Het technologisch topinstituut metalen, het NIMR, slecht communicatiebarrières tussen de metaalindustrie en universiteiten. Promovendi klagen echter wel over al die rapporten die ze voor de bedrijven moeten schrijven.
br />
Een kennismakelaar tussen haastige bedrijven en trage universiteiten streek vier jaar geleden neer aan de Rotterdamseweg. Met flink wat inspanningen lukte het de roergangers van het Netherlands Institute for Metal Research (NIMR) om meer begrip te kweken tussen wetenschap en industrie. Alle partners kijken behoorlijk tevreden terug op de afgelopen vier jaar, bleek eind vorig jaar uit een evaluatierapport van de Stichting Technische Wetenschappen.
Het management van het NIMR huurde een eigen hoekje in het gebouw van materiaalwetenschappen, rijkelijk voorzien van zijn eigen logo. Voor de onderzoekers is dit technologische topinstituut echter een virtueel instituut. De Delftse medewerkers zijn gewoon op hun werkplek gebleven. Het instituut detacheert daarnaast zo’n 45 onderzoekers, voornamelijk promovendi, bij onderzoeksgroepen op de TU in Delft, en zo’n tien onderzoekers op elk van de universiteiten in Groningen, Eindhoven en Twente.
Er verrezen geen alleen-voor-pasjeshouders-toegankelijke-labs, wel een goed beveiligd intranet. Kennis van het NIMR lekt immers via de labs niet zomaar weg, insluipers zien weinig aan de buitenkant van een stuk staal.
Wel is er veel hightech apparatuur in de TU-laboratoria neergezet. Waarde: 5,4 miljoen euro. ,,Iedereen op de universiteit kan die apparatuur gebruiken. Daar zijn we niet kinderachtig in. We gebruiken ook spullen van de universiteit”, vertelt NIMR-directeur, prof.dr.ir. Sieb Radelaar.
Het NIMR streeft er grofweg naar om de mechanische eigenschappen van metalen te verbeteren door ze sterker en duurzamer te maken en hun eigenschappen beter te voorspellen. En dat alles voor een sector waar in Nederland 300 duizend mensen in werken, een sector die van oudsher niet veel geld aan onderzoek besteedt. Het instituut heeft per jaar bijna twaalf miljoen euro te besteden, die worden opgebracht door het ministerie van Economische Zaken, een kleine twintig bedrijven en vier universiteiten.
Hapklare brokken
,,We vormen een knoop in het kennisnetwerk rond metalen in Nederland”, stelt Radelaar. ,,Bedrijven hoeven nu niet meer rond te zeulen met een vraag, op zoek naar een hoogleraar die er verstand van heeft.” Nederlandse universiteiten zijn over het algemeen niet zo goed in het overbrengen van kennis naar bedrijven, meent Radelaar. Het NIMR wil daar verandering in brengen. ,,We hebben vier mensen in dienst die niet alleen onderzoek doen, maar ook op locatie bij de bedrijven helpen om de resultaten van het onderzoek echt toe te passen.”
Het NIMR is nog van meer markten thuis. Het start binnenkort een kennisoverdrachtproject voor een branchevereniging in het midden- en kleinbedrijf, met workshops met hapklare brokken over het laserlassen van dunne platen.
De aangesloten bedrijven gebruiken inmiddels een viertal onderzoeksresultaten van Delftse NIMR-onderzoekers in de praktijk. Zo gaf Corus, het vroegere Hoogovens, voor het online regelen van processen in de walsstraat de voorkeur aan een nieuw NIMR-computermodel boven een commercieel pakket. Daarmee verving het bedrijf een black-boxmodel door een model waar echte metaalkunde in zit. ,,Dat is onze kracht: we maken modellen met fysische parameters en metaalkundige kennis in plaats van met zwarte magie”, vertelt Radelaar.
Het model van de onderzoeksgroep van prof.dr.ir. Sybrand van der Zwaag voorspelt de grootte en de vorm van de korrels die samen metaalplaten vormen. Het kan op basis hiervan goed voorspellen hoe hard een plaat moet worden afgekoeld om de gewenste sterkte te verkrijgen. Van der Zwaag: ,,Dit project is al gestart voor de oprichting van het NIMR, maar de komst van dit instituut heeft het onderzoek versneld. Er kwamen meer mensen voor betere en andere apparatuur.”
Teruggefloten
,,Vlak na de oprichting van het NIMR ging onze onderzoeksgroep gewoon door met zijn onderzoek”, beschrijft volbloed TU-medewerker dr.ir. Rob Delhez zijn eigen ervaring met het NIMR. De Delftse materiaalkundigen werden echter snel teruggefloten door de hoogste baas van het NIMR. ,,Professor Radelaar zei terecht dat dat niet de bedoeling was en dat we onderzoek voor de meefinancierende industrie moesten doen. Toch is er ook ruimte voor fundamenteel onderzoek. We doen bijvoorbeeld onderzoek aan zinkcoatings voor de auto-industrie, maar krijgen ook de ruimte voor onderzoek naar nikkelcoatings, theoretisch een heerlijk onderzoeksonderwerp.”
Radelaar: ,,We zoeken naar een goede balans tussen de creativiteit van de onderzoekers en de behoefte van bedrijven. In het verleden was er op de universiteit te veel vrijblijvendheid. Bij bedrijven was er te weinig begrip voor het feit dat onderzoek tijd kost.”
Radelaar ontkent niet dat de onderzoeksvrijheid van hoogleraren is beperkt. ,,Bij ons geldt: je moet leveren. Spreken we af dat een onderzoeker voor een aantal bedrijven aan aluminiumlegeringen werkt, dan kan hij niet halverwege besluiten dat een ander metaal wetenschappelijk interessanter is.”
Het instituut stopt overigens een deel van zijn geld, zo’n 20 procent, in echte langetermijnprojecten waar bedrijven nu nog niet in geïnteresseerd zijn. Volgens Engelsman dr. Ian Richardson, sinds juli hoogleraar lastechnologie op de TU, maakt juist de combinatie van fundamenteel-strategisch en sterk door industriële vragen gedreven onderzoek de topinstituten ook internationaal gezien uniek.
,,Het instituut beperkt mijn onderzoeksvrijheid niet”, meent Richardson. ,,Voor onderwerpen waar het NIMR niet in geïnteresseerd is, zoek ik andere geldschieters. En als lashoogleraar houd ik me graag bezig met problemen die leven in de industrie. Zonder het NIMR had ik allerlei contacten met Nederlandse bedrijven zelf op moeten bouwen.”
Voor promovendi heeft het NIMR overigens wel een duidelijk minpunt. Zij moeten elk kwartaal kort en krachtig de status van hun project beschrijven. ,,Een aantal onderzoekers ziet dat als een last”, stelt Radelaar, ,,maar dat vind ik onzin. Ze krijgen er veel feedback van bedrijven voor terug. Je moet regelmatig met bedrijven over je resultaten in discussie; die willen niet vier jaar op een proefschrift wachten.”
De publicatievrijheid lijkt niet in het geding te zijn. Wetenschappers tekenen wel een geheimhoudingsverklaring waarin ze beloven niet met bedrijfsinfo te gaan leuren – andersom mag ook niet -, maar in principe zijn de onderzoekers vrij om alles te publiceren. Behalve de procesgegevens van de bedrijven, stelt Radelaar. ,,De angst dat bedrijven publicaties willen vertragen is ongegrond. De langste vertraging tot nu toe bedroeg drie maanden.”
Koudwatervrees
Concurrerende bedrijven die een deel van hun onderzoek gezamenlijk aan een instituut uitbesteden. Levert dat niet vooral gevechten op over de onderzoeksprioriteiten? ,,Dat is allemaal koudwatervrees”, denkt Radelaar. ,,Bedrijven denken allemaal dat ze zelf uniek zijn, maar ze blijken best een aantal technologieën gezamenlijk te kunnen ontwikkelen en toch met elkaar te kunnen concurreren.” Afgelopen jaren hebben zich daarom nog eens zes bedrijven bij het NIMR aangesloten.
Recent is een nieuw onderzoeksprogramma ontwikkeld voor de zeven metaalbedrijven die werken voor de auto-industrie, via een technology road map, een methode die veel gebruikt maakt van workshops. ,,We helpen zo de toeleveringsbedrijven in de auto-industrie om in langere termijnen te denken.” Ingehuurde experts uit de auto-industrie gaven hun visie over welke producten ze over tien jaar willen maken. Mensen uit de toeleverende industrie gingen daarna samen met onderzoekers op zoek naar de bottlenecks die bij het maken daarvan kunnen ontstaan, om daar vervolgens onderzoeksvragen uit af te leiden.
Iedereen mag daarbij zijn zegje doen, maar het NIMR-management beslist uiteindelijk over de projecten. ,,Bedrijven betalen weliswaar mee, maar zij kunnen niet afdwingen dat wij ergens aan werken. Wij zoeken naar problemen die voor meerdere bedrijven én voor de universiteiten interessant zijn.”
Het technologisch topinstituut metalen, het NIMR, slecht communicatiebarrières tussen de metaalindustrie en universiteiten. Promovendi klagen echter wel over al die rapporten die ze voor de bedrijven moeten schrijven.
Een kennismakelaar tussen haastige bedrijven en trage universiteiten streek vier jaar geleden neer aan de Rotterdamseweg. Met flink wat inspanningen lukte het de roergangers van het Netherlands Institute for Metal Research (NIMR) om meer begrip te kweken tussen wetenschap en industrie. Alle partners kijken behoorlijk tevreden terug op de afgelopen vier jaar, bleek eind vorig jaar uit een evaluatierapport van de Stichting Technische Wetenschappen.
Het management van het NIMR huurde een eigen hoekje in het gebouw van materiaalwetenschappen, rijkelijk voorzien van zijn eigen logo. Voor de onderzoekers is dit technologische topinstituut echter een virtueel instituut. De Delftse medewerkers zijn gewoon op hun werkplek gebleven. Het instituut detacheert daarnaast zo’n 45 onderzoekers, voornamelijk promovendi, bij onderzoeksgroepen op de TU in Delft, en zo’n tien onderzoekers op elk van de universiteiten in Groningen, Eindhoven en Twente.
Er verrezen geen alleen-voor-pasjeshouders-toegankelijke-labs, wel een goed beveiligd intranet. Kennis van het NIMR lekt immers via de labs niet zomaar weg, insluipers zien weinig aan de buitenkant van een stuk staal.
Wel is er veel hightech apparatuur in de TU-laboratoria neergezet. Waarde: 5,4 miljoen euro. ,,Iedereen op de universiteit kan die apparatuur gebruiken. Daar zijn we niet kinderachtig in. We gebruiken ook spullen van de universiteit”, vertelt NIMR-directeur, prof.dr.ir. Sieb Radelaar.
Het NIMR streeft er grofweg naar om de mechanische eigenschappen van metalen te verbeteren door ze sterker en duurzamer te maken en hun eigenschappen beter te voorspellen. En dat alles voor een sector waar in Nederland 300 duizend mensen in werken, een sector die van oudsher niet veel geld aan onderzoek besteedt. Het instituut heeft per jaar bijna twaalf miljoen euro te besteden, die worden opgebracht door het ministerie van Economische Zaken, een kleine twintig bedrijven en vier universiteiten.
Hapklare brokken
,,We vormen een knoop in het kennisnetwerk rond metalen in Nederland”, stelt Radelaar. ,,Bedrijven hoeven nu niet meer rond te zeulen met een vraag, op zoek naar een hoogleraar die er verstand van heeft.” Nederlandse universiteiten zijn over het algemeen niet zo goed in het overbrengen van kennis naar bedrijven, meent Radelaar. Het NIMR wil daar verandering in brengen. ,,We hebben vier mensen in dienst die niet alleen onderzoek doen, maar ook op locatie bij de bedrijven helpen om de resultaten van het onderzoek echt toe te passen.”
Het NIMR is nog van meer markten thuis. Het start binnenkort een kennisoverdrachtproject voor een branchevereniging in het midden- en kleinbedrijf, met workshops met hapklare brokken over het laserlassen van dunne platen.
De aangesloten bedrijven gebruiken inmiddels een viertal onderzoeksresultaten van Delftse NIMR-onderzoekers in de praktijk. Zo gaf Corus, het vroegere Hoogovens, voor het online regelen van processen in de walsstraat de voorkeur aan een nieuw NIMR-computermodel boven een commercieel pakket. Daarmee verving het bedrijf een black-boxmodel door een model waar echte metaalkunde in zit. ,,Dat is onze kracht: we maken modellen met fysische parameters en metaalkundige kennis in plaats van met zwarte magie”, vertelt Radelaar.
Het model van de onderzoeksgroep van prof.dr.ir. Sybrand van der Zwaag voorspelt de grootte en de vorm van de korrels die samen metaalplaten vormen. Het kan op basis hiervan goed voorspellen hoe hard een plaat moet worden afgekoeld om de gewenste sterkte te verkrijgen. Van der Zwaag: ,,Dit project is al gestart voor de oprichting van het NIMR, maar de komst van dit instituut heeft het onderzoek versneld. Er kwamen meer mensen voor betere en andere apparatuur.”
