Is de Furby ethisch verantwoord, ontwerpen te leren en kan dat ook bij de opleiding industrieel ontwerpen? Studievereniging i.d liet eenentwintig panelleden afgelopen dinsdagmiddag georganiseerd bekvechten in een ‘lagerhuis’.
/strong>
,,Je moet de Furby vergelijken met een levend huisdier”, meent professor J.W. Drukker. ,,En dan is het ronduit superieur, want het is minder milieu-onvriendelijk, maakt minder lawaai en het is misschien kitscherig, maar dat zijn wel meer dingen.” Het elektronische speelgoedbeest Furby werkt op de gemoederen. Hoogleraar elektronica Klaas Robers schaamt zich diep voor deze toepassing van zijn vakgebied. Andere panelleden vinden het geen ethisch ontwerp, omdat het een duur product is terwijl kinderen het maar even leuk vinden. Zonde van het materiaal en de moeite. Maar ja, wat weten industrieel ontwerpers over ethiek, vragen ze zich vertwijfeld af. Jeroen Verbrugge, cum laude afgestudeerd in 1986, meent daarom dat er absoluut ethiek gedoceerd moet worden bij i.o. En zo gaat het weer over de opleiding. Discussieleider en debatexpert Peter van der Geer, nauw betrokken geweest bij het de opzet van het ‘echte’ Lagerhuis, heeft er zijn handen vol aan om dat onderwerp uit te stellen tot het laatste debat.
Net zoals bij het televisieprogramma ‘Het Lagerhuis’ zitten de panelleden in rijen tegenover elkaar. Hoog boven hen hangt de klok die zal gaan lopen bij het ingaan van de laatste minuut van de discussie. Van der Geer belooft de bomvolle zaal dat het vanmiddag ook de laatste vijf seconden van de vier debatten hardop mag aftellen.
Het panel bestaat uit hoogleraren, studenten en oud-studenten i.o.. De oud-studenten werken inmiddels zelf bij de sub-faculteit of bij (eventueel door henzelf opgezette) ontwerpbureaux.
De professoren zorgen voor onrust als Robers de stelling ‘ontwerpen kan niet aangeleerd worden’ verdedigt door onderscheid te maken tussen vormgeven en ingenieuren. Sommige studenten kunnen zo goed vormgeven dat ze dat bij i.o. niet meer kunnen verprutsen, anderen zullen dat nooit leren, maar het ingenieuren wel, is zijn redenering. Zijn collegea Jacobs en Paul de Ruwe menen dat bij i.o. ingenieurs worden opgeleid en dat er maar enkele industrieel ontwerpers vandaan komen.
Dat is tegen het zere been van de aanwezige studenten en van de ontwerpers uit de praktijk. Want wat is dan ontwerpen, alleen vormgeven? En waar zie je aan of iemand met het talent is begiftigd? Guido Stompff, teamleider productdesign bij Océ, meent dat je het al kunt afleiden uit het karakter: talentvolle ontwerpers weten altijd alles beter. Niet waar, vindt Caroline Hummels ud vormtheorie, de echte ontwerper moet altijd twijfelen of het ontwerp wel in de context past.
Maar als je dan talent hebt, dan ontbreekt de ruimte om die te ontplooien bij i.o., vindt Verbrugge. Jacobs pareert de aanval: ,,een goede ontwerper kan juist uit de voeten met beperkingen, anders heeft-ie geen talent.”
Als eindelijk echt de opleiding aan bod mag komen bij ‘De naam vande opleiding is onjuist’, blijkt de moeilijkheid om te benoemen wat zo’n i.o.-er doet. Waarom moet altijd aan bedrijven en familie uitgelegd worden wat de studie inhoudt? Student Maarten Keijzers stelt voor de naam te veranderen industriële productontwikkeling. Stompff vindt deze discussie over naamgeving niet interessant, waar het aan schort is dat er te weinig ontwerponderwijs wordt gegeven. Je kunt net zo goed werktuigbouw studeren. Alom wordt gepleit voor meer ontwerponderwijs met begeleiding van mensen uit de praktijk. Er wordt aan gewerkt, belooft de onderwijsdirecteur, er zijn speciale voorzieningen getroffen om ontwerpers zonder titel ook benoembaar te maken tot hoogleraren. Terwijl De Ruwe er nog voor pleit dat de opleiding ook de beroepsgroep zelf verder moet helpen, wordt er echter alweer afgeteld.
