College van bestuur, studentenraad (sr) en ondernemingsraad (or): allemaal zeggen ze constructief overleg te wensen. Maar hun vergaderingen ontaarden steeds vaker in juridisch gekibbel.
/strong>
Tijdens de laatste gezamenlijke vergadering van or, sr en college vlogen de wetsartikelen de argeloze luisteraar om de oren. De ondernemingsraad wil instemmingsrecht bij de keuze van methoden om de kwaliteit van onderzoek, onderwijs en ondersteunende processen te toetsen. Maar het college wil enkel de VSNU-visitaties voor instemming voorleggen. Beide partijen denken dat hun visie beschreven staat in artikel 9.30a uit de wet op het hoger onderwijs. Juridische haarkloverij. De inhoud kwam nauwelijks meer aan bod.
In een poging het geschil op te lossen voeren sr en or gesprekken met de jurist van het college mr. Hans Krul. Eens zijn ze het nog niet geworden. Het instemmingsrecht is een van de weinige machtsmiddelen van de raden en ze willen de grenzen daarvan logischerwijze verkennen. Het college geeft niet graag een millimeter toe. De MUB (Modernisering Universitair Bestuur) is immers ingevoerd om slagvaardiger te kunnen handelen.
De raden gaan nu een onafhankelijke jurist opdracht gegeven artikel 9.30a eens grondig te bestuderen. Bij het gewroet in het wetboek hebben de raden bovendien nog een interessante passage ontdekt: artikel 2.9, lid 2, tweede volzin. Volgens de raden staat daar ‘vrij vertaald’ dat voor ál het universitair beleid gebaseerd op kwaliteitszorginstrumenten de instemming van een gezamenlijke vergadering nodig is. Aangezien gedegen beleid is gebaseerd op evaluaties, zouden dus bijna alle plannen van de TU voor instemming moeten worden voorgelegd aan sr en or. Krul en de zijnen vinden dit ,,een enorm onwerkbare en onpraktische zaak.”
Maar gesterkt door artikel 2.9 stellen sr en or op dit moment lijsten samen van zaken die ze voortaan in de gezamenlijke vergadering willen bespreken. Ook het college maakt een lijst. Het verschil in lengte van beide lijsten laat zich raden.
Or-lid Peter Verheijen, die het overleg met Krul voert, durft niet te voorspellen wat de uitkomst van de recente ontwikkelingen wordt. Een ideale uitkomst voor hem is een soort getrapt systeem. Beleid op basis van een visitatie wordt bijvoorbeeld door de betreffende decaan met de facultaire onderdeelcommissie en studentenraad besproken; TU-brede beleidsstukken op basis van andere analyses komen in de gezamenlijke vergadering voor instemming van sr en or, dat wil zeggen: als ze belangrijk genoeg zijn.
Ook de studentenraad wil niet klakkeloos alle zaken in het gezamenlijk overleg gooien. De belangen van de raden kunnen immers ook verschillen. En twee van de drie partijen kunnen de derde speler buiten spel zetten.
Eén uitkomst van het juridisch gevecht staat in elk geval vast: het kost veel tijd. Dat de raden de wetsgrenzen verkennen, is goed te begrijpen. Met de komst van de MUB hebben ze veel invloed moetenprijsgeven.
Maar de vraag is of een juridische procedure ze echt verder zal helpen. Het college zal niet zonder slag of stoot ál het beleid voor instemming voorleggen. De MUB is daarvoor ook niet bedoeld. Wanneer de raad hiervoor een wetsgrond zou vinden, zal dit als een maas in de wet worden gezien die wellicht snel weer wordt gedicht.
Al wat de raden uiteindelijk lijken te willen, is een college dat wat meer luistert, dat hun standpunten en ideeën serieus overweegt. Een open discussie over een systeem van kwaliteitszorg kost het college wat tijd. Maar wellicht minder dan het juridische touwtrekken gaat kosten. Een beetje meer polderen dus.