Teruggefloten
,,Vlak na de oprichting van het NIMR ging onze onderzoeksgroep gewoon door met zijn onderzoek”, beschrijft volbloed TU-medewerker dr.ir. Rob Delhez zijn eigen ervaring met het NIMR. De Delftse materiaalkundigen werden echter snel teruggefloten door de hoogste baas van het NIMR. ,,Professor Radelaar zei terecht dat dat niet de bedoeling was en dat we onderzoek voor de meefinancierende industrie moesten doen. Toch is er ook ruimte voor fundamenteel onderzoek. We doen bijvoorbeeld onderzoek aan zinkcoatings voor de auto-industrie, maar krijgen ook de ruimte voor onderzoek naar nikkelcoatings, theoretisch een heerlijk onderzoeksonderwerp.”
Radelaar: ,,We zoeken naar een goede balans tussen de creativiteit van de onderzoekers en de behoefte van bedrijven. In het verleden was er op de universiteit te veel vrijblijvendheid. Bij bedrijven was er te weinig begrip voor het feit dat onderzoek tijd kost.”
Radelaar ontkent niet dat de onderzoeksvrijheid van hoogleraren is beperkt. ,,Bij ons geldt: je moet leveren. Spreken we af dat een onderzoeker voor een aantal bedrijven aan aluminiumlegeringen werkt, dan kan hij niet halverwege besluiten dat een ander metaal wetenschappelijk interessanter is.”
Het instituut stopt overigens een deel van zijn geld, zo’n 20 procent, in echte langetermijnprojecten waar bedrijven nu nog niet in geïnteresseerd zijn. Volgens Engelsman dr. Ian Richardson, sinds juli hoogleraar lastechnologie op de TU, maakt juist de combinatie van fundamenteel-strategisch en sterk door industriële vragen gedreven onderzoek de topinstituten ook internationaal gezien uniek.
,,Het instituut beperkt mijn onderzoeksvrijheid niet”, meent Richardson. ,,Voor onderwerpen waar het NIMR niet in geïnteresseerd is, zoek ik andere geldschieters. En als lashoogleraar houd ik me graag bezig met problemen die leven in de industrie. Zonder het NIMR had ik allerlei contacten met Nederlandse bedrijven zelf op moeten bouwen.”
Voor promovendi heeft het NIMR overigens wel een duidelijk minpunt. Zij moeten elk kwartaal kort en krachtig de status van hun project beschrijven. ,,Een aantal onderzoekers ziet dat als een last”, stelt Radelaar, ,,maar dat vind ik onzin. Ze krijgen er veel feedback van bedrijven voor terug. Je moet regelmatig met bedrijven over je resultaten in discussie; die willen niet vier jaar op een proefschrift wachten.”
De publicatievrijheid lijkt niet in het geding te zijn. Wetenschappers tekenen wel een geheimhoudingsverklaring waarin ze beloven niet met bedrijfsinfo te gaan leuren – andersom mag ook niet -, maar in principe zijn de onderzoekers vrij om alles te publiceren. Behalve de procesgegevens van de bedrijven, stelt Radelaar. ,,De angst dat bedrijven publicaties willen vertragen is ongegrond. De langste vertraging tot nu toe bedroeg drie maanden.”
Koudwatervrees
Concurrerende bedrijven die een deel van hun onderzoek gezamenlijk aan een instituut uitbesteden. Levert dat niet vooral gevechten op over de onderzoeksprioriteiten? ,,Dat is allemaal koudwatervrees”, denkt Radelaar. ,,Bedrijven denken allemaal dat ze zelf uniek zijn, maar ze blijken best een aantal technologieën gezamenlijk te kunnen ontwikkelen en toch met elkaar te kunnen concurreren.” Afgelopen jaren hebben zich daarom nog eens zes bedrijven bij het NIMR aangesloten.
Recent is een nieuw onderzoeksprogramma ontwikkeld voor de zeven metaalbedrijven die werken voor de auto-industrie, via een technology road map, een methode die veel gebruikt maakt van workshops. ,,We helpen zo de toeleveringsbedrijven in de auto-industrie om in langere termijnen te denken.” Ingehuurde experts uit de auto-industrie gaven hun visie over welke producten ze over tien jaar willen maken. Mensen uit de toeleverende industrie gingen daarna samen met onderzoekers op zoek naar de bottlenecks die bij het maken daarvan kunnen ontstaan, om daar vervolgens onderzoeksvragen uit af te leiden.
Iedereen mag daarbij zijn zegje doen, maar het NIMR-management beslist uiteindelijk over de projecten. ,,Bedrijven betalen weliswaar mee, maar zij kunnen niet afdwingen dat wij ergens aan werken. Wij zoeken naar problemen die voor meerdere bedrijven én voor de universiteiten interessant zijn.”
Comments are closed.