Campus

Rotterdams pleidooi op Delfts congres

De Rotterdamse collegevoorzitter, dr. H.J. van der Molen, is voor invoering van onderwijscontracten die de wederzijdse rechten en plichten van studenten en instelling vastleggen.

Ook als dat de universiteiten en hogescholen geld zou kosten. Hij is de eerste universiteitsbestuurder die zich achter dit oude plan van studentenorganisatie ISO schaart. Zo bleek afgelopen zaterdag op de ISO-conferentie bij Phoenix.

Van der Molen is bereid in een contract met studenten vast te leggen aan welke voorwaarden zijn instelling moet voldoen om te kunnen spreken van studeerbare onderwijsprogramma’s. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om studiebegeleiding en de planning van colleges en tentamens. Van studentenzijde moet daar de belofte tegenover staan dat zij er alles aan doen om binnen de voorgeschreven tijd af te studeren. Zo valt er te denken aan een opkomstplicht bij colleges.

Net zoals studenten financieel gestraft worden wanneer zij onvoldoende presteren, moeten de instellingen volgens het idee van het onderwijscontract over de brug komen wanneer zij zich niet aan de afspraken houden. Van der Molen vindt dat een vanzelfsprekende zaak. ,,Zo koop je ook een brood. Als het niet goed is, eis je je geld terug.” Wel wil de collegevoorzitter dat de afspraken worden gemaakt op het laagste niveau: de faculteit.
Onwil

Eind 1992 liepen onderhandelingen over landelijke invoering van een onderwijscontract tussen minister Ritzen, studenten en instellingen nog stuk op de onwil van universiteiten en hogescholen. Zij vonden het plan ‘veel te dirigistisch en bureaucratisch’. Minister Ritzen was al wel akkoord met de studentenorganisaties ISO en LSVb over invoering van het contract. In ruil daarvoor zouden de studenten instemmen met een tempobeurs van 25 procent. Die norm zou bovendien vijf jaar lang niet worden verhoogd.

In Delft toonde ook prof.dr. W.H.F.W. Wijnen, bekend van zijn rapport met 83 aanbevelingen voor verbetering van het onderwijs, zich voorstander van onderwijscontracten. De universiteiten en hogescholen mogen wat hem betreft zwaarder onder druk gezet worden, zolang de formuleringen maar zo gekozen worden dat de studenten en instellingen elkaar in redelijkheid aan de afspraken kunnen houden. Wijnen wordt nadrukkelijk genoemd als kandidaat voor een projectgroep die, voor de invoering van de prestatiebeurs in september 1995, de studeerbaarheid van het onderwijs gaat onderzoeken.

Minister Ritzen zei na afloop van de conferentie geen tegenstander te zijn van het onderwijscontract, maar het ook niet van bovenaf te willen opleggen aan de universiteiten en hogescholen. Hij waarschuwde bovendien voor juridische complicaties, als studenten massaal de rechtbank gaan opzoeken om hun gelijk te halen. Beter is het volgens Ritzen als studenten en instellingen hun geschillen voorleggen aan een interne beroepscommissie. (HOP/M.W.)

Marcel Wiegman

De Rotterdamse collegevoorzitter, dr. H.J. van der Molen, is voor invoering van onderwijscontracten die de wederzijdse rechten en plichten van studenten en instelling vastleggen. Ook als dat de universiteiten en hogescholen geld zou kosten. Hij is de eerste universiteitsbestuurder die zich achter dit oude plan van studentenorganisatie ISO schaart. Zo bleek afgelopen zaterdag op de ISO-conferentie bij Phoenix.

Van der Molen is bereid in een contract met studenten vast te leggen aan welke voorwaarden zijn instelling moet voldoen om te kunnen spreken van studeerbare onderwijsprogramma’s. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om studiebegeleiding en de planning van colleges en tentamens. Van studentenzijde moet daar de belofte tegenover staan dat zij er alles aan doen om binnen de voorgeschreven tijd af te studeren. Zo valt er te denken aan een opkomstplicht bij colleges.

Net zoals studenten financieel gestraft worden wanneer zij onvoldoende presteren, moeten de instellingen volgens het idee van het onderwijscontract over de brug komen wanneer zij zich niet aan de afspraken houden. Van der Molen vindt dat een vanzelfsprekende zaak. ,,Zo koop je ook een brood. Als het niet goed is, eis je je geld terug.” Wel wil de collegevoorzitter dat de afspraken worden gemaakt op het laagste niveau: de faculteit.
Onwil

Eind 1992 liepen onderhandelingen over landelijke invoering van een onderwijscontract tussen minister Ritzen, studenten en instellingen nog stuk op de onwil van universiteiten en hogescholen. Zij vonden het plan ‘veel te dirigistisch en bureaucratisch’. Minister Ritzen was al wel akkoord met de studentenorganisaties ISO en LSVb over invoering van het contract. In ruil daarvoor zouden de studenten instemmen met een tempobeurs van 25 procent. Die norm zou bovendien vijf jaar lang niet worden verhoogd.

In Delft toonde ook prof.dr. W.H.F.W. Wijnen, bekend van zijn rapport met 83 aanbevelingen voor verbetering van het onderwijs, zich voorstander van onderwijscontracten. De universiteiten en hogescholen mogen wat hem betreft zwaarder onder druk gezet worden, zolang de formuleringen maar zo gekozen worden dat de studenten en instellingen elkaar in redelijkheid aan de afspraken kunnen houden. Wijnen wordt nadrukkelijk genoemd als kandidaat voor een projectgroep die, voor de invoering van de prestatiebeurs in september 1995, de studeerbaarheid van het onderwijs gaat onderzoeken.

Minister Ritzen zei na afloop van de conferentie geen tegenstander te zijn van het onderwijscontract, maar het ook niet van bovenaf te willen opleggen aan de universiteiten en hogescholen. Hij waarschuwde bovendien voor juridische complicaties, als studenten massaal de rechtbank gaan opzoeken om hun gelijk te halen. Beter is het volgens Ritzen als studenten en instellingen hun geschillen voorleggen aan een interne beroepscommissie. (HOP/M.W.)

Marcel Wiegman

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.