De TU Delft heeft scholieren nog altijd maar één product te bieden: het standaard ingenieursdiploma. Een diversificatie van dat aanbod is op zijn plaats.
De TU Delft heeft scholieren nog altijd maar één product te bieden: het standaard ingenieursdiploma. Een diversificatie van dat aanbod is op zijn plaats.
Het was zo’n interessant idee dat voormalig rector prof.dr.ir. J. Blaauwendraad tijdens de afgelopen dies opperde: de TU zou voortaan drie soorten ingenieurs moeten afleveren, namelijk ontwerpers, wetenschappers en managers. Sindsdien bleef het enigszins stil, er stapte zelfs niemand naar voren die waarschuwde voor ‘hbo-toestanden’.
Mocht het idee alsnog doorzetten, dan komen de protesten vast wel. Net als bij de huidige discussie over de doorstroming uit het vwo zal het verweer luiden dat de kwaliteit van de opleiding in het geding is. Dit komt doordat veel academici er een wat beperkt idee van kwaliteit op na houden: hun metier is het hoogst bereikbare en dus gaat niets boven een opleiding die voor de wetenschap opleidt. Verlekkerd kijkt men naar het buitenland, met name Amerika. Daar heb je echte topinstituten, die het zich kunnen veroorloven puur wetenschappelijk bezig te zijn.
Te gemakkelijk wordt daarbij echter vergeten dat een topper als het Massachusetts Institute of Technology minder studenten heeft dan Delft en die bovendien kan selecteren uit een groter aanbod. In de VS kunnen verschillende universiteiten zich specialiseren in het afleveren van verschillende types ingenieurs. Het MIT kan alleen bestaan bij de gratie van ‘mindere’ universiteiten die ingenieurs met andere kwaliteiten opleiden. In een klein, egalitair land als Nederland is een dergelijke verkaveling onmogelijk. Iedere TU moet een breed scala aan ingenieurs afleveren, maar in de praktijk probeert men de verschillen zoveel mogelijk te ontkennen.
Dus zetten de TU’s alle drie het stempel ‘ingenieur’ op hun diploma, met eventueel de toevoeging ‘cum laude’ om aan te geven dat de cijfers gemiddeld boven de acht liggen. Het profiel van de ingenieur in kwestie valt vooral af te lezen uit de vakken op de cijferlijst.
Onbewust
In feite bestaan de profielen van Blaauwendraad dus al. Alleen zijn ze niet officieel. Veel hangt af van toeval, de stemming in de vakgroep, de achtergrond van de hoogleraar. Keuzes worden voor een belangrijk deel onbewust gemaakt. De TU heeft, kortom, de kennis in huis om allerlei soorten ingenieurs af te leveren, maar blijft er toch naar streven technici met identieke specificaties te produceren.
Die oriëntatie (althans in theorie) op wetenschappelijk ingenieurs is jammer. Een goede TU leert studenten in de eerste plaats abstract redeneren. Wetenschap is wellicht het uitdagendste terrein om dat vermogen te testen, maar het is onjuist om beide te vereenzelvigen. Technisch management en ontwerp zijn geen toepassing van wetenschappelijk denken, maar van abstract denken met behulp van wetenschappelijkefeitenkennis.
De TU moet zich dus realiseren dat het als kernproduct mensen met een sterk ontwikkeld analytisch vermogen aflevert. Op dat thema zijn vele variaties mogelijk, alle met hun eigen kwaliteiten, waarop direct ingespeeld moet worden.
Toppen
Helaas werkt het college van bestuur, door het gekoketteer met instituten als het MIT, niet direct mee aan de cultuuromslag die nodig is om Delft te laten wennen aan een meersporenbeleid. Ook het verzet tegen soepeler toelatingseisen aan scholieren helpt niet echt.
Verstandiger zou het zijn om te onderkennen dat aan de poort al studenten met verschillende capaciteiten en verwachtingen binnenkomen. Daar zou in de studieprogramma’s rekening mee gehouden kunnen worden – meerdere studiepaden met voldoende overstapmogelijkheden voor degenen die een tandje hoger/lager willen schakelen. Het is tenslotte goed denkbaar dat een technisch manager met minder wiskunde toekan en dus ook met een lichter profiel van de middelbare school een succesvol ingenieur wordt. Anderzijds mogen de beste studenten niet opgehouden worden door bijspijkervakken waar zij weinig meer te zoeken hebben.
Het zou in de tijdgeest passen als de TU op zoek ging naar manieren om scholieren met verschillende hoeveelheden beginkennis een optimale opleiding te bieden. Dat kan desnoods leiden tot ingenieursdiploma’s in verschillende smaken. Eenzijdig mikken op de wetenschappelijke top gaat voorbij aan het feit dat er nog vele andere toppen zijn die het ook waard zijn te beklimmen.
