboren en volgde daar zijn opleiding aan de hts. In 1976 studeerde hij af als elektrotechnisch ingenieur aan de Technische Hogeschool Delft. Zijn promotieonderzoek betrof een studie naar de reflectie en transmissie van geluidsgolven in de seismiek. In 1979 behaalde hij zijn doctorstitel. Hij werkte als postdoc aan de Stanford University in Californië (VS), als gasthoogleraar aan de Federal University of Bahia in Salvador (Brazilië) en de Katholieke Universiteit Leuven. In 1993 werd Fokkema hoogleraar toegepaste geofysica en petrofysica aan de TU Delft. In 2001 ontving hij de Leermeesterprijs voor vooraanstaand onderwijs en onderzoek. In 2002 werd hij benoemd tot rector magnificus van de TU Delft.
U hebt eerder gezegd tegen het vertrek op te zien.
“Ik heb een prachtige tijd gehad. Maar ik heb er in het begin ook tegenop gezien. Het is een hele verandering voor een hoogleraar in een beschermde omgeving met een mooie vakgroep en goede onderzoeksresultaten. Je moet dat opgeven. Ik kwam in een tijd dat er nogal wat spanningen in het college van bestuur (cvb) geweest waren. Ik zag op tegen de politieke component van de baan. Inhoudelijk niet. Het is gebleken dat ik me voor niets zorgen heb gemaakt en, dat wil ik hier nadrukkelijk zeggen, dat ligt ook aan de collega’s die ik heb gehad: Hans van Luijk en Paul Rullmann. Wij waren erg complementair.”
Er zijn toch aardig wat hobbels gepasseerd. U noemde ‘hoofdpijndossiers’. Waar denkt u dan aan?
“De persoonlijke problematiek van mensen binnen de universiteit. Je wordt geconfronteerd met spanningen, waarbij je als rector gevraagd wordt misschien niet een Salomonsoordeel, maar toch een oordeel van wijsheid uit te spreken waarmee alle partijen weer verder kunnen.”
Kunt u daar voorbeelden van geven zonder persoonlijk te worden?
“Er was wel eens een ernstig verschil van mening tussen twee hoogleraren. Dan moet je proberen te bemiddelen en constructief verder te gaan. Als dat niet gaat moet je afscheid nemen. Er zijn ook hoogleraren geweest die bij de beoordelingssystematiek aangesproken werden op hun verantwoordelijkheid.”
En verder?
(Zucht) “Hoofdpijndossier WP-nota. Toen we met de reorganisatie bij de ondersteunende diensten begonnen, vroeg de ondernemingsraad (or) wat de verhouding tussen het wetenschappelijk en het niet-wetenschappelijk personeel was. Deze was één-op-één en het moest meer naar de wetenschap getrokken worden. De or zei: ‘Wij leveren plaatsen in en het geld wordt beschikbaar gesteld voor het aanstellen van wetenschappelijk personeel. Maar wie controleert de kwaliteit daarvan?’ Daar zijn we toen mee aan de slag gegaan. We zouden het liefst een tenure track willen. Dat is de aan Amerikaanse universiteiten gebruikelijke loopbaan voor wetenschappelijk personeel op weg naar een vaste aanstelling. Dat woord ging een eigen leven leiden. De or vroeg ons of we iemand bij binnenkomst zouden beloven dat hij hoogleraar zou kunnen worden. Dat is natuurlijk niet het geval, maar kán hij het worden? Daar werd een heleboel over gesteggeld. Wij (het cvb, red.) zeiden: ‘Laten we jonge mensen de kans geven, met afspraken over wat we van elkaar verwachten qua publicaties, sabbaticals en programma’s’.”
En waar bestond de hoofdpijn dan uit?
“De or zei: ‘Die tenure track is flauwekul, want je garandeert niemand een hoogleraarpositie. Mag je iemand wel vijf jaar aan het lijntje houden? Want dan kan hij geen huis kopen.’ Dat is allemaal flauwekul, want dat kan wel. Wie er problemen mee had, was de zittende ondernemingsraad, niet de betrokkenen zelf. Die zagen de tenure track juist als uitdaging.”
