Een klein jaar na zijn pensioen keerde BK-docent Jack Breen terug naar de TU om te promoveren op zijn zoektocht naar wat een gebouw tot architectuur maakt.
Het proefschrift Patterns & Variations van dr.ir. Jack Breen heeft een Bijbelse omvang gekregen. Het boek is een systematische studie naar schoonheid in de architectuur aan de hand van tien tuinderswoningen in Aalsmeer uit de 20-ste eeuw. Tot 18 april was er op de faculteit Bouwkunde ook een tentoonstelling over Breens onderzoek en werk.
Uw proefschrift gaat over compositie en perceptie in de architectuur. Is dat niet een kwestie van smaak?
“Compositie en perceptie zijn in ieder geval niet uitsluitend een kwestie van smaak. Of je iets mooi of lelijk vindt, heeft met smaak te maken, maar smaak is ook een kwestie van opvoeding en cultuur. Het concept van schoonheid, of esthetica, was in mijn studietijd een scheldwoord. Als je iets te gelikt vond, dan zei je: ‘dat is wel heel erg esthetisch.’ Smaken veranderen in de tijd. Mensen reageren snel als ze iets echt prachtig vinden. Die schoonheid is iets waar architectuur soms aan kan tippen, maar niet altijd. Ik denk dat de natuur, het leven of een mooie lentedag een soort schoonheid heeft die iedereen begrijpt. Architectuur is een verworven smaak, zij het dat het een alledaagse kunstvorm is die ons omgeeft. Mijn boek heeft niet de pretentie om voor te schrijven wat schoonheid is. Het probeert wel de architectuur objectiever te maken in de zin dat ik probeer te ontrafelen wat de aspecten zijn van die esthetische beleving.”
Is dat nieuw?
“Over de schoonheid van architectuur wordt vaak nogal mysterieus gedaan. Sommigen zien ontwerpen als een black box waarin iets gebeurt dat je niet kunt uitleggen. Dus dan hoef je het ook niet uit te leggen. Er zit ook een aspect in van het beschermen van het vak, want als je het aan een ander kunt uitleggen, dan zou opeens iedereen wel kunnen ontwerpen.”
Je kunt iets pas uitleggen als je er grip op hebt. Geeft dit boek houvast?
“Dat is wel de bedoeling ervan. Het boek heeft een aantal lagen. Er is een klein biografisch gedeelte over waar mijn inzichten vandaan komen. Dat ik ben opgegroeid in de tropen resulteerde in een belangrijke interesse in traditionele en koloniale architectuur. Ik ging op mijn 17e met mijn vader naar Japan, dat was van doorslaggevende betekenis. We werden rondgeleid in Kyoto, en alles wat we zagen was ‘very famous – in Japan’. Achteraf denk ik, we zijn inderdaad gewoon door Katsura gelopen waar je nu je min of meer in moet vechten met een brief naar de keizerlijke familie. Toen ik in Nederland kwam, had ik wel een bewustzijn over architectuur, maar ik vond dat er in de opleiding aan de toenmalige afdeling Bouwkunde weinig werd uitgelegd over wat architectuur nou eigenlijk was. Je moest het gewoon maar veel doen, dan kreeg je het vanzelf wel in de vingers. Nog steeds is dat de modus van veel van onze hoogleraren. Ze zeggen dat iets goed is, maar niet waarom dat zo is. Ik wilde begrijpen wat bouwkunde tot architectuur maakt.”
Heeft u daar de vinger achter gekregen?
“Laat ik zeggen: ik ben er diep ingedoken. Waar ik het meest trots op ben, is het middelste gedeelte van mijn proefschrift, het begrippenapparaat. Daar ben ik jaren mee bezig geweest. Het is een stoelendans geweest om daar een schema van te maken dat de lading dekte. De versie die hierin staat is versie 16 punt 256. Toen dacht ik: 256 is 16 maal 16. Dit moet ‘m maar zijn. De vier kernbegrippen zijn Ruimte, Orde, Vorm en Detail. Die figureren volgens mijn inzichten in de iteratieve cirkels die karakteristiek zijn voor het ontwerpen. Je begint met de grotere schaal van de vorm, de situatie. Dan ga je naar de geometrie van het gebouw, de orde, de structuur en de maatvoering. Daarna componeer je gevels en zoom je in op materiaalgebruik en kleur. En dan komt er weer een hele laag tevoorschijn als je op detailniveau werkt.”
Die vier kernbegrippen komen elke keer terug?
“Ja, ik onderscheid de vier kernbergrippen, met steeds drie afgeleide sub-domeinen die ik karakteriseer met steeds twee dubbelbegrippen. Daarmee heb ik geprobeerd de elementaire aspecten van het architectonisch ontwerpen te definiëren. Ik heb er tien projecten uit mijn geboorteplaats Aalsmeer mee geanalyseerd. Dat zijn tien hoofdstukken geworden waarin ik het begrippenapparaat heb toegepast en getoetst.”
U bent vorig jaar met pensioen gegaan. Waarom wilde u nog promoveren?
“Ik heb er tussen de bedrijven door zo’n 25 jaar aan gewerkt. Toen ik hoofddocent werd, zeiden ze dat ze het leuk zouden vinden als ik zou promoveren. Maar het was te druk, of het gebouw brandde af, of er kwam weer een nieuwe onderwijsvorm. Dus het kwam er nooit helemaal van. Het bleef steeds mijn obsessie, maar ik dacht wel: dit moet ik afronden. Het laatste jaar heb ik thuis uitsluitend gewerkt aan het afronden van het onderzoek en de samenstelling van het boek. Gewoon thuis. Het moest klaar. Mijn vrouw, die het spuugzat was de afgelopen jaren, is de tekst wel kritisch gaan lezen. Toen ik uiteindelijk met het boek thuiskwam, verzuchtte ze: ‘Het is volbracht.'”
In de inleiding schrijft u: ‘dit is het boek dat ik als student graag had gehad’. Wat biedt dit boek een student?
“Het biedt in elk geval stof tot nadenken. Ik denk dat het een stimulerend boek is omdat het beeldmateriaal laat zien hoe je begrippen en hun toepassingen en werkingen kunt verbeelden. Architectuur is een beeldende discipline. Architecten bouwen niet, maar ze maken tekeningen en modellen, schema’s en teksten. Net als een componist een partituur maakt, die anderen uitvoeren. Die speurtocht naar schoonheid was mijn fascinatie, en ik hoop dat ik een deel daarvan kan overdragen op jonge mensen of collega’s. Wat ik eigenlijk hoop is dat het boek een inspiratie zou kunnen zijn voor promovendi in Europa, Amerika, China of waar dan ook. Het boek staat online en het is publiek domein. Ik hoop dat het enthousiasme voor dit prachtige vak eruit spreekt, maar vooral dat het begrippenapparaat betekenis zal krijgen.”
Wat gaat u nu doen?
“Ik overweeg een dunnere handelseditie van het proefschrift te maken, of een film, of een mooc. Mijn zoon zegt: houd op met die architectuur, ga eens wat maken. Ga lampen maken, zeefdrukken, ga schilderen, whatever. Zeker is dat ik bezig wil blijven met bedenken en maken.”
Jack Breen, Patterns & Variations, Designerly Explorations in Architectural Composition and Perception, Promotors: prof.ir. H.C. Bekkering (Faculteit Bouwkunde) en prof.dr.ir. T.L.P. Avermaete (ETH Zürich), 10 April 2019
Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?
j.w.wassink@tudelft.nl
Comments are closed.