Campus

Vol woede tegen het creationisme

Weinigen kunnen zo helder over biologische onderwerpen schrijven als Richard Dawkins. Weinigen zijn ook zo rigoureus in hun aanvallen op alles met een zweem van onwetenschappelijkheid. Op zijn laatste boek is echter veel aan te merken.

Richard Dawkins is auteur van ‘The selfish gene’, een populair wetenschappelijk boek over erfelijkheid, waarin hij en passant de term ‘meme’ introduceerde, stukjes erfelijk materiaal die niet genetisch maar sociaal worden doorgegeven. De unieke combinatie van Socrates’ genen is opgelost in de grote menselijke genensoep, maar zijn memen leven nog altijd voort, omdat ze onveranderd worden doorgegeven. Richard Dawkins is sindsdien verzamelaar van eredoctoraten en hoogleraar in Oxford, waar hij studenten bijbrengt hoe je met het grote publiek over wetenschap communiceert.

Een nieuw boek van Dawkins is dus verplichte kost, zelfs als het een bij elkaar geraapt zooitje artikelen is, zoals ‘A devil’s chaplain’. Van sommige stukken kun je je afvragen waarom je ze in ’s hemelsnaam zou afdrukken, zoals Dawkins’ rede op de begrafenis van Douglas Adams, de auteur van ‘Hitch-hiker’s guide to the galaxy’, een vooral onder nerds nog altijd populaire roman uit 1984. Als lezer kun je er niks mee.

Meer toegevoegde waarde heeft een hoofdstuk over Darwin, met onder andere een voorwoord bij diens boek ‘Descent of man’, waarin hij de afstamming van de mens behandelde. Hier is Dawkins op zijn best. Hij zet Darwins boek in zijn context en legt de hoofdlijnen ervan uit. Alleen blijft het natuurlijk vreemd om een voorwoord te lezen bij een boek dat niet volgt. Ook sterk is een krantenartikel dat Dawkins ooit schreef, toen Amerikaanse wetenschappers een gen voor homoseksualiteit ontdekt zouden hebben. Het menselijk genoom is geen blauwdruk maar een recept, betoogt Dawkins, dus zelfs als er een verband is tussen homoseksualiteit en bepaalde genen, dan nog kun je daar geen harde conclusies aan verbinden.

Echt vermakelijk wordt het wanneer Dawkins op zijn favoriete vijanden stuit, de creationisten. Dit zijn lieden die middels list en bedrog proberen vol te houden dat God verantwoordelijk is voor de schepping en niet de evolutie, aldus Dawkins, en uiteraard heeft hij daar bewijzen voor, want alles zonder bewijs is onzin, zo houdt hij zijn dochtertje voor in een afgedrukte brief. Zo werd hij ooit geïnterviewd door een Australische televisieploeg, die ergens halverwege het gesprek met een vraag kwam waaruit creationistische sympathieën spraken. Dawkins aarzelde of hij hen er meteen uit zou gooien of toch door zou gaan (ze kwamen tenslotte helemaal voor hem uit Australië). Later bleek die aarzeling zo gemonteerd te zijn, als zou Dawkins zich geen raad weten met die vraag. Het levert een essay op, vol ingehouden woede, waarin hij een en ander haarfijn uitlegt.

Hardhandig

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Dawkins zelf ook niet helemaal zuiver omgaat met informatie. Zo schuift hij respectabele wetenschapsfilosofen als Karl Popper en Thomas Kuhn hardhandig aan de kant, omdat hun relativering van het begrip ‘wetenschappelijke waarheid’ slechts op een enkel, bovendien verkeerd bewijsstuk gebaseerd zou zijn. Iedereen die het werk van Popper en Kuhn gelezen heeft, weet echter dat ze zo zwaar tekort gedaan worden, zelfs als je het met hun conclusies niet eens zou zijn.

Hoe je het wendt of keert, wanneer je op bladzijde zestien al zo’n manipulatieve redenering tegenkomt, ga je vanzelf twijfelen aan de integriteit van de auteur in andere gevallen. Het komt de kracht van je argumenten niet ten goede, als je je tegenstanders koste wat het kost belachelijk wilt maken. Waarbij aangetekend mag worden dat de titel van het boek een citaat is van Darwin over de natuur, en geen kenschets van Dawkins beoogt te zijn.

De balans moet luiden dat ‘A devil’s chaplain’ leuk is vanwege allerlei insiderinformatie over het populair-wetenschappelijke wereldje (bijvoorbeeld een e-mailcorrespondentie tussen Dawkins en Stephen Jay Gould over het gezamenlijk bestrijden van de verfoeide creationisten), maar dat het verder niets toevoegt aan Dawkins’ oeuvre. De gedachte dringt zich op dat geld verdienen bovenaan het prioriteitenlijstje heeft gestaan bij de beslissing tot uitgave. Wie ‘The selfish gene’ nog niet gelezen heeft, kan beter daaraan beginnen dan aan deze bundel.

Richard Dawkins, ‘A devil’s chaplain’. Weidenfeld & Nicolson, 2003, pp. 264, 17,25 euro (bij Amazon).

Richard Dawkins is auteur van ‘The selfish gene’, een populair wetenschappelijk boek over erfelijkheid, waarin hij en passant de term ‘meme’ introduceerde, stukjes erfelijk materiaal die niet genetisch maar sociaal worden doorgegeven. De unieke combinatie van Socrates’ genen is opgelost in de grote menselijke genensoep, maar zijn memen leven nog altijd voort, omdat ze onveranderd worden doorgegeven. Richard Dawkins is sindsdien verzamelaar van eredoctoraten en hoogleraar in Oxford, waar hij studenten bijbrengt hoe je met het grote publiek over wetenschap communiceert.

Een nieuw boek van Dawkins is dus verplichte kost, zelfs als het een bij elkaar geraapt zooitje artikelen is, zoals ‘A devil’s chaplain’. Van sommige stukken kun je je afvragen waarom je ze in ’s hemelsnaam zou afdrukken, zoals Dawkins’ rede op de begrafenis van Douglas Adams, de auteur van ‘Hitch-hiker’s guide to the galaxy’, een vooral onder nerds nog altijd populaire roman uit 1984. Als lezer kun je er niks mee.

Meer toegevoegde waarde heeft een hoofdstuk over Darwin, met onder andere een voorwoord bij diens boek ‘Descent of man’, waarin hij de afstamming van de mens behandelde. Hier is Dawkins op zijn best. Hij zet Darwins boek in zijn context en legt de hoofdlijnen ervan uit. Alleen blijft het natuurlijk vreemd om een voorwoord te lezen bij een boek dat niet volgt. Ook sterk is een krantenartikel dat Dawkins ooit schreef, toen Amerikaanse wetenschappers een gen voor homoseksualiteit ontdekt zouden hebben. Het menselijk genoom is geen blauwdruk maar een recept, betoogt Dawkins, dus zelfs als er een verband is tussen homoseksualiteit en bepaalde genen, dan nog kun je daar geen harde conclusies aan verbinden.

Echt vermakelijk wordt het wanneer Dawkins op zijn favoriete vijanden stuit, de creationisten. Dit zijn lieden die middels list en bedrog proberen vol te houden dat God verantwoordelijk is voor de schepping en niet de evolutie, aldus Dawkins, en uiteraard heeft hij daar bewijzen voor, want alles zonder bewijs is onzin, zo houdt hij zijn dochtertje voor in een afgedrukte brief. Zo werd hij ooit geïnterviewd door een Australische televisieploeg, die ergens halverwege het gesprek met een vraag kwam waaruit creationistische sympathieën spraken. Dawkins aarzelde of hij hen er meteen uit zou gooien of toch door zou gaan (ze kwamen tenslotte helemaal voor hem uit Australië). Later bleek die aarzeling zo gemonteerd te zijn, als zou Dawkins zich geen raad weten met die vraag. Het levert een essay op, vol ingehouden woede, waarin hij een en ander haarfijn uitlegt.

Hardhandig

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Dawkins zelf ook niet helemaal zuiver omgaat met informatie. Zo schuift hij respectabele wetenschapsfilosofen als Karl Popper en Thomas Kuhn hardhandig aan de kant, omdat hun relativering van het begrip ‘wetenschappelijke waarheid’ slechts op een enkel, bovendien verkeerd bewijsstuk gebaseerd zou zijn. Iedereen die het werk van Popper en Kuhn gelezen heeft, weet echter dat ze zo zwaar tekort gedaan worden, zelfs als je het met hun conclusies niet eens zou zijn.

Hoe je het wendt of keert, wanneer je op bladzijde zestien al zo’n manipulatieve redenering tegenkomt, ga je vanzelf twijfelen aan de integriteit van de auteur in andere gevallen. Het komt de kracht van je argumenten niet ten goede, als je je tegenstanders koste wat het kost belachelijk wilt maken. Waarbij aangetekend mag worden dat de titel van het boek een citaat is van Darwin over de natuur, en geen kenschets van Dawkins beoogt te zijn.

De balans moet luiden dat ‘A devil’s chaplain’ leuk is vanwege allerlei insiderinformatie over het populair-wetenschappelijke wereldje (bijvoorbeeld een e-mailcorrespondentie tussen Dawkins en Stephen Jay Gould over het gezamenlijk bestrijden van de verfoeide creationisten), maar dat het verder niets toevoegt aan Dawkins’ oeuvre. De gedachte dringt zich op dat geld verdienen bovenaan het prioriteitenlijstje heeft gestaan bij de beslissing tot uitgave. Wie ‘The selfish gene’ nog niet gelezen heeft, kan beter daaraan beginnen dan aan deze bundel.

Richard Dawkins, ‘A devil’s chaplain’. Weidenfeld & Nicolson, 2003, pp. 264, 17,25 euro (bij Amazon).

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.