Vandaag lanceert TU de tweede strategienota uit haar geschiedenis. De essentie: matige onderzoeksgroepen kunnen in de toekomst hun biezen pakken. Zo moet de TU over tien jaar eindelijk tot die veelbesproken top-vijf van de wereld behoren.
Al maanden wordt er over gediscussieerd. In het geheim. Ook al gaf de raad van toezicht op 27 september zijn jawoord, pas vandaag maakt de TU wereldkundig hoe het langetermijnbeleid voor de komende vijf tot tien jaar eruit ziet.
De hoofddoelstelling loopt als een rode draad door de hele nota heen: voor middelmaat is geen plaats meer. Daarom gaat de TU de komende jaren ‘compromisloos sturen’ op kwaliteit.
Wetenschappelijk onderzoek vormt de hoofdmoot van de strategienota. Op dit moment is Delft nog een onderwijs- en onderzoeksinsituut. Het accent schuift echter expliciet naar het laatste. Voor onderzoek krijgen faculteiten relatief meer geld. En hun onderwijs wordt ‘research driven‘.
De komende jaren wil de TU alleen nog dat onderzoek doen waar ze echt goed in is. Onderzoeksgroepen die op wereldniveau weinig voorstellen, kunnen dus verdwijnen. Om die reden hebben alle faculteiten de afgelopen maanden hun eigen onderzoek in kaart gebracht. Ze moesten daarbij aangeven welke 25 procent van hun onderzoeksportfolio het slechtst is. Veel faculteiten hebben dat laatste overigens niet gedaan. Daarom meldt de strategienota dat de TU ‘mogelijk met meer onderzoeksprogramma’s gaat stoppen dan de faculteiten tot nu toe hebben aangegeven’. Welke onderzoeksgroepen precies gaan sneuvelen, wordt de komende maanden duidelijk. Wat dat concreet betekent voor de getroffen wetenschappers, meldt de nota niet.
Het is de bedoeling dat de onderzoeksportfolio’s van de faculteiten in de toekomst jaarlijks worden beoordeeld. Ieder jaar zullen er dus onderzoeksgroepen hun deuren kunnen sluiten. Zo komt er geld vrij om succesvolle wetenschapsgebieden te steunen, en eventueel nieuwe te beginnen.
Fundamenteel van karakter moet het onderzoek aan de TU zijn, stelt de nota verder. Concrete oplossingen voor concrete probleempjes bedenken, dat doen het bedrijfsleven en TNO maar. Fundamenteel betekent dat het onderzoek ‘gericht is op het vinden van generieke oplossingen voor complexe, technische vraagstukken’. Ofwel: concrete vruchten werpt het onderzoek wel degelijk af, maar pas op de lange termijn. Daarnaast komt er aan de TU ook een klein beetje ruimte voor echt door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek (‘vrij onderzoek’), belooft de nota.
Het fundamentele karakter van het toekomstige TU-onderzoek moet commerciële opdrachten van het bedrijfsleven (derde geldstroom) geenszins uitsluiten. Sterker nog: volgens het meerjarenplan van de TU moeten de tweede (geld van onderzoeksfinancier NWO) en derde geldstroom samen 30 procent van de begroting uit gaan maken. Nu isdat nog 17 procent. Omdat er in de tweede geldstroom waarschijnlijk weinig rek zit, moeten de faculteiten dus fors meer geld gaan verdienen aan klussen voor bedrijven, ministeries en de Europese Unie.
Versnipperd
Het vaak bekritiseerde allocatiemodel verdwijnt, waarschijnlijk dit jaar nog. Dit geldverdeelmodel geeft ‘onvoldoende prikkels tot vernieuwing in het onderzoek’, stelt de nota.
In eerdere concepten van de strategienota lag veel nadruk op nieuwe interfacultaire onderzoekscentra; in de definitieve versie is dat afgezwakt. Er komen weliswaar verschillende nieuwe samenwerkingsverbanden, maar die kunnen heel goed ‘virtueel’ zijn: de deelnemende wetenschappers blijven gewoon op hun eigen plekje zitten. Volgens de nota zijn nieuwe samenwerkingsverbanden belangrijk omdat belangrijke kennisgebieden op dit moment versnipperd zijn over verschillende faculteiten.
