Het promotierendement van de TU is te laag. Betere opleiding en begeleiding van promovendi moet dat probleem aanpakken. Slechts 34 procent van de Delftse promovendi promoveert in vijf jaar, zo blijkt uit deze week gepubliceerde cijfers van de vereniging van universiteiten VSNU.
Daarmee bevindt de TU zich rond het landelijke gemiddelde van 35 procent. Zowel in Delft als landelijk dalen de percentages de laatste jaren. Uiteindelijk rondt driekwart van de promovendi toch het proefschrift af.
De Delftse werkgroep ‘Opleiding en begeleiding’ noemt de cijfers ‘zorgwekkend’. Het lage rendement is nadelig voor de TU, omdat het geld uit Zoetermeer aan aantallen promoties is gekoppeld. Bovendien rijmt het rendement niet goed met het streven van de TU een topuniversiteit te worden, waar kwalitatief hoogwaardig onderzoek wordt verricht, zo schrijft de werkgroep in de discussienota ‘Van haas naar schildpad’.
Het promotierendement van promovendi die tussen 1987 en 1993 zijn begonnen verschilt sterk per faculteit en instituut. In de faculteit Technische Natuurwetenschappen en Informatietechnologie en Systemen, bij werktuigbouwkunde en het Interfacultair Reactor Instituut zijn de cijfers goed. Daar heerst ook een echte ‘onderzoekscultuur’ met duidelijke structuur en begeleiding voor de promovendi. Lucht- en Ruimtevaart en Civiele techniek zagen hun rendementen dalen. Het slechtst is de situatie bij Bouwkunde, met een gemiddeld slagingspercentage van 30.
Promovendi ervaren vaak dezelfde problemen tijdens hun promotie, zoals de ’tweedejaarsdip’ en de ‘schrijfstress’. Met goede opleidingsplannen en goede begeleiding door de promotoren kunnen die worden ondervangen. Er gebeurt al veel op dit gebied aan de TU, aldus de werkgroep, maar er is weinig structuur in te herkennen. Opvallend is overigens dat hoogleraren en promovendi het aantal begeleidingsuren zeer verschillend inschatten. Hoogleraren geven een factor drie tot zes meer uren op.
Ter verbetering van de begeleiding suggereert de discussienota onder andere de organisatie van ‘promovendi-uitjes’ en -lunches en het aanwijzen van onafhankelijke mentoren naast de normale begeleider. Ook kunnen ouderejaars promovendi de jongerejaars onder hun hoede nemen, en zo een ‘promovendi-ketting’ vormen.
Slechts 34 procent van de Delftse promovendi promoveert in vijf jaar, zo blijkt uit deze week gepubliceerde cijfers van de vereniging van universiteiten VSNU. Daarmee bevindt de TU zich rond het landelijke gemiddelde van 35 procent. Zowel in Delft als landelijk dalen de percentages de laatste jaren. Uiteindelijk rondt driekwart van de promovendi toch het proefschrift af.
De Delftse werkgroep ‘Opleiding en begeleiding’ noemt de cijfers ‘zorgwekkend’. Het lage rendement is nadelig voor de TU, omdat het geld uit Zoetermeer aan aantallen promoties is gekoppeld. Bovendien rijmt het rendement niet goed met het streven van de TU een topuniversiteit te worden, waar kwalitatief hoogwaardig onderzoek wordt verricht, zo schrijft de werkgroep in de discussienota ‘Van haas naar schildpad’.
Het promotierendement van promovendi die tussen 1987 en 1993 zijn begonnen verschilt sterk per faculteit en instituut. In de faculteit Technische Natuurwetenschappen en Informatietechnologie en Systemen, bij werktuigbouwkunde en het Interfacultair Reactor Instituut zijn de cijfers goed. Daar heerst ook een echte ‘onderzoekscultuur’ met duidelijke structuur en begeleiding voor de promovendi. Lucht- en Ruimtevaart en Civiele techniek zagen hun rendementen dalen. Het slechtst is de situatie bij Bouwkunde, met een gemiddeld slagingspercentage van 30.
Promovendi ervaren vaak dezelfde problemen tijdens hun promotie, zoals de ’tweedejaarsdip’ en de ‘schrijfstress’. Met goede opleidingsplannen en goede begeleiding door de promotoren kunnen die worden ondervangen. Er gebeurt al veel op dit gebied aan de TU, aldus de werkgroep, maar er is weinig structuur in te herkennen. Opvallend is overigens dat hoogleraren en promovendi het aantal begeleidingsuren zeer verschillend inschatten. Hoogleraren geven een factor drie tot zes meer uren op.
Ter verbetering van de begeleiding suggereert de discussienota onder andere de organisatie van ‘promovendi-uitjes’ en -lunches en het aanwijzen van onafhankelijke mentoren naast de normale begeleider. Ook kunnen ouderejaars promovendi de jongerejaars onder hun hoede nemen, en zo een ‘promovendi-ketting’ vormen.
Comments are closed.