College van bestuur, studentenraad (sr) en ondernemingsraad (or): allemaal zeggen ze constructief overleg te wensen. Maar hun vergaderingen ontaarden steeds vaker in juridisch gekibbel.
Tijdens de laatste gezamenlijke vergadering van or, sr en college vlogen de wetsartikelen de argeloze luisteraar om de oren. De ondernemingsraad wil instemmingsrecht bij de keuze van methoden om de kwaliteit van onderzoek, onderwijs en ondersteunende processen te toetsen. Maar het college wil enkel de VSNU-visitaties voor instemming voorleggen. Beide partijen denken dat hun visie beschreven staat in artikel 9.30a uit de wet op het hoger onderwijs. Juridische haarkloverij. De inhoud kwam nauwelijks meer aan bod.
In een poging het geschil op te lossen voeren sr en or gesprekken met de jurist van het college mr. Hans Krul. Eens zijn ze het nog niet geworden. Het instemmingsrecht is een van de weinige machtsmiddelen van de raden en ze willen de grenzen daarvan logischerwijze verkennen. Het college geeft niet graag een millimeter toe. De MUB (Modernisering Universitair Bestuur) is immers ingevoerd om slagvaardiger te kunnen handelen.
De raden gaan nu een onafhankelijke jurist opdracht gegeven artikel 9.30a eens grondig te bestuderen. Bij het gewroet in het wetboek hebben de raden bovendien nog een interessante passage ontdekt: artikel 2.9, lid 2, tweede volzin. Volgens de raden staat daar ‘vrij vertaald’ dat voor ál het universitair beleid gebaseerd op kwaliteitszorginstrumenten de instemming van een gezamenlijke vergadering nodig is. Aangezien gedegen beleid is gebaseerd op evaluaties, zouden dus bijna alle plannen van de TU voor instemming moeten worden voorgelegd aan sr en or. Krul en de zijnen vinden dit ,,een enorm onwerkbare en onpraktische zaak.”
Maar gesterkt door artikel 2.9 stellen sr en or op dit moment lijsten samen van zaken die ze voortaan in de gezamenlijke vergadering willen bespreken. Ook het college maakt een lijst. Het verschil in lengte van beide lijsten laat zich raden.
Or-lid Peter Verheijen, die het overleg met Krul voert, durft niet te voorspellen wat de uitkomst van de recente ontwikkelingen wordt. Een ideale uitkomst voor hem is een soort getrapt systeem. Beleid op basis van een visitatie wordt bijvoorbeeld door de betreffende decaan met de facultaire onderdeelcommissie en studentenraad besproken; TU-brede beleidsstukken op basis van andere analyses komen in de gezamenlijke vergadering voor instemming van sr en or, dat wil zeggen: als ze belangrijk genoeg zijn.
Ook de studentenraad wil niet klakkeloos alle zaken in het gezamenlijk overleg gooien. De belangen van de raden kunnen immers ook verschillen. En twee van de drie partijen kunnen de derde speler buiten spel zetten.
Eén uitkomst van het juridisch gevecht staat in elk geval vast: het kost veel tijd. Dat de raden de wetsgrenzen verkennen, is goed te begrijpen. Met de komst van de MUB hebben ze veel invloed moetenprijsgeven.
Maar de vraag is of een juridische procedure ze echt verder zal helpen. Het college zal niet zonder slag of stoot ál het beleid voor instemming voorleggen. De MUB is daarvoor ook niet bedoeld. Wanneer de raad hiervoor een wetsgrond zou vinden, zal dit als een maas in de wet worden gezien die wellicht snel weer wordt gedicht.
Al wat de raden uiteindelijk lijken te willen, is een college dat wat meer luistert, dat hun standpunten en ideeën serieus overweegt. Een open discussie over een systeem van kwaliteitszorg kost het college wat tijd. Maar wellicht minder dan het juridische touwtrekken gaat kosten. Een beetje meer polderen dus.
Comments are closed.