Bij het artikel over de geschiedenis van de faculteit WTM in Delta van 30 november jongstleden meen ik enkele correcties en enkele aanvullingen te moeten geven.
br />
Allereerst wil ik met klem de vermoedens van Frida de Jong tegenspreken dat Timman met een vertrek naar de Verenigde Staten had gedreigd, omdat Wiskunde in de toenmalige afdeling A (Algemene Wetenschappen) te weinig armslag had. Evenmin kan men zeggen dat Wiskunde aanvechtingen had om uit afdeling A weg te lopen. Het enige dat Wiskunde bepleitte was een eigen opleiding tot wiskundig ingenieur, en dat had men in 1956 bereikt zonder dat er enige problemen waren met de maatschappijwetenschappen.
De onderafdeling der wiskunde bestond al vele jaren lang toen Kuipers en ik, respectievelijk als voorzitter en secretaris van afdeling A, in 1959 in een brief aan rector en assessoren de oprichting bepleitten van een tweede onderafdeling in afdeling A, namelijk die der maatschappijwetenschappen (zie Baudet, pagina 369). Eén en ander geschiedde met volledige instemming van Timman die de maatschappijwetenschappen een goed hart toedroeg. Het zou nog circa vijf jaar duren totdat een en ander zijn beslag kreeg.
Inmiddels had Timman zich beijverd voor de komst naar Delft van de Groningse hoogleraar in de bedrijfskunde, J.L. Mey. Die komst hing samen met de miljoenengift die de Shell in verband met zijn 75-jarig bestaan had gevoteerd voor de totstandkoming van een interfaculteit Bedrijfskunde tussen de toenmalige Economische Hogeschool in Rotterdam en de Technische Hogeschool Delft.
Hotel des Indes
Mede in het licht van die plannen gezien, oordeelde ik het tijdens mijn voorzitterschap van afdeling A (1964-1968) gewenst dat de jonge onderafdeling W&M een eigen geregeld leven zou gaan leiden. Dit te meer omdat ik in die dagen ook had weten te bereiken dat de talengroep daar zijn thuisbasis zou krijgen.
Versterkt met Mey en de neerlandicus Veering gingen we tweemaandelijks bijeenkomen in Hotel des Indes, dit dank zij contacten die Veering in die dagen had. We vergaderden ongeveer van vijf tot negen uur, de maaltijd die we er genoten hebben we steeds zelf betaald.
Tijdens de eerste, door vrijwel alle betrokken hoogleraren bijgewoonde vergadering, was het Veering die opperde dat de naam Maatschappijwetenschappen te schraal was voor de nieuwe onderafdeling en dat een zo fundamenteel vak als wijsbegeerte primair in de naamgeving diende te worden opgenomen. Zo ontstond de welbekende aanduiding W&M, veel later door Wolbers tijdens zijn decanaat aangevuld met de aanduiding ’technische’.
Onze nieuwe collega Mey inspireerde ons tot het invoeren van een nieuwe afstudeerrichting bij wiskunde in een ander applicatiegebied, de bedrijfskunde. Timman beijverde zich om voor deze zogenaamde tweede afstudeerrichting, de bedrijfsorganisatorische, een verantwoord curriculum te ontwerpen.
Studentencafé
Met Mey, Schepers, president-curator van de TH, en De Wijs,toen rector van de TH (die ik overigens ook min of meer geregeld ontmoette in een donker studentencafé in het noorden van Delft), vergaderden wij geregeld met onze Rotterdamse collega’s om de plannen voor de Stichting Bedrijfskunde, waaronder onder meer de interfaculteit zou vallen, vorm te geven. Diverse Wiskunde-collega’s, waaronder ook al weer Timman, gingen enkele vakken doceren voor voorlopig door de stichting opgezette cursussen. Tevens werd gewerkt aan het curriculum voor de post-kandidaatsopleiding Bedrijfskunde, waaraan in principe studenten van vele Nederlandse universiteiten zouden kunnen gaan studeren.
Mede door het onverwacht overlijden van J.L. Mey is de band met Rotterdam wel wat losser geworden (helaas later een total loss voor de TH). Ook de plannen voor de tweede studierichting wiskunde in Delft werden wat afgezwakt. Onder de hoede van Lombaers, een van de opvolgers van Mey, die in W&M was benoemd, zou men bij Wiskunde kunnen afstuderen met een accent op bedrijfsorganisatorische problemen. Velen hebben dat gedaan.
De goede relatie van Timman met de humaniora kan ook nog worden geïllustreerd aan het onderzoek waaraan Timman zich de laatste jaren van zijn leven wijdde: de verdere wiskundige onderbouwing van de toen in centrale belangstelling staande theorieën van de Club van Rome over ‘de wereld als systeem’.