Was die tenure track uw inbreng?
“Daar zat ik bij. Ik heb de afdeling technische natuurkunde als voorbeeld gebruikt want daar deed men al veel aan dit soort werk. Elly Pauw als hoofd personeel bij natuurkunde begeleidde mij en we schreven samen een programma. Dat zag er heel goed uit en werd getoetst bij de raad van hoogleraren, met verschillende faculteiten. We bereikten er na verschillende aanpassingen een goede consensus over. Tot het stuk klaar was voor de ondernemingsraad. Het was een heel helder programma voor een goede discussie maar de raad heeft het met haar commissies getorpedeerd. En elke keer maar weer over ‘wat is het recht’ en ‘wie beschermt nou’. Terwijl ik het op tafel had gelegd als mijn kwaliteitsweg. Toen vond opeens de or dat het stuk ook over niet-wetenschappelijk personeel moest gaan.”
Dus u werd er helemaal gek van.
“Het moest herschreven worden. Men gaat schrijven en herschrijven en er ontstaat iets wat mijn moeder vroeger bij het breien een ‘broddellapje’ noemde. Het hele ding wordt uit zijn verband getrokken. Ik word er nog… plaatsvervangend boos van.”
Ik merk het.
“Dat is gewoon mislukt. Nu is de directeur P&O ermee bezig omdat het om een meer integrale benadering gaat. In de praktijk is het wel zo dat het gedachtegoed dat we wilden neerleggen, uitgevoerd wordt. Het hoofd P&O heeft beloofd dat zij voor het einde van het jaar ergens mee komt.”
Even iets anders. U staat bekend als heel toegankelijk. Voorbeeld daarvan is het ‘kranten lezen met de rector’, waarbij u een avond onder studenten doorbrengt. Hoe gaat dat in zijn werk?
“We zoeken een studentenhuis uit, of de huizen komen bij ons. Een representatie van het huis komt een dag van tevoren bij mij en brengt vragen in: Is China werkelijk een bedreiging? Hoe zit het met de kernenergie versus andere energie? Wat vindt u van Wilders? Of vragen over de financiële en economische crisis.”
En op de avond zelf?
“Meestal is er een grote stoel voor mij klaargezet. Ik neem mijn vlaggetje mee en nootjes en flessen wijn. Dan gaan we zitten, iedereen heeft een reader met kopieën van alle artikelen. Het duurt meestal tot elf uur totdat ze me Jacob noemen. Halverwege loop ik met de mensen door het huis om te kijken hoe ze leven. En dan mogen andere mensen nog onderwerpen inbrengen. Ik ga eigenlijk nooit voor twaalf uur weg.”
Enerzijds wordt u ‘knuffelbeer’ genoemd – een kwalificatie waar u zelf een hekel aan hebt. Anderzijds zeggen mensen dat u een kwade zaal aankunt. Hoe combineert u dat?
“Ik heb nooit een tweede agenda. Na de brand bij bouwkunde bleek dat het bestand van promovendi niet op orde was. Als rector wilde ik de promovendi op de been helpen om te voorkomen dat het een ‘lost generation’ zou worden doordat ze van alles kwijtgeraakt waren. Uit zorg voor hen heb ik toen de hoogleraren aangesproken en een symposium georganiseerd. Maar daar kwamen naast promovendi en medewerkers maar twee of drie hoogleraren. Dat vond ik schandalig. Een hoogleraar die promotor is, is een soort vader, en die vader heeft verantwoordelijkheid.”
U vond de betrokkenheid van de hoogleraren te gering?
“Slecht! Ik zei: Jullie zien promoties als nevenactiviteit. Het is een verantwoordelijkheid, geen nevenactiviteit. Toen ben ik boos geweest.”
U heeft een grote betrokkenheid bij Studium Generale, u kiest de gastschrijvers en u heeft de Hippolytuslezing in het leven geroepen. Bent u tevreden met de mate van culturele en academische vorming?
