Opinie

Bier en academische vrijheid

Bier en studenten, dat is wel een logische combinatie. Voor bier en academische vrijheid geldt dat wat minder. Toch was vrijstelling van belasting op bier ooit een belangrijke academische verworvenheid, zo valt te lezen in het boek ‘Academische vrijheid’.

br />
Het begrip ‘academische vrijheid’ heeft een lange geschiedenis. In de middeleeuwen drukte het vooral de juridische zelfstandigheid van de universiteit ten opzichte van de overheid uit, later kwam de nadruk meer op intellectuele zelfstandigheid te liggen. Het zeer leesbare boek ‘Academische vrijheid’, voortgekomen uit een bijeenkomst in Amsterdam in 1994, biedt vijf artikelen over het onderwerp. Twee gaan over Europa voor de Franse Revolutie, drie over Nederland na 1815.

De oudste universiteiten (Bologna, Parijs, Oxford) hebben hun wortels in de elfde eeuw. Er was geen sprake van een centrale organisatie. Een Studium was een verzameling scholen van professoren en studenten die onderling afspraken maakten. Een goede professor trok veel draagkrachige studenten aan en dat was goed voor zijn portemonnee en voor de economie van de stad waar hij woonde. Het overgrote deel van de studenten hield zich bezig met recht.

Rondtrekkende studenten en professoren werden gehinderd door het verschijnsel represaille. Als een Duitser in Bologna er tussenuit kneep met achterlating van schulden, dan kon iedere andere Duitser daarvoor opdraaien. Aan deze benarde positie kwam in 1154 of 1155 een eind, toen keizer Frederik Barbarossa de ‘Autentica Habita’ afkondigde, een wet die waarschijnlijk door Bolognese professoren zelf was opgesteld. De wet onttrok docenten en studenten aan het wereldlijke recht en gaf hun bovendien het recht te gaan en staan waar zij wilden. Omdat Barbarossa de wet in de zogenaamde Codex liet opnemen, gold zij in principe ook voor universiteiten buiten zijn rijk. Ook de paus was een groot voorstander van de academische vrijheid.
Republiek

De steden waren dat niet. In de komende eeuwen deed Bologna er alles aan om studenten en professoren binnen de muren te houden. Met name de studenten, verenigd in Universitates onder leiding van een Rector, waren erg machtig. Zij betaalden tenslotte de professoren. Dat veranderde toen het stadsbestuur ook professoren ging aanstellen. Bij hen college volgen was gratis en dat was aantrekkelijk, met name voor het groeiende leger arme studenten. In de veertiende eeuw was het Studium een aangelegenheid van de stad geworden.

Overigens werd in Parijs rond 1200 het woord ‘Universitas’ gebruikt voor de vereniging van studenten èn docenten; de huidige terminologie komt dus daarvandaan, niet uit Bologna.

De ontmanteling van de academische vrijheid vond ook elders inEuropa plaats. Tegen de zestiende eeuw stonden universiteiten onder controle van de overheid en was studeren in het buitenland praktisch verboden. Studeren moest vooral gericht zijn op het leren van kennis die nuttig was voor het landsbestuur. Universiteiten werden een soort hbo en prominente geleerden uit die tijd (Copernicus, Galilei, Descartes, et cetera) hielden zich elders op.

Slechts één land onttrok zich aan het absolutisme: de Republiek der zeven verenigde Nederlanden. De universiteiten van Leiden, Franeker, Groningen, Utrecht en Harderwijk waren weliswaar door de gewesten opgericht maar konden in relatieve vrijheid opereren. In Nijmegen bestond van 1655 tot 1679 zelfs een illegale universiteit (de daar afgegeven bullen werden niet door de provincie erkend, maar wel door sommige steden, Nijmegen zelf uiteraard voorop).
Recht

De Autentica Habita werd gedeeltelijk in ere hersteld. Strafzaken vielen onder de wereldlijke rechter, maar civiele zaken werden door de academie zelf afgehandeld (dit vaak tot grote ontevredenheid van de plaatselijke middenstand, die vond dat er te mild geoordeeld werd – de universiteit bleef bang voor massaal vertrekkende studenten). Daarnaast kenden academici allerlij vrijstellingen, onder meer van dