Gestudeerd in Leiden, gepromoveerd in Rotterdam, hoogleraar in Delft. Hans de Bruijn heeft heel universitair Zuid-Holland doorlopen. ,,Ik geloof niet in het plannen van een carrière. Ik denk dat het bij mij voortkomt uit nieuwsgierigheid.”
Gestudeerd in Leiden, gepromoveerd in Rotterdam, hoogleraar in Delft. Hans de Bruijn heeft heel universitair Zuid-Holland doorlopen. ,,Ik geloof niet in het plannen van een carrière. Ik denk dat het bij mij voortkomt uit nieuwsgierigheid.”
,,Als jurist leer je helder denken. Dat heb ik in Leiden opgestoken. In Rotterdam kwam daar feitelijk een sociaal-wetenschappelijke component bij. En nu in Delft zit er ook nog een technisch aspect aan het vakgebied.”
Dr.mr. J.M. de Bruijn (36) kwam in 1992 naar Delft, waar vrijwel vanaf het begin betrokken was bij het ontwikkelen van het programma voor de subfaculteit TB. Sinds twee maanden bekleedt hij de nieuwe leerstoel Organisatie en Management. De Bruijn: ,,De leerstoel stond al vanaf het begin in het zogenaamde leerstoelplan. Hiervoor was ik universitair hoofddocent, maar voor een deel was ik al wel bezig met de dingen die ik nu ook doe. De overgang is dus eigenlijk heel geleidelijk gegaan. Al verheug ik me er wel erg op om een wetenschappelijke staf te kunnen opbouwen.”
De Bruijn merkt dat er veel verschillen bestaan tussen de drie steden waar hij bezig is geweest. ,,In Delft zie je dat de studenten geschoold worden in een analystische manier van probleemoplossen. Ze leren op die manier echt projectgericht denken en probleemoplossen. Maar dat is natuurlijk niet de enige manier om problemen aan te pakken. In sommige gevallen moet er procesmanagement aan te pas komen. In Rotterdam zie je bijvoorbeeld dat de studenten veel minder in systemen en modellen denken. Daar wordt veel empirischer gewerkt. Dat komt ook omdat er daar veel meer theorie wordt aangeboden. In Delft kan er niet veel meer sociaal-theoretische stof bij.”
Ontwerpslag
Het vakgebied van De Bruijn is populair. De collegezalen zijn altijd goed gevuld. De Bruijn: ,,Dat komt, denk ik, omdat we veel tijd investeren in het vak. We bieden het sterk aan vanuit de casuïstiek: we leren de studenten vanuit het probleem te denken. Daaraan gekoppeld zit meteen een ontwerpslag: het is onvoldoende alleen te concluderen dat iets niet werkt. Ik wil de studenten dan ook leren voorbij het naïeve te gaan.”
De actualiteit van het vakgebied is bovendien groot. Veel politieke agendapunten kunnen zo de collegezaal in. De Bruijn: ,,Er zijn voorbeelden te over van maatschappelijke vragen die voor studenten interessant zijn. Je ziet dat op vele gebieden een samenwerking moet worden gevonden tussen overheid en bedrijfsleven. Bij grote infrastructurele werken, zoals die tramtunnel in Den Haag, maar ook bij liberalisering van de nutssectoren. En natuurlijk het probleem van de Tweede Maasvlakte. Bij zulke kwesties vervagen de grenzen tussen de publieke en private partijen. Ons vakgebied houdt zich onder andere bezig met de vraag hoe je dergelijke samenwerkingen kunt realiseren.”
Consultant
Er is dan ook veel contact ontstaan tussen bedrijfsleven en de vakgroep van De Bruijn. ,,Het derde-geldstroomonderzoek is zeker belangrijk. We doen hier veel toegepast onderzoek, en je ziet dat de resultaten aanslaan. Vanuit bedrijfsleven en overheid bestaat veel vraag naar de modellen die hier ontwikkeld zijn. Toch moet je oppassen dat je niet de consultant gaat uithangen. Je moet als universiteit enigszins selectief zijn wat je voor onderzoek aanneemt. Je moet die dingen doen die je belangrijk vindt, die een bijdrage leveren aan de wetenschappelijke component.”