“Nee. Ik ben voornamelijk ontevreden over de manier waarop studenten niet deelnemen. Het aanbod is er. Er worden lezingen gegeven over glas, filosofie en evolutie. Maar studenten voelen zich niet betrokken bij het gedachtegoed breder dan de studie. En dan generaliseer ik wat.”
Hoort u dat ook terug op die avonden bij studenten?
“Ik spreek ze erop aan. Ik zeg, wij besteden daar veel geld aan. Ik geloof dat academische vorming meer inhoudt dan bier drinken, hoewel dat ook een facet is. Maar wij bieden zoveel meer aan context, om bijvoorbeeld met verstand te kunnen praten over economie en recessie. En over het effect van een bepaalde technologische innovatie. En dan blijkt toch dat er hier weinig betrokkenheid is bij de programma’s.”
Hebt u enig idee waar dat aan ligt?
“Wij Nederlanders kunnen niet goed discussiëren. We denken altijd dat het gaat over het ultieme gelijk. Dat is geen vorm van gedachtewisseling. Bij Engelsen en Amerikanen is het dat wel. ‘That’s a good point’, zeggen ze dan. ‘But, there is another side’. En ‘what is the balance?’ Dat is hier onmogelijk.”
Kunnen de buitenlandse studenten u nog als kerstman tegemoet zien eind december?
“Ja.”
En na januari?
“Sinterklaas blijf ik doen. Dat is geen nevenactiviteit van de rector, maar een particuliere bezigheid van Jacob Fokkema.”
En het zwarte gat na het rectoraat?
“Ik ben door NWO gevraagd om voorzitter te worden van het gebiedsbestuur aard- en levenswetenschappen. Dat gebied neem ik over van Rudy Rabbinge. Daar zit natuurlijk ook mijn vak in. En ik ben gevraagd als voorzitter voor het Circus der Gedachten.”
Klinkt mooi.
“Ik mag daar voorzitter van het bestuur worden. Het is een nieuw initiatief, een soort wetenschapstheater. Een circusact, maar dan over wetenschap. André van Duin en Freek de Jonge treden er samen op, Theo Jansen met zijn strandbeesten, de Iceman die met zijn blote voeten in een bak ijs kan liggen en het insectentheater van Louise Vet (ecologe NIOO, red.). Het is een pro Deobaantje, maar het lijkt me prachtig.”
Fien Thoolen (26)
In juni 2007 afgestudeerd aan de faculteit Industrieel Ontwerpen
“Stages heb ik niet gelopen omdat dat bij IO wordt afgeraden. Een stage kost al gauw een half jaar, en zoveel punten krijg je er niet voor. Misschien is dit een nadeel als je op de arbeidsmarkt komt. Indertijd dacht ik: ik kan misschien beter keuzevakken doen, want dat kan straks niet meer, en stagelopen kan altijd nog.
In oktober 2007 begon ik met solliciteren. Veel vacatures voor industrieel ontwerpers worden niet gepubliceerd. Het gaat meer via-via en je moet dus de juiste mensen kennen. Ik heb zo’n vijfentwintig sollicitatiebrieven geschreven, ook open sollicitaties. Ik heb een aantal gesprekken gehad. In het begin solliciteerde ik heel gericht, daarna heb ik dat verbreed.
Op een gegeven moment was ik het wel zat. In november 2008 ben ik gaan werken bij Supair, het arbeidsbemiddelingsbureau van de TU Delft, waar ik net een jaarcontract heb getekend. Ik dacht: ik ga gewoon rustig hier werken, en ik kijk wel wat ik tegenkom. Toevallig kreeg ik gisteren een aanbod voor een baan in mijn vakgebied.
Er gaan misschien veel banen verloren, maar bij Supair hebben we ook nog veel vacatures openstaan. Het verschilt per vakgebied. Chemici, dat is dramatisch. En bouwkunde ook wel. Voor echt technische IO’ers valt het nog mee.
Mijn tip voor anderen: oriënteer je eerder op de arbeidsmarkt. Verder kan ik me nu voorstellen dat je tijdens je studie bij een aantal bedrijven alvast stage gaat lopen om contacten op te doen.”
Comments are closed.