Over drie jaar moet het TU-onderwijs zo veranderd zijn, dat studenten korter over hun studie doen en het aantal afvallers afneemt. Dat staat in het onderwijsvernieuwingsrapport van de commissie-Rullmann.
/strong>
Een betere aansluiting op het vwo. Actiever onderwijs. Meer flexibiliteit in de studieroute. Betere begeleiding en ondersteuning. En zo gaat het nog wel even door.
De plannen kunnen niet allemaal gelijktijdig worden verwezenlijkt, erkent de commissie onderwijsvernieuwing. Maar haast is geboden. De Nederlandse economie kreunt straks onder het techneutentekort.
2006 is het ‘magische jaar’. Dan moet de studenteninstroom per opleiding met tien procent zijn gestegen, deels dankzij een forse toename van het aantal buitenlandse MSc-studenten. In 2006 zijn de nu nog matig scorende onderwijsorganisatie en %communicatie in de ogen van de studenten een acht waard.
Actieve onderwijsvormen voeren in 2006 de boventoon bij zowel de bachelors (zestig procent van het programma) als de masters (tachtig procent). Minder hoorcolleges, meer learning by doing.
Maar de ambities reiken nog verder. Van de studenten die in 2006 aan hun bachelor beginnen, moet tachtig procent de eindstreep halen, waarvan viervijfde binnen vier jaar. Van de nieuwe masterstudenten in 2006 moet negentig procent slagen, viervijfde van die negentig procent in twee jaar. Ter vergelijking: nu slaagt nog geen 45 procent van de ingenieurs er in om de bachelor-master in zeven jaar te voltooien – en dat percentage daalt.
Om zulke negatieve trends te keren, heeft de commissie vele maatregelen bedacht. Al in het eerste jaar moet het onderwijs een link leggen met de praktijk en met TU-onderzoek, zodat de motivatie niet bezwijkt onder een overkill van louter droge basiskennis. Internet krijgt een prominentere rol: ‘blended learning’, een mix van contactonderwijs en online leeractiviteiten. En ook succesvolle onderwijsvernieuwers moeten in aanmerking komen voor allocatiepunten en een Van Leeuwenhoek-hoogleraarschap.
Maar kun je het onderwijs aantrekkelijker en ‘studeerbaar’ maken voor een grotere groep studenten, zonder in te leveren op kwaliteit? De commissie erkent het dilemma. De universiteit moet in ieder geval zowel ‘brede’ ingenieurs als specialisten opleiden, beide hooggekwalificeerd. Dat betekent: flexibelere bachelors (inclusief ‘vrije’ minor), meer doorstroommogelijkheden, beter inspelen op de wensen van bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. (JP)
Over drie jaar moet het TU-onderwijs zo veranderd zijn, dat studenten korter over hun studie doen en het aantal afvallers afneemt. Dat staat in het onderwijsvernieuwingsrapport van de commissie-Rullmann.
Een betere aansluiting op het vwo. Actiever onderwijs. Meer flexibiliteit in de studieroute. Betere begeleiding en ondersteuning. En zo gaat het nog wel even door.
De plannen kunnen niet allemaal gelijktijdig worden verwezenlijkt, erkent de commissie onderwijsvernieuwing. Maar haast is geboden. De Nederlandse economie kreunt straks onder het techneutentekort.
2006 is het ‘magische jaar’. Dan moet de studenteninstroom per opleiding met tien procent zijn gestegen, deels dankzij een forse toename van het aantal buitenlandse MSc-studenten. In 2006 zijn de nu nog matig scorende onderwijsorganisatie en %communicatie in de ogen van de studenten een acht waard.
Actieve onderwijsvormen voeren in 2006 de boventoon bij zowel de bachelors (zestig procent van het programma) als de masters (tachtig procent). Minder hoorcolleges, meer learning by doing.
Maar de ambities reiken nog verder. Van de studenten die in 2006 aan hun bachelor beginnen, moet tachtig procent de eindstreep halen, waarvan viervijfde binnen vier jaar. Van de nieuwe masterstudenten in 2006 moet negentig procent slagen, viervijfde van die negentig procent in twee jaar. Ter vergelijking: nu slaagt nog geen 45 procent van de ingenieurs er in om de bachelor-master in zeven jaar te voltooien – en dat percentage daalt.
Om zulke negatieve trends te keren, heeft de commissie vele maatregelen bedacht. Al in het eerste jaar moet het onderwijs een link leggen met de praktijk en met TU-onderzoek, zodat de motivatie niet bezwijkt onder een overkill van louter droge basiskennis. Internet krijgt een prominentere rol: ‘blended learning’, een mix van contactonderwijs en online leeractiviteiten. En ook succesvolle onderwijsvernieuwers moeten in aanmerking komen voor allocatiepunten en een Van Leeuwenhoek-hoogleraarschap.
Maar kun je het onderwijs aantrekkelijker en ‘studeerbaar’ maken voor een grotere groep studenten, zonder in te leveren op kwaliteit? De commissie erkent het dilemma. De universiteit moet in ieder geval zowel ‘brede’ ingenieurs als specialisten opleiden, beide hooggekwalificeerd. Dat betekent: flexibelere bachelors (inclusief ‘vrije’ minor), meer doorstroommogelijkheden, beter inspelen op de wensen van bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. (JP)
Comments are closed.