De wildgroei aan advies- en consultantbureaus die op dit moment ontstaat, benadert De Bruijn dan ook vanuit een passende invalshoek: ,,Het gaat om de vraag wat goed advies eigenlijk is. Twee aspecten zijn hierbij van belang: het inhoudelijke advies en het tevreden stellen van de klant. In veel gevallen zie je dat het adviesbureau alleen een invuloefening uitvoert voor de klant. Dat is wetenschappelijk gezien absoluut niet interessant, maar als de klant er verder mee komt, is het natuurlijk prima. Het feit dat Nederland zo dichtbevolkt is, is al een belangrijke factor bij het ontstaan van die wildgroei aan adviesbureaus. In sommige landen groeit de markt van advocatenbureaus, in Nederland die van consultants. Het gaat er uiteindelijk om hoe mensen met elkaar samenwerken.”
Ondernemer
De Bruijn en zijn collega’s hebben inmiddels een hecht netwerk opgebouwd met het bedrijfsleven. ,,Natuurlijk word je ook wel eens benaderd voor een baan in het bedrijfsleven. Maar ik geef op dit moment toch echt de voorkeur aan de universiteit. Je bent hier als het ware je eigen ondernemer. Ik ben erg gehecht aan die vrijheid. Je kunt hier doen wat je leuk vindt; hoewel je het natuurlijk wel moet kunnen verantwoorden. Maar je hebt hier wel een zekere mate van onafhankelijkheid.”
De Bruijn beschouwt de TU wat dat betreft als ‘ideale werkgever’. Dat hoor je niet vaak. De Bruijn: ,,Als je er goed over nadenkt, is het natuurlijk wel ideaal: je bent met je vakgebied bezig en dankzij het derde-geldstroomonderzoek ook met de praktijk. Er zijn veel mogelijkheden voor internationaal onderzoek en is er tijd voor reflectie, iets dat je in het bedrijfsleven niet terugvindt. Bovendien heb je de mogelijkheid je af en toe terug te trekken om inhoudelijk met het vak bezig te zijn. We hebben net een boek gepubliceerd, en binnenkort komt het tweede eraan. Dat is toch mooi.”
Gestudeerd in Leiden, gepromoveerd in Rotterdam, hoogleraar in Delft. Hans de Bruijn heeft heel universitair Zuid-Holland doorlopen. ,,Ik geloof niet in het plannen van een carrière. Ik denk dat het bij mij voortkomt uit nieuwsgierigheid.”
,,Als jurist leer je helder denken. Dat heb ik in Leiden opgestoken. In Rotterdam kwam daar feitelijk een sociaal-wetenschappelijke component bij. En nu in Delft zit er ook nog een technisch aspect aan het vakgebied.”
Dr.mr. J.M. de Bruijn (36) kwam in 1992 naar Delft, waar vrijwel vanaf het begin betrokken was bij het ontwikkelen van het programma voor de subfaculteit TB. Sinds twee maanden bekleedt hij de nieuwe leerstoel Organisatie en Management. De Bruijn: ,,De leerstoel stond al vanaf het begin in het zogenaamde leerstoelplan. Hiervoor was ik universitair hoofddocent, maar voor een deel was ik al wel bezig met de dingen die ik nu ook doe. De overgang is dus eigenlijk heel geleidelijk gegaan. Al verheug ik me er wel erg op om een wetenschappelijke staf te kunnen opbouwen.”
De Bruijn merkt dat er veel verschillen bestaan tussen de drie steden waar hij bezig is geweest. ,,In Delft zie je dat de studenten geschoold worden in een analystische manier van probleemoplossen. Ze leren op die manier echt projectgericht denken en probleemoplossen. Maar dat is natuurlijk niet de enige manier om problemen aan te pakken. In sommige gevallen moet er procesmanagement aan te pas komen. In Rotterdam zie je bijvoorbeeld dat de studenten veel minder in systemen en modellen denken. Daar wordt veel empirischer gewerkt. Dat komt ook omdat er daar veel meer theorie wordt aangeboden. In Delft kan er niet veel meer sociaal-theoretische stof bij.”
