Wetenschap

Vrijheid binnen grenzen

Ook een gebouw heeft recht op een lang leven. Het moet dus flexibel zijn. Eenvoudig te verbouwen. Zodat nieuwe bewoners het kunnen aanpassen aan nieuwe eisen.

Huizen als consumptiegoederen. Ze worden geproduceerd, gebruikt en weggegooid alsof het auto’s zijn. Een vreemd toekomstbeeld? Als we niet uitkijken is het binnenkort werkelijkheid. Veel woningen uit de jaren vijftig en zestig zijn in deze tijd nog moeilijk te verkopen of verhuren. Ze voldoen % nog geen vijftig jaar later % niet meer aan de eisen. De oorzaak: veranderende woonbehoeften, veranderende gezinssamenstelling, veranderende levensstijlen.

Nu worden jaarlijks ongeveer tienduizend verouderde woningen gesloopt. Dit aantal kan in de toekomst sterk toenemen. En dat terwijl de bouwmaterialen vaak nog lang niet versleten zijn. ,,Een gebouw kan veel langer mee”, meent ir. Bernard Leupen, bij bouwkundestudenten vooral bekend als co-auteur van het studieboek ‘Ontwerp en Analyse’. Komende dinsdag promoveert hij bij de faculteit Bouwkunde op zijn proefschrift ‘Kader en generieke ruimte’. Daarin pleit hij voor meer flexibiliteit in de woningbouw.

Ter illustratie wijst Leupen op een plattegrond van een flat uit de wederopbouwperiode aan het eind van de jaren vijftig. ,,Het keukentje is ingeklemd tussen een dragende wand en een leidingkoker. De behoeften van toen: ruimte voor een ijskast met daarop een kookplaat. Maar de welvaart nam toe. Iedereen kreeg bijvoorbeeld een wasmachine. Maar eigenlijk is daarvoor in deze woning geen plaats % niet in de keuken en niet in de badkamer. En verbouwen is onmogelijk. Voor de Vinex-woningen die nu gebouwd worden zie ik vergelijkbare problemen. Ze hebben krappe plattegronden en zijn eigenlijk alleen geschikt voor gezinnen met twee of drie kinderen.”

Systeemwanden

De architecten zien het gebeuren. Maar veel leren ze er volgens Leupen niet van. ,,Ze proberen te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Maar dat is vrijwel onmogelijk. Architecten moeten niet voorspellen, ze moeten hun gebouwen zo ontwerpen dat ze aan de nieuwe eisen aan te passen zijn, welke eisen dat ook zijn.” Hergebruik van gebouwen is de oplossing: delen van een verouderd gebouw blijven staan, andere delen worden vervangen. En dan niet met systeemwanden, zoals in kantoren gebruikelijk is. ,,Dat is niet altijd zinvol. Wanneer de aanpassingen eindelijk nodig zijn, functioneert zo’n systeem vaak al niet meer. Of de producent van die wanden is al failliet.”

Schuiven met bordkartonnen muurtjes vindt Leupen geen oplossing. Hij pakt het grootser aan. Van een kantoorgebouw dat moet worden omgebouwd tot wooncomplex blijft bijvoorbeeld alleen de draagconstructie staan. En de kolommen en vloeren van het oude gebouw vormen vervolgens de basis voor een nieuw gebouw. Maar zo’n ingreep is niet bij elk gebouw mogelijk. ,,Soms zitten gevel en draagconstructie met elkaar verbonden. Eén van de twee behouden is dan heel lastig.”

De onderzoeker meent dat architecten al bij het ontwerp van een gebouw rekening houden met latere verbouwingen. Daartoe dienen zij bewust onderscheid te maken tussen het permanente deel van het gebouw, dat bij verbouwingen in oorspronkelijke staat blijft, en een flexibel deel dateenvoudig kan worden afgebroken en vervangen.

De permanente laag noemt Leupen het kader, alles eromheen is de generieke ruimte. Dit kader kan gevormd worden door de draagconstructie, maar het hoeft niet. De bouwkundige daagt architecten uit buiten het geijkte hokje te denken.