Bij het artikel over de geschiedenis van de faculteit WTM in Delta van 30 november jongstleden meen ik enkele correcties en enkele aanvullingen te moeten geven.
Allereerst wil ik met klem de vermoedens van Frida de Jong tegenspreken dat Timman met een vertrek naar de Verenigde Staten had gedreigd, omdat Wiskunde in de toenmalige afdeling A (Algemene Wetenschappen) te weinig armslag had. Evenmin kan men zeggen dat Wiskunde aanvechtingen had om uit afdeling A weg te lopen. Het enige dat Wiskunde bepleitte was een eigen opleiding tot wiskundig ingenieur, en dat had men in 1956 bereikt zonder dat er enige problemen waren met de maatschappijwetenschappen.
De onderafdeling der wiskunde bestond al vele jaren lang toen Kuipers en ik, respectievelijk als voorzitter en secretaris van afdeling A, in 1959 in een brief aan rector en assessoren de oprichting bepleitten van een tweede onderafdeling in afdeling A, namelijk die der maatschappijwetenschappen (zie Baudet, pagina 369). Eén en ander geschiedde met volledige instemming van Timman die de maatschappijwetenschappen een goed hart toedroeg. Het zou nog circa vijf jaar duren totdat een en ander zijn beslag kreeg.
Inmiddels had Timman zich beijverd voor de komst naar Delft van de Groningse hoogleraar in de bedrijfskunde, J.L. Mey. Die komst hing samen met de miljoenengift die de Shell in verband met zijn 75-jarig bestaan had gevoteerd voor de totstandkoming van een interfaculteit Bedrijfskunde tussen de toenmalige Economische Hogeschool in Rotterdam en de Technische Hogeschool Delft.
Hotel des Indes
Mede in het licht van die plannen gezien, oordeelde ik het tijdens mijn voorzitterschap van afdeling A (1964-1968) gewenst dat de jonge onderafdeling W&M een eigen geregeld leven zou gaan leiden. Dit te meer omdat ik in die dagen ook had weten te bereiken dat de talengroep daar zijn thuisbasis zou krijgen.
Versterkt met Mey en de neerlandicus Veering gingen we tweemaandelijks bijeenkomen in Hotel des Indes, dit dank zij contacten die Veering in die dagen had. We vergaderden ongeveer van vijf tot negen uur, de maaltijd die we er genoten hebben we steeds zelf betaald.
Tijdens de eerste, door vrijwel alle betrokken hoogleraren bijgewoonde vergadering, was het Veering die opperde dat de naam Maatschappijwetenschappen te schraal was voor de nieuwe onderafdeling en dat een zo fundamenteel vak als wijsbegeerte primair in de naamgeving diende te worden opgenomen. Zo ontstond de welbekende aanduiding W&M, veel later door Wolbers tijdens zijn decanaat aangevuld met de aanduiding ’technische’.
Onze nieuwe collega Mey inspireerde ons tot het invoeren van een nieuwe afstudeerrichting bij wiskunde in een ander applicatiegebied, de bedrijfskunde. Timman beijverde zich om voor deze zogenaamde tweede afstudeerrichting, de bedrijfsorganisatorische, een verantwoord curriculum te ontwerpen.
Studentencafé
Met Mey, Schepers, president-curator van de TH, en De Wijs,toen rector van de TH (die ik overigens ook min of meer geregeld ontmoette in een donker studentencafé in het noorden van Delft), vergaderden wij geregeld met onze Rotterdamse collega’s om de plannen voor de Stichting Bedrijfskunde, waaronder onder meer de interfaculteit zou vallen, vorm te geven. Diverse Wiskunde-collega’s, waaronder ook al weer Timman, gingen enkele vakken doceren voor voorlopig door de stichting opgezette cursussen. Tevens werd gewerkt aan het curriculum voor de post-kandidaatsopleiding Bedrijfskunde, waaraan in principe studenten van vele Nederlandse universiteiten zouden kunnen gaan studeren.
Mede door het onverwacht overlijden van J.L. Mey is de band met Rotterdam wel wat losser geworden (helaas later een total loss voor de TH). Ook de plannen voor de tweede studierichting wiskunde in Delft werden wat afgezwakt. Onder de hoede van Lombaers, een van de opvolgers van Mey, die in W&M was benoemd, zou men bij Wiskunde kunnen afstuderen met een accent op bedrijfsorganisatorische problemen. Velen hebben dat gedaan.
De goede relatie van Timman met de humaniora kan ook nog worden geïllustreerd aan het onderzoek waaraan Timman zich de laatste jaren van zijn leven wijdde: de verdere wiskundige onderbouwing van de toen in centrale belangstelling staande theorieën van de Club van Rome over ‘de wereld als systeem’.
Comments are closed.