(De auteur is waarnemend redactiechef van Delta)
De TU Delft heeft scholieren nog altijd maar één product te bieden: het standaard ingenieursdiploma. Een diversificatie van dat aanbod is op zijn plaats.
Het was zo’n interessant idee dat voormalig rector prof.dr.ir. J. Blaauwendraad tijdens de afgelopen dies opperde: de TU zou voortaan drie soorten ingenieurs moeten afleveren, namelijk ontwerpers, wetenschappers en managers. Sindsdien bleef het enigszins stil, er stapte zelfs niemand naar voren die waarschuwde voor ‘hbo-toestanden’.
Mocht het idee alsnog doorzetten, dan komen de protesten vast wel. Net als bij de huidige discussie over de doorstroming uit het vwo zal het verweer luiden dat de kwaliteit van de opleiding in het geding is. Dit komt doordat veel academici er een wat beperkt idee van kwaliteit op na houden: hun metier is het hoogst bereikbare en dus gaat niets boven een opleiding die voor de wetenschap opleidt. Verlekkerd kijkt men naar het buitenland, met name Amerika. Daar heb je echte topinstituten, die het zich kunnen veroorloven puur wetenschappelijk bezig te zijn.
Te gemakkelijk wordt daarbij echter vergeten dat een topper als het Massachusetts Institute of Technology minder studenten heeft dan Delft en die bovendien kan selecteren uit een groter aanbod. In de VS kunnen verschillende universiteiten zich specialiseren in het afleveren van verschillende types ingenieurs. Het MIT kan alleen bestaan bij de gratie van ‘mindere’ universiteiten die ingenieurs met andere kwaliteiten opleiden. In een klein, egalitair land als Nederland is een dergelijke verkaveling onmogelijk. Iedere TU moet een breed scala aan ingenieurs afleveren, maar in de praktijk probeert men de verschillen zoveel mogelijk te ontkennen.
Dus zetten de TU’s alle drie het stempel ‘ingenieur’ op hun diploma, met eventueel de toevoeging ‘cum laude’ om aan te geven dat de cijfers gemiddeld boven de acht liggen. Het profiel van de ingenieur in kwestie valt vooral af te lezen uit de vakken op de cijferlijst.
Onbewust
In feite bestaan de profielen van Blaauwendraad dus al. Alleen zijn ze niet officieel. Veel hangt af van toeval, de stemming in de vakgroep, de achtergrond van de hoogleraar. Keuzes worden voor een belangrijk deel onbewust gemaakt. De TU heeft, kortom, de kennis in huis om allerlei soorten ingenieurs af te leveren, maar blijft er toch naar streven technici met identieke specificaties te produceren.
Die oriëntatie (althans in theorie) op wetenschappelijk ingenieurs is jammer. Een goede TU leert studenten in de eerste plaats abstract redeneren. Wetenschap is wellicht het uitdagendste terrein om dat vermogen te testen, maar het is onjuist om beide te vereenzelvigen. Technisch management en ontwerp zijn geen toepassing van wetenschappelijk denken, maar van abstract denken met behulp van wetenschappelijkefeitenkennis.
De TU moet zich dus realiseren dat het als kernproduct mensen met een sterk ontwikkeld analytisch vermogen aflevert. Op dat thema zijn vele variaties mogelijk, alle met hun eigen kwaliteiten, waarop direct ingespeeld moet worden.
Toppen
Helaas werkt het college van bestuur, door het gekoketteer met instituten als het MIT, niet direct mee aan de cultuuromslag die nodig is om Delft te laten wennen aan een meersporenbeleid. Ook het verzet tegen soepeler toelatingseisen aan scholieren helpt niet echt.
Verstandiger zou het zijn om te onderkennen dat aan de poort al studenten met verschillende capaciteiten en verwachtingen binnenkomen. Daar zou in de studieprogramma’s rekening mee gehouden kunnen worden – meerdere studiepaden met voldoende overstapmogelijkheden voor degenen die een tandje hoger/lager willen schakelen. Het is tenslotte goed denkbaar dat een technisch manager met minder wiskunde toekan en dus ook met een lichter profiel van de middelbare school een succesvol ingenieur wordt. Anderzijds mogen de beste studenten niet opgehouden worden door bijspijkervakken waar zij weinig meer te zoeken hebben.
Het zou in de tijdgeest passen als de TU op zoek ging naar manieren om scholieren met verschillende hoeveelheden beginkennis een optimale opleiding te bieden. Dat kan desnoods leiden tot ingenieursdiploma’s in verschillende smaken. Eenzijdig mikken op de wetenschappelijke top gaat voorbij aan het feit dat er nog vele andere toppen zijn die het ook waard zijn te beklimmen.
(De auteur is waarnemend redactiechef van Delta)
Comments are closed.