Grachtenpand

Leupen definieert % naast de hoofddraagconstructie % vier andere lagen waaruit een gebouw bestaat: de huid (bestaande uit de gevel en het dak), de enscenering (binnenwanden, binnendeuren en de afwerking daarvan), de dienende elementen (onder andere de leidingen) en de ontsluiting (trappenhuizen, gangen en liften). Volgens Leupen kunnen ook deze lagen als permanent kader dienen. Een architect kan alleen de trappen van een gebouw laten staan als basis voor een nieuw gebouw. Of alleen de zeventiende eeuwse gevel van een grachtenpand, waarachter een volledig nieuw gebouw verrijst.

Maar ook combinaties zijn mogelijk. Draagconstructie en huid vormen samen het kader. Of draagconstructie en trappenhuis. Enzovoorts. Leupen beschrijft ze in zijn proefschrift allemaal. Niet alle mogelijke combinaties van kaders zijn in de praktijk nuttig. Toch wil Leupen op voorhand geen combinaties uitsluiten. ,,Door alles open te houden kunnen interessante nieuwe gezichtspunten naar voren komen. Het draait om de methodiek % die moet architecten bewust maken van de vrijheden die hij inbouwt.”

Er zijn volgens Leupen ook gebouwen die van zichzelf al voor meerdere doeleinden geschikt zijn. Hij gebruikt hiervoor de term polyvalentie. ,,Het eenvoudigste voorbeeld is een multifunctionele zaal, bijvoorbeeld in een buurthuis: de ene dag is er een bruiloft, de volgende dag een pingpongwedstrijd. In Frankrijk heet dat een salle polyvalente. Elk dorp heeft er een.”

Een interessanter voorbeeld is het kantoorgebouw van Centraal Beheer in Apeldoorn, ontworpen door Herman Herzberger. ,,Het is een stelsel van ruimtes dat op allerlei manieren % samen of apart % te gebruiken is. In de jaren zeventig werkten de werknemers nog met ordners en schrijfmachines. Maar nu iedereen computers gebruikt, functioneert het gebouw nog steeds perfect. Vrijheid binnen bepaalde grenzen, daar gaat het om.”

Modernist

In het verleden zijn veel architecten al bezig geweest om de draagconstructie, de gevel en de inrichting van gebouwen los te koppelen. Le Corbusier bijvoorbeeld. Deze modernist gebruikte in zijn Plan Libre kolommen in plaats van dragende muren. Zo had hij meer vrijheid bij het indelen van de ruimte.

Toch stuitten architecten als Le Corbusier in hun zoektocht naar vrijheid vaak op nieuwe problemen. Soms kunnen lagen niet zomaar worden losgekoppeld. Leupen: ,,Om een stalen kolom moeten gipsplaten worden aangebracht om te zorgen dat het gebouw bij brand niet als een pudding in elkaar zakt. En betonnen kolommen die gedeeltelijk buiten en gedeeltelijk binnen staan leiden tot een koudebrug: binnen ontstaat condens tegen het koude beton. Door zulke complicaties wordt de vrijheid van de architect toch weer beperkt.”

Flexibel ontwerpen % het kan de maatschappij veel geld schelen. Op Borneo-Sporenburg bijvoorbeeld, waar Leupen de bouw van vrijesectorwoningen onderzocht. Een projectontwikkelaar verkocht kavels aan particulieren, die daarop hun eigen huis mochten bouwen. Niet efficiënt, oordeelde de onderzoeker. ,,De huizen grenzen direct aan elkaar. Maar ieder huis heeft een eigen fundering en eigen dragende muren. Volstrekt onnodig is dat.”

Leupen heeft een beter plan: de projectontwikkelaars legt in het vervolg zelf die funderingen entussenmuren aan. Binnen dat kader moeten de kopers van het kavel zelf de rest van het huis bouwen. ,,Zo hebben ze dezelfde vrijheid, maar is het veel goedkoper.” Of misschien moet de projectontwikkelaar alleen de voorgevels bouwen. ,,Dan mogen de bewoners zelf bepalen hoe groot het huis is dat ze erachter bouwen. Net als bij het hergebruik van die zeventiende eeuwse grachtenpanden dus.”