‘Er is geen wezenlijk verschil tussen onderzoek en ontwerpen’, aldus de strategienota. Maar ontwerpen die echt meetellen, moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Uit het ontwerp moeten nieuwe, algemene principes kunnen worden afgeleid. Op deze wijze kunnen ontwerpen leiden tot ‘fundamenteel-technologische vraagstellingen’ of nieuwe ‘innovatieve ontwerpmethoden’. Bovendien moeten ontwerpers over hun ontwerp publiceren in gerenommeerde tijdschriften.
De afgemeten ontwerpeisen in de strategienota verhullen dat er over dit onderwerp veel gebakkeleid is. Voor typische ontwerpfaculteiten als Bouwkunde en Ontwerp, Constructie en Productie zal het nog een hele kluif worden om een hoog TU-rapportcijfer te verkrijgen voor hun ontwerpprestaties. Niet voor niets meldt de strategienota dat onderzoeksinstituut OTB een voortrekkersrol moet krijgen bij veel bouwkundeonderzoek. OTB-onderzoek valt immers wel redelijk met bestaande criteria te beoordelen.
Pittig
Zoals al langer bekend, worden alle Delftse opleidingen opgeknipt in een driejarig bachelorgedeelte en een tweejarige master. De Nederlandstalige bachelorfase wordt ‘breed-technisch’ met alfa- en gammavakken voor de algemene vorming van de student. En de studiehuisfilosofie wordt overgenomen: studenten moeten in deze fase het vermogen ontwikkelen om ‘zelfstandig te leren leren’. De propedeuse wordt waar nodig zwaarder. Met zo’n pittig eerste jaar wil de TU het kaf van het koren scheiden.
Aan het eind van de bachelorfase doen studenten een soort examen. Slagen ze, dan mogen ze door naar de masteropleiding. Dat is wel de bedoeling, want de TU vindt de bachelor geen ‘eindpunt’. Overigens bestaat er een gerede kans dat kleine studies geen eigen bacheloropleiding krijgen; er komt alleen een masterspecialisatie.
Anders dan de bachelor wordt de master specialistisch van karakter. Het onderwijs in de master is sterk gerelateerd aan wetenschappelijk onderzoek. De masterfase wordt geheel Engelstalig. Zo verwerven studenten een actieve kennis van de huidige wereldtaalen kan de TU meer buitenlandse studenten en docenten aantrekken.
Van aparte topmasteropleidingen maakt de strategienota geen melding. Wel kunnen studenten die willen promoveren, daarmee al tijdens hun master beginnen. Op die manier zijn ze een half jaar eerder klaar dan nu. Over de voortzetting van tweejarige twaio-opleidingen gaat de TU nog eens goed nadenken.
Massale hoorcolleges verdwijnen aan de TU. Het onderwijs moet meer op maat geleverd worden, door een centrale plaats voor ict-hulpmiddelen. Overigens moeten alle wetenschappers aan de TU zich met onderwijs gaan bezighouden. En ook niet onbelangrijk: de verhouding tussen het aantal studenten en het aantal stafleden moet aan alle faculteiten ongeveer gelijk worden. Nu zijn er enorme verschillen tussen bijvoorbeeld Bouwkunde en Technische Natuurwetenschappen.
Beurs
Binnen afzienbare tijd krijgt de TU zogenaamde juniorhoogleraren: brilante broekies die bijna dezelfde status en verantwoordelijkheden krijgen als echte profs. Doen ze het goed, dan worden ze na zes jaar echt hoogleraar. Zo niet, dan kunnen ze gaan. Om dit soort bollebozen op tijd in de smiezen te krijgen, ontwikkelt de TU op dit moment een talentscoutingsysteem, meldt de strategienota.
Voor de verwerkelijking van de ambitieuze plannen heeft de TU veel geld nodig. Alleen de herinrichting van de campus (masterplan) kost al een vermogen. De versterking van de derde geldstroom kan extra centen in het laadje brengen. Op de langere termijn hoopt de TU dat de alumni de beurs willen trekken, net als in Amerika. En de verkoop van gebouwen en grond in TU-Noord en TU-Zuid moet flink geld gaan opleveren.
Over vijf tot tien jaar wil de TU behoren tot de top-vijf van technische universiteiten in de wereld. Zo%n aanspraak moet je straks wel kunnen hardmaken, daarom zal de TU een ‘set prestatie-indicatoren’ ontwikkelen om de kwaliteit van onderzoek en onderwijs te meten. Dat doet de TU het liefst samen met de partners van de Idea League (Zürich, Aken en Londen). Deze indicatoren komen ook goed van pas bij de jaarlijkse evaluatie van de onderzoeksportfolio’s.