Ontwerpslag
Het vakgebied van De Bruijn is populair. De collegezalen zijn altijd goed gevuld. De Bruijn: ,,Dat komt, denk ik, omdat we veel tijd investeren in het vak. We bieden het sterk aan vanuit de casuïstiek: we leren de studenten vanuit het probleem te denken. Daaraan gekoppeld zit meteen een ontwerpslag: het is onvoldoende alleen te concluderen dat iets niet werkt. Ik wil de studenten dan ook leren voorbij het naïeve te gaan.”
De actualiteit van het vakgebied is bovendien groot. Veel politieke agendapunten kunnen zo de collegezaal in. De Bruijn: ,,Er zijn voorbeelden te over van maatschappelijke vragen die voor studenten interessant zijn. Je ziet dat op vele gebieden een samenwerking moet worden gevonden tussen overheid en bedrijfsleven. Bij grote infrastructurele werken, zoals die tramtunnel in Den Haag, maar ook bij liberalisering van de nutssectoren. En natuurlijk het probleem van de Tweede Maasvlakte. Bij zulke kwesties vervagen de grenzen tussen de publieke en private partijen. Ons vakgebied houdt zich onder andere bezig met de vraag hoe je dergelijke samenwerkingen kunt realiseren.”
Consultant
Er is dan ook veel contact ontstaan tussen bedrijfsleven en de vakgroep van De Bruijn. ,,Het derde-geldstroomonderzoek is zeker belangrijk. We doen hier veel toegepast onderzoek, en je ziet dat de resultaten aanslaan. Vanuit bedrijfsleven en overheid bestaat veel vraag naar de modellen die hier ontwikkeld zijn. Toch moet je oppassen dat je niet de consultant gaat uithangen. Je moet als universiteit enigszins selectief zijn wat je voor onderzoek aanneemt. Je moet die dingen doen die je belangrijk vindt, die een bijdrage leveren aan de wetenschappelijke component.”
De wildgroei aan advies- en consultantbureaus die op dit moment ontstaat, benadert De Bruijn dan ook vanuit een passende invalshoek: ,,Het gaat om de vraag wat goed advies eigenlijk is. Twee aspecten zijn hierbij van belang: het inhoudelijke advies en het tevreden stellen van de klant. In veel gevallen zie je dat het adviesbureau alleen een invuloefening uitvoert voor de klant. Dat is wetenschappelijk gezien absoluut niet interessant, maar als de klant er verder mee komt, is het natuurlijk prima. Het feit dat Nederland zo dichtbevolkt is, is al een belangrijke factor bij het ontstaan van die wildgroei aan adviesbureaus. In sommige landen groeit de markt van advocatenbureaus, in Nederland die van consultants. Het gaat er uiteindelijk om hoe mensen met elkaar samenwerken.”
Ondernemer
De Bruijn en zijn collega’s hebben inmiddels een hecht netwerk opgebouwd met het bedrijfsleven. ,,Natuurlijk word je ook wel eens benaderd voor een baan in het bedrijfsleven. Maar ik geef op dit moment toch echt de voorkeur aan de universiteit. Je bent hier als het ware je eigen ondernemer. Ik ben erg gehecht aan die vrijheid. Je kunt hier doen wat je leuk vindt; hoewel je het natuurlijk wel moet kunnen verantwoorden. Maar je hebt hier wel een zekere mate van onafhankelijkheid.”
De Bruijn beschouwt de TU wat dat betreft als ‘ideale werkgever’. Dat hoor je niet vaak. De Bruijn: ,,Als je er goed over nadenkt, is het natuurlijk wel ideaal: je bent met je vakgebied bezig en dankzij het derde-geldstroomonderzoek ook met de praktijk. Er zijn veel mogelijkheden voor internationaal onderzoek en is er tijd voor reflectie, iets dat je in het bedrijfsleven niet terugvindt. Bovendien heb je de mogelijkheid je af en toe terug te trekken om inhoudelijk met het vak bezig te zijn. We hebben net een boek gepubliceerd, en binnenkort komt het tweede eraan. Dat is toch mooi.”
Comments are closed.