Huizen als consumptiegoederen. Ze worden geproduceerd, gebruikt en weggegooid alsof het auto’s zijn. Een vreemd toekomstbeeld? Als we niet uitkijken is het binnenkort werkelijkheid. Veel woningen uit de jaren vijftig en zestig zijn in deze tijd nog moeilijk te verkopen of verhuren. Ze voldoen % nog geen vijftig jaar later % niet meer aan de eisen. De oorzaak: veranderende woonbehoeften, veranderende gezinssamenstelling, veranderende levensstijlen.

Nu worden jaarlijks ongeveer tienduizend verouderde woningen gesloopt. Dit aantal kan in de toekomst sterk toenemen. En dat terwijl de bouwmaterialen vaak nog lang niet versleten zijn. ,,Een gebouw kan veel langer mee”, meent ir. Bernard Leupen, bij bouwkundestudenten vooral bekend als co-auteur van het studieboek ‘Ontwerp en Analyse’. Komende dinsdag promoveert hij bij de faculteit Bouwkunde op zijn proefschrift ‘Kader en generieke ruimte’. Daarin pleit hij voor meer flexibiliteit in de woningbouw.

Ter illustratie wijst Leupen op een plattegrond van een flat uit de wederopbouwperiode aan het eind van de jaren vijftig. ,,Het keukentje is ingeklemd tussen een dragende wand en een leidingkoker. De behoeften van toen: ruimte voor een ijskast met daarop een kookplaat. Maar de welvaart nam toe. Iedereen kreeg bijvoorbeeld een wasmachine. Maar eigenlijk is daarvoor in deze woning geen plaats % niet in de keuken en niet in de badkamer. En verbouwen is onmogelijk. Voor de Vinex-woningen die nu gebouwd worden zie ik vergelijkbare problemen. Ze hebben krappe plattegronden en zijn eigenlijk alleen geschikt voor gezinnen met twee of drie kinderen.”

Systeemwanden

De architecten zien het gebeuren. Maar veel leren ze er volgens Leupen niet van. ,,Ze proberen te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Maar dat is vrijwel onmogelijk. Architecten moeten niet voorspellen, ze moeten hun gebouwen zo ontwerpen dat ze aan de nieuwe eisen aan te passen zijn, welke eisen dat ook zijn.” Hergebruik van gebouwen is de oplossing: delen van een verouderd gebouw blijven staan, andere delen worden vervangen. En dan niet met systeemwanden, zoals in kantoren gebruikelijk is. ,,Dat is niet altijd zinvol. Wanneer de aanpassingen eindelijk nodig zijn, functioneert zo’n systeem vaak al niet meer. Of de producent van die wanden is al failliet.”

Schuiven met bordkartonnen muurtjes vindt Leupen geen oplossing. Hij pakt het grootser aan. Van een kantoorgebouw dat moet worden omgebouwd tot wooncomplex blijft bijvoorbeeld alleen de draagconstructie staan. En de kolommen en vloeren van het oude gebouw vormen vervolgens de basis voor een nieuw gebouw. Maar zo’n ingreep is niet bij elk gebouw mogelijk. ,,Soms zitten gevel en draagconstructie met elkaar verbonden. Eén van de twee behouden is dan heel lastig.”

De onderzoeker meent dat architecten al bij het ontwerp van een gebouw rekening houden met latere verbouwingen. Daartoe dienen zij bewust onderscheid te maken tussen het permanente deel van het gebouw, dat bij verbouwingen in oorspronkelijke staat blijft, en een flexibel deel dateenvoudig kan worden afgebroken en vervangen.

De permanente laag noemt Leupen het kader, alles eromheen is de generieke ruimte. Dit kader kan gevormd worden door de draagconstructie, maar het hoeft niet. De bouwkundige daagt architecten uit buiten het geijkte hokje te denken.