Is de Furby ethisch verantwoord, ontwerpen te leren en kan dat ook bij de opleiding industrieel ontwerpen? Studievereniging i.d liet eenentwintig panelleden afgelopen dinsdagmiddag georganiseerd bekvechten in een ‘lagerhuis’.
,,Je moet de Furby vergelijken met een levend huisdier”, meent professor J.W. Drukker. ,,En dan is het ronduit superieur, want het is minder milieu-onvriendelijk, maakt minder lawaai en het is misschien kitscherig, maar dat zijn wel meer dingen.” Het elektronische speelgoedbeest Furby werkt op de gemoederen. Hoogleraar elektronica Klaas Robers schaamt zich diep voor deze toepassing van zijn vakgebied. Andere panelleden vinden het geen ethisch ontwerp, omdat het een duur product is terwijl kinderen het maar even leuk vinden. Zonde van het materiaal en de moeite. Maar ja, wat weten industrieel ontwerpers over ethiek, vragen ze zich vertwijfeld af. Jeroen Verbrugge, cum laude afgestudeerd in 1986, meent daarom dat er absoluut ethiek gedoceerd moet worden bij i.o. En zo gaat het weer over de opleiding. Discussieleider en debatexpert Peter van der Geer, nauw betrokken geweest bij het de opzet van het ‘echte’ Lagerhuis, heeft er zijn handen vol aan om dat onderwerp uit te stellen tot het laatste debat.
Net zoals bij het televisieprogramma ‘Het Lagerhuis’ zitten de panelleden in rijen tegenover elkaar. Hoog boven hen hangt de klok die zal gaan lopen bij het ingaan van de laatste minuut van de discussie. Van der Geer belooft de bomvolle zaal dat het vanmiddag ook de laatste vijf seconden van de vier debatten hardop mag aftellen.
Het panel bestaat uit hoogleraren, studenten en oud-studenten i.o.. De oud-studenten werken inmiddels zelf bij de sub-faculteit of bij (eventueel door henzelf opgezette) ontwerpbureaux.
De professoren zorgen voor onrust als Robers de stelling ‘ontwerpen kan niet aangeleerd worden’ verdedigt door onderscheid te maken tussen vormgeven en ingenieuren. Sommige studenten kunnen zo goed vormgeven dat ze dat bij i.o. niet meer kunnen verprutsen, anderen zullen dat nooit leren, maar het ingenieuren wel, is zijn redenering. Zijn collegea Jacobs en Paul de Ruwe menen dat bij i.o. ingenieurs worden opgeleid en dat er maar enkele industrieel ontwerpers vandaan komen.
Dat is tegen het zere been van de aanwezige studenten en van de ontwerpers uit de praktijk. Want wat is dan ontwerpen, alleen vormgeven? En waar zie je aan of iemand met het talent is begiftigd? Guido Stompff, teamleider productdesign bij Océ, meent dat je het al kunt afleiden uit het karakter: talentvolle ontwerpers weten altijd alles beter. Niet waar, vindt Caroline Hummels ud vormtheorie, de echte ontwerper moet altijd twijfelen of het ontwerp wel in de context past.
Maar als je dan talent hebt, dan ontbreekt de ruimte om die te ontplooien bij i.o., vindt Verbrugge. Jacobs pareert de aanval: ,,een goede ontwerper kan juist uit de voeten met beperkingen, anders heeft-ie geen talent.”
Als eindelijk echt de opleiding aan bod mag komen bij ‘De naam vande opleiding is onjuist’, blijkt de moeilijkheid om te benoemen wat zo’n i.o.-er doet. Waarom moet altijd aan bedrijven en familie uitgelegd worden wat de studie inhoudt? Student Maarten Keijzers stelt voor de naam te veranderen industriële productontwikkeling. Stompff vindt deze discussie over naamgeving niet interessant, waar het aan schort is dat er te weinig ontwerponderwijs wordt gegeven. Je kunt net zo goed werktuigbouw studeren. Alom wordt gepleit voor meer ontwerponderwijs met begeleiding van mensen uit de praktijk. Er wordt aan gewerkt, belooft de onderwijsdirecteur, er zijn speciale voorzieningen getroffen om ontwerpers zonder titel ook benoembaar te maken tot hoogleraren. Terwijl De Ruwe er nog voor pleit dat de opleiding ook de beroepsgroep zelf verder moet helpen, wordt er echter alweer afgeteld.
Comments are closed.