Campus

De overkant

Ik drink met Barbara een pilsje in café De Klok. Het gesprek gaat over kunstmatige intelligentie, wat voor Barbara, die haar computerkennis voornamelijk ontleent aan desperate worstelingen met Wordperfect 1.0

, een absurd concept is. Haar pc begrijpt er gewoon geen bal van, dus wat lul ik nou eigenlijk?

Ook wanneer ik haar vertel over Alan Turing, die in 1950 een helder criterium suggereerde voor machinaal en menselijk intelligent gedrag, haalt ze haar schouders op. Maar zodra ze hoort dat Turing een flikker was en door de Engelse homobeweging als een soort martelaar wordt beschouwd – hij pleegde zelfmoord na een gedwongen hormoonkuur, die Her Majesty’s Government hem oplegde om ‘m van zijn voorkeur te ‘genezen’, raakt ze een beetje in de war. Een vertegenwoordiger van een onderdrukte minderheid, tja, dan moet er toch wel wat in zitten. ,,Dus die Turing geloofde dat computers net als mensen kunnen denken?”, vraagt ze twijfelend.

,,Zeker”, plaag ik. Maar als-ie jouw hersenkronkels had gekend, voeg ik er niet aan toe, zou hij er vast een andere mening op hebben nagehouden. ,,Hij had trouwens weinig illusies over zijn overtuigingskracht.” Ik pluk een bierviltje onder mijn glas vandaan en krabbel op de achterkant een bitter syllogisme dat Turing in 1952 aan een vriend schreef:

Turing believes machines think

Turing lies with men

Therefore machines do not think

Het blijft lang stil aan de andere kant van het tafeltje. Het is inderdaad een trieste geschiedenis, denk ik, maar dat blijkt niet de oorzaak van Barbara’s zwijgen. ,,Ik begrijp d’r niks van”, zegt ze opeens. ,,Je moet mij niets over wiskunde vragen hoor. Ik ben beter met mensen, weet je.”

Nu is het mijn beurt om even stil te zijn. Barbara ziet intussen kans om de conversatie in luttele zinnen naar de verdiensten van het post-structuralistisch feminisme te sturen. Ach Barbara, zucht ik in gedachten. Ze heeft dan wel massacommunicatie gestudeerd, maar wat is het toch moeilijk om een eenvoudige, bilaterale gedachtenwisseling vol te houden.

Terwijl Barbara zeslettergrepige termen blijft uitbraken, staar ik wezenloos naar haar borsten. Na elke vierde zin besluit ze dat haar betoog een extra nuancering vergt, die ze steevast inleidt met een zwoegende zucht: ,,Mmmfff… nou, wat ik dus éígenlijk wil zeggen, hè…” Ik probeer me voor de geest te halen wat voor straffen de fundamentalisten van de post-structuralistische heilstaat voor seksistische mannen in petto zouden hebben.

Mijn reacties op haar revolutionaire ideeën zijn misschien watlauw, want op een zeker moment roept Barbara uit: ,,Dat is nou typisch iets voor een bèta, hè, om dat te zeggen! Jullie hebben ook àbsoluut geen elan.” Inderdaad bespeur ik dat alle geestdrift uit mij verdwenen is.

De wetenschapshistoricus Eduard Dijksterhuis heeft de alfa- en bèta-disciplines ooit vergeleken met de oevers van een brede rivier. Je moet heel ver stroomopwaarts, vond hij, om een doorwaadbare plaats te vinden.

Dijksterhuis had gelijk. ’s Nachts, als we dronken zijn en eenzaam, willen we nog wel eens naar de overkant roeien. Maar veel praten doen we dan niet.
De

Ik drink met Barbara een pilsje in café De Klok. Het gesprek gaat over kunstmatige intelligentie, wat voor Barbara, die haar computerkennis voornamelijk ontleent aan desperate worstelingen met Wordperfect 1.0, een absurd concept is. Haar pc begrijpt er gewoon geen bal van, dus wat lul ik nou eigenlijk?

Ook wanneer ik haar vertel over Alan Turing, die in 1950 een helder criterium suggereerde voor machinaal en menselijk intelligent gedrag, haalt ze haar schouders op. Maar zodra ze hoort dat Turing een flikker was en door de Engelse homobeweging als een soort martelaar wordt beschouwd – hij pleegde zelfmoord na een gedwongen hormoonkuur, die Her Majesty’s Government hem oplegde om ‘m van zijn voorkeur te ‘genezen’, raakt ze een beetje in de war. Een vertegenwoordiger van een onderdrukte minderheid, tja, dan moet er toch wel wat in zitten. ,,Dus die Turing geloofde dat computers net als mensen kunnen denken?”, vraagt ze twijfelend.

,,Zeker”, plaag ik. Maar als-ie jouw hersenkronkels had gekend, voeg ik er niet aan toe, zou hij er vast een andere mening op hebben nagehouden. ,,Hij had trouwens weinig illusies over zijn overtuigingskracht.” Ik pluk een bierviltje onder mijn glas vandaan en krabbel op de achterkant een bitter syllogisme dat Turing in 1952 aan een vriend schreef:

Turing believes machines think

Turing lies with men

Therefore machines do not think

Het blijft lang stil aan de andere kant van het tafeltje. Het is inderdaad een trieste geschiedenis, denk ik, maar dat blijkt niet de oorzaak van Barbara’s zwijgen. ,,Ik begrijp d’r niks van”, zegt ze opeens. ,,Je moet mij niets over wiskunde vragen hoor. Ik ben beter met mensen, weet je.”

Nu is het mijn beurt om even stil te zijn. Barbara ziet intussen kans om de conversatie in luttele zinnen naar de verdiensten van het post-structuralistisch feminisme te sturen. Ach Barbara, zucht ik in gedachten. Ze heeft dan wel massacommunicatie gestudeerd, maar wat is het toch moeilijk om een eenvoudige, bilaterale gedachtenwisseling vol te houden.

Terwijl Barbara zeslettergrepige termen blijft uitbraken, staar ik wezenloos naar haar borsten. Na elke vierde zin besluit ze dat haar betoog een extra nuancering vergt, die ze steevast inleidt met een zwoegende zucht: ,,Mmmfff… nou, wat ik dus éígenlijk wil zeggen, hè…” Ik probeer me voor de geest te halen wat voor straffen de fundamentalisten van de post-structuralistische heilstaat voor seksistische mannen in petto zouden hebben.

Mijn reacties op haar revolutionaire ideeën zijn misschien watlauw, want op een zeker moment roept Barbara uit: ,,Dat is nou typisch iets voor een bèta, hè, om dat te zeggen! Jullie hebben ook àbsoluut geen elan.” Inderdaad bespeur ik dat alle geestdrift uit mij verdwenen is.

De wetenschapshistoricus Eduard Dijksterhuis heeft de alfa- en bèta-disciplines ooit vergeleken met de oevers van een brede rivier. Je moet heel ver stroomopwaarts, vond hij, om een doorwaadbare plaats te vinden.

Dijksterhuis had gelijk. ’s Nachts, als we dronken zijn en eenzaam, willen we nog wel eens naar de overkant roeien. Maar veel praten doen we dan niet.
De

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.