Grachtenpand

Leupen definieert % naast de hoofddraagconstructie % vier andere lagen waaruit een gebouw bestaat: de huid (bestaande uit de gevel en het dak), de enscenering (binnenwanden, binnendeuren en de afwerking daarvan), de dienende elementen (onder andere de leidingen) en de ontsluiting (trappenhuizen, gangen en liften). Volgens Leupen kunnen ook deze lagen als permanent kader dienen. Een architect kan alleen de trappen van een gebouw laten staan als basis voor een nieuw gebouw. Of alleen de zeventiende eeuwse gevel van een grachtenpand, waarachter een volledig nieuw gebouw verrijst.

Maar ook combinaties zijn mogelijk. Draagconstructie en huid vormen samen het kader. Of draagconstructie en trappenhuis. Enzovoorts. Leupen beschrijft ze in zijn proefschrift allemaal. Niet alle mogelijke combinaties van kaders zijn in de praktijk nuttig. Toch wil Leupen op voorhand geen combinaties uitsluiten. ,,Door alles open te houden kunnen interessante nieuwe gezichtspunten naar voren komen. Het draait om de methodiek % die moet architecten bewust maken van de vrijheden die hij inbouwt.”

Er zijn volgens Leupen ook gebouwen die van zichzelf al voor meerdere doeleinden geschikt zijn. Hij gebruikt hiervoor de term polyvalentie. ,,Het eenvoudigste voorbeeld is een multifunctionele zaal, bijvoorbeeld in een buurthuis: de ene dag is er een bruiloft, de volgende dag een pingpongwedstrijd. In Frankrijk heet dat een salle polyvalente. Elk dorp heeft er een.”

Een interessanter voorbeeld is het kantoorgebouw van Centraal Beheer in Apeldoorn, ontworpen door Herman Herzberger. ,,Het is een stelsel van ruimtes dat op allerlei manieren % samen of apart % te gebruiken is. In de jaren zeventig werkten de werknemers nog met ordners en schrijfmachines. Maar nu iedereen computers gebruikt, functioneert het gebouw nog steeds perfect. Vrijheid binnen bepaalde grenzen, daar gaat het om.”

Modernist

In het verleden zijn veel architecten al bezig geweest om de draagconstructie, de gevel en de inrichting van gebouwen los te koppelen. Le Corbusier bijvoorbeeld. Deze modernist gebruikte in zijn Plan Libre kolommen in plaats van dragende muren. Zo had hij meer vrijheid bij het indelen van de ruimte.

Toch stuitten architecten als Le Corbusier in hun zoektocht naar vrijheid vaak op nieuwe problemen. Soms kunnen lagen niet zomaar worden losgekoppeld. Leupen: ,,Om een stalen kolom moeten gipsplaten worden aangebracht om te zorgen dat het gebouw bij brand niet als een pudding in elkaar zakt. En betonnen kolommen die gedeeltelijk buiten en gedeeltelijk binnen staan leiden tot een koudebrug: binnen ontstaat condens tegen het koude beton. Door zulke complicaties wordt de vrijheid van de architect toch weer beperkt.”

Flexibel ontwerpen % het kan de maatschappij veel geld schelen. Op Borneo-Sporenburg bijvoorbeeld, waar Leupen de bouw van vrijesectorwoningen onderzocht. Een projectontwikkelaar verkocht kavels aan particulieren, die daarop hun eigen huis mochten bouwen. Niet efficiënt, oordeelde de onderzoeker. ,,De huizen grenzen direct aan elkaar. Maar ieder huis heeft een eigen fundering en eigen dragende muren. Volstrekt onnodig is dat.”

Leupen heeft een beter plan: de projectontwikkelaars legt in het vervolg zelf die funderingen entussenmuren aan. Binnen dat kader moeten de kopers van het kavel zelf de rest van het huis bouwen. ,,Zo hebben ze dezelfde vrijheid, maar is het veel goedkoper.” Of misschien moet de projectontwikkelaar alleen de voorgevels bouwen. ,,Dan mogen de bewoners zelf bepalen hoe groot het huis is dat ze erachter bouwen. Net als bij het hergebruik van die zeventiende eeuwse grachtenpanden dus.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.