Zie voor de gehele nota: www.strategie.tudelft.nl
Al maanden wordt er over gediscussieerd. In het geheim. Ook al gaf de raad van toezicht op 27 september zijn jawoord, pas vandaag maakt de TU wereldkundig hoe het langetermijnbeleid voor de komende vijf tot tien jaar eruit ziet.
De hoofddoelstelling loopt als een rode draad door de hele nota heen: voor middelmaat is geen plaats meer. Daarom gaat de TU de komende jaren ‘compromisloos sturen’ op kwaliteit.
Wetenschappelijk onderzoek vormt de hoofdmoot van de strategienota. Op dit moment is Delft nog een onderwijs- en onderzoeksinsituut. Het accent schuift echter expliciet naar het laatste. Voor onderzoek krijgen faculteiten relatief meer geld. En hun onderwijs wordt ‘research driven‘.
De komende jaren wil de TU alleen nog dat onderzoek doen waar ze echt goed in is. Onderzoeksgroepen die op wereldniveau weinig voorstellen, kunnen dus verdwijnen. Om die reden hebben alle faculteiten de afgelopen maanden hun eigen onderzoek in kaart gebracht. Ze moesten daarbij aangeven welke 25 procent van hun onderzoeksportfolio het slechtst is. Veel faculteiten hebben dat laatste overigens niet gedaan. Daarom meldt de strategienota dat de TU ‘mogelijk met meer onderzoeksprogramma’s gaat stoppen dan de faculteiten tot nu toe hebben aangegeven’. Welke onderzoeksgroepen precies gaan sneuvelen, wordt de komende maanden duidelijk. Wat dat concreet betekent voor de getroffen wetenschappers, meldt de nota niet.
Het is de bedoeling dat de onderzoeksportfolio’s van de faculteiten in de toekomst jaarlijks worden beoordeeld. Ieder jaar zullen er dus onderzoeksgroepen hun deuren kunnen sluiten. Zo komt er geld vrij om succesvolle wetenschapsgebieden te steunen, en eventueel nieuwe te beginnen.
Fundamenteel van karakter moet het onderzoek aan de TU zijn, stelt de nota verder. Concrete oplossingen voor concrete probleempjes bedenken, dat doen het bedrijfsleven en TNO maar. Fundamenteel betekent dat het onderzoek ‘gericht is op het vinden van generieke oplossingen voor complexe, technische vraagstukken’. Ofwel: concrete vruchten werpt het onderzoek wel degelijk af, maar pas op de lange termijn. Daarnaast komt er aan de TU ook een klein beetje ruimte voor echt door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek (‘vrij onderzoek’), belooft de nota.
Het fundamentele karakter van het toekomstige TU-onderzoek moet commerciële opdrachten van het bedrijfsleven (derde geldstroom) geenszins uitsluiten. Sterker nog: volgens het meerjarenplan van de TU moeten de tweede (geld van onderzoeksfinancier NWO) en derde geldstroom samen 30 procent van de begroting uit gaan maken. Nu isdat nog 17 procent. Omdat er in de tweede geldstroom waarschijnlijk weinig rek zit, moeten de faculteiten dus fors meer geld gaan verdienen aan klussen voor bedrijven, ministeries en de Europese Unie.
Versnipperd
Het vaak bekritiseerde allocatiemodel verdwijnt, waarschijnlijk dit jaar nog. Dit geldverdeelmodel geeft ‘onvoldoende prikkels tot vernieuwing in het onderzoek’, stelt de nota.
In eerdere concepten van de strategienota lag veel nadruk op nieuwe interfacultaire onderzoekscentra; in de definitieve versie is dat afgezwakt. Er komen weliswaar verschillende nieuwe samenwerkingsverbanden, maar die kunnen heel goed ‘virtueel’ zijn: de deelnemende wetenschappers blijven gewoon op hun eigen plekje zitten. Volgens de nota zijn nieuwe samenwerkingsverbanden belangrijk omdat belangrijke kennisgebieden op dit moment versnipperd zijn over verschillende faculteiten.
‘Er is geen wezenlijk verschil tussen onderzoek en ontwerpen’, aldus de strategienota. Maar ontwerpen die echt meetellen, moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Uit het ontwerp moeten nieuwe, algemene principes kunnen worden afgeleid. Op deze wijze kunnen ontwerpen leiden tot ‘fundamenteel-technologische vraagstellingen’ of nieuwe ‘innovatieve ontwerpmethoden’. Bovendien moeten ontwerpers over hun ontwerp publiceren in gerenommeerde tijdschriften.
De afgemeten ontwerpeisen in de strategienota verhullen dat er over dit onderwerp veel gebakkeleid is. Voor typische ontwerpfaculteiten als Bouwkunde en Ontwerp, Constructie en Productie zal het nog een hele kluif worden om een hoog TU-rapportcijfer te verkrijgen voor hun ontwerpprestaties. Niet voor niets meldt de strategienota dat onderzoeksinstituut OTB een voortrekkersrol moet krijgen bij veel bouwkundeonderzoek. OTB-onderzoek valt immers wel redelijk met bestaande criteria te beoordelen.
Pittig
Zoals al langer bekend, worden alle Delftse opleidingen opgeknipt in een driejarig bachelorgedeelte en een tweejarige master. De Nederlandstalige bachelorfase wordt ‘breed-technisch’ met alfa- en gammavakken voor de algemene vorming van de student. En de studiehuisfilosofie wordt overgenomen: studenten moeten in deze fase het vermogen ontwikkelen om ‘zelfstandig te leren leren’. De propedeuse wordt waar nodig zwaarder. Met zo’n pittig eerste jaar wil de TU het kaf van het koren scheiden.
Aan het eind van de bachelorfase doen studenten een soort examen. Slagen ze, dan mogen ze door naar de masteropleiding. Dat is wel de bedoeling, want de TU vindt de bachelor geen ‘eindpunt’. Overigens bestaat er een gerede kans dat kleine studies geen eigen bacheloropleiding krijgen; er komt alleen een masterspecialisatie.
Anders dan de bachelor wordt de master specialistisch van karakter. Het onderwijs in de master is sterk gerelateerd aan wetenschappelijk onderzoek. De masterfase wordt geheel Engelstalig. Zo verwerven studenten een actieve kennis van de huidige wereldtaalen kan de TU meer buitenlandse studenten en docenten aantrekken.
Van aparte topmasteropleidingen maakt de strategienota geen melding. Wel kunnen studenten die willen promoveren, daarmee al tijdens hun master beginnen. Op die manier zijn ze een half jaar eerder klaar dan nu. Over de voortzetting van tweejarige twaio-opleidingen gaat de TU nog eens goed nadenken.
Massale hoorcolleges verdwijnen aan de TU. Het onderwijs moet meer op maat geleverd worden, door een centrale plaats voor ict-hulpmiddelen. Overigens moeten alle wetenschappers aan de TU zich met onderwijs gaan bezighouden. En ook niet onbelangrijk: de verhouding tussen het aantal studenten en het aantal stafleden moet aan alle faculteiten ongeveer gelijk worden. Nu zijn er enorme verschillen tussen bijvoorbeeld Bouwkunde en Technische Natuurwetenschappen.
Beurs
Binnen afzienbare tijd krijgt de TU zogenaamde juniorhoogleraren: brilante broekies die bijna dezelfde status en verantwoordelijkheden krijgen als echte profs. Doen ze het goed, dan worden ze na zes jaar echt hoogleraar. Zo niet, dan kunnen ze gaan. Om dit soort bollebozen op tijd in de smiezen te krijgen, ontwikkelt de TU op dit moment een talentscoutingsysteem, meldt de strategienota.
Voor de verwerkelijking van de ambitieuze plannen heeft de TU veel geld nodig. Alleen de herinrichting van de campus (masterplan) kost al een vermogen. De versterking van de derde geldstroom kan extra centen in het laadje brengen. Op de langere termijn hoopt de TU dat de alumni de beurs willen trekken, net als in Amerika. En de verkoop van gebouwen en grond in TU-Noord en TU-Zuid moet flink geld gaan opleveren.
Over vijf tot tien jaar wil de TU behoren tot de top-vijf van technische universiteiten in de wereld. Zo%n aanspraak moet je straks wel kunnen hardmaken, daarom zal de TU een ‘set prestatie-indicatoren’ ontwikkelen om de kwaliteit van onderzoek en onderwijs te meten. Dat doet de TU het liefst samen met de partners van de Idea League (Zürich, Aken en Londen). Deze indicatoren komen ook goed van pas bij de jaarlijkse evaluatie van de onderzoeksportfolio’s.
Zie voor de gehele nota: www.strategie.tudelft.nl
Comments are closed.