Onder de kop ‘Ik heb me drie jaar te pletter gevochten’ stond in Delta van 16 november een ‘Schijnwerper’-interview met mij als scheidend directeur van Techniek Museum Delft.
Elders in deze krant vermeldt de auteur dat ik deze tekst niet voor publicatie heb kunnen becommentariëren. Als ik daartoe wèl in de gelegenheid was geweest zou ik het volgende hebben verduidelijkt.
Ik heb gezegd ‘Ik denk dat we elkaar over vijf jaar weer tegenkomen’, omdat ik meen dat de doelstellingen in de Nota Overgangsbeleid, die in 1999 moet worden geëvalueerd, dan niet gehaald zullen blijken te zijn. Ik heb niet gezegd ,,tegenkomen voor een opgeheven museum”, dat zou al te zeer kijken in de glazen bol zijn. Al ben ik (en dat heb ik wel gezegd) van mening dat áls het museum dan zou worden opgeheven, de TU-leiding de handen in onschuld zal wassen: ,,We hebben het toch oprecht geprobeerd.”
De manier waarop de gemeente met het Techniek Museum omgaat vind ik niet, zoals geciteerd, ‘halfslachtig’. Nee, de gemeente houdt zich gewoon niet aan eerder gemaakte afspraken. Evenmin zijn de studiecollecties van de faculteiten ‘stoffig’, zoals ik lijk te beweren. Alleen, je moet er uit putten en ze niet plompverloren in het museum dumpen, zoals men lijkt te willen. En die faculteiten hebben misschien wel ‘belangstelling’, maar zeker geen geld voor het maken van ‘mooie tentoonstellingen’ in het Techniek Museum.
Dat buitenmuseale activiteiten het ‘goed doen’ is een feit, maar waar het om gaat is dat ze naast een inkomstenbron van wezenlijk belang zijn voor het wekken van interesse en het creëren van bekendheid: mensen die nooit uit zichzelf zouden komen worden zo geconfronteerd met techniek en ontdekken dat het leuk is!
Andere koek
Ook de wijze waarop mijn mening over de overlevingskansen na het afblazen van de privatisering is weergegeven is niet volgens de werkelijkheid: er was meer geld nodig, dat is nu verleend. Maar als iedereen zich aan de gemaakte afspraken bij privatisering had gehouden hadden we ook kunnen overleven indien de TU zou hebben besloten met het museum te stoppen. Dat is heel andere koek.
Imago-beschadigend werkt het – wellicht onbewust, maar dan toch ook onzorgvuldig – publiceren van bezoekersaantallen. Nadat Delta begin dit jaar meldde dat het TMD in 1994 7.000 (!) betalende bezoekers had wordt nu een aantal van 15.000 genoemd. Weer mis: in 1994 begroette het TMD ruim 35.000 betalende bezoekers. Vergelijk Museum Boerhaave, dat vorig jaar het aantal zag teruglopen naar 30.000, een aantal dat door de directie van Boerhaave nog altijd als ‘hoog’wordt gekwalificeerd!
Uit dit alles blijkt eens te meer hoe zorgvuldig bij een interview te werk moet worden gegaan. En hoe snel door een samenloop van omstandigheden mensen kunnen worden beschadigd als die zorgvuldigheid inderhaast uit het oog wordt verloren en de ingewikkeldheid van de materie wordt onderschat.
Onder de kop ‘Ik heb me drie jaar te pletter gevochten’ stond in Delta van 16 november een ‘Schijnwerper’-interview met mij als scheidend directeur van Techniek Museum Delft. Elders in deze krant vermeldt de auteur dat ik deze tekst niet voor publicatie heb kunnen becommentariëren. Als ik daartoe wèl in de gelegenheid was geweest zou ik het volgende hebben verduidelijkt.
Ik heb gezegd ‘Ik denk dat we elkaar over vijf jaar weer tegenkomen’, omdat ik meen dat de doelstellingen in de Nota Overgangsbeleid, die in 1999 moet worden geëvalueerd, dan niet gehaald zullen blijken te zijn. Ik heb niet gezegd ,,tegenkomen voor een opgeheven museum”, dat zou al te zeer kijken in de glazen bol zijn. Al ben ik (en dat heb ik wel gezegd) van mening dat áls het museum dan zou worden opgeheven, de TU-leiding de handen in onschuld zal wassen: ,,We hebben het toch oprecht geprobeerd.”
De manier waarop de gemeente met het Techniek Museum omgaat vind ik niet, zoals geciteerd, ‘halfslachtig’. Nee, de gemeente houdt zich gewoon niet aan eerder gemaakte afspraken. Evenmin zijn de studiecollecties van de faculteiten ‘stoffig’, zoals ik lijk te beweren. Alleen, je moet er uit putten en ze niet plompverloren in het museum dumpen, zoals men lijkt te willen. En die faculteiten hebben misschien wel ‘belangstelling’, maar zeker geen geld voor het maken van ‘mooie tentoonstellingen’ in het Techniek Museum.
Dat buitenmuseale activiteiten het ‘goed doen’ is een feit, maar waar het om gaat is dat ze naast een inkomstenbron van wezenlijk belang zijn voor het wekken van interesse en het creëren van bekendheid: mensen die nooit uit zichzelf zouden komen worden zo geconfronteerd met techniek en ontdekken dat het leuk is!
Andere koek
Ook de wijze waarop mijn mening over de overlevingskansen na het afblazen van de privatisering is weergegeven is niet volgens de werkelijkheid: er was meer geld nodig, dat is nu verleend. Maar als iedereen zich aan de gemaakte afspraken bij privatisering had gehouden hadden we ook kunnen overleven indien de TU zou hebben besloten met het museum te stoppen. Dat is heel andere koek.
Imago-beschadigend werkt het – wellicht onbewust, maar dan toch ook onzorgvuldig – publiceren van bezoekersaantallen. Nadat Delta begin dit jaar meldde dat het TMD in 1994 7.000 (!) betalende bezoekers had wordt nu een aantal van 15.000 genoemd. Weer mis: in 1994 begroette het TMD ruim 35.000 betalende bezoekers. Vergelijk Museum Boerhaave, dat vorig jaar het aantal zag teruglopen naar 30.000, een aantal dat door de directie van Boerhaave nog altijd als ‘hoog’wordt gekwalificeerd!
Uit dit alles blijkt eens te meer hoe zorgvuldig bij een interview te werk moet worden gegaan. En hoe snel door een samenloop van omstandigheden mensen kunnen worden beschadigd als die zorgvuldigheid inderhaast uit het oog wordt verloren en de ingewikkeldheid van de materie wordt onderschat.
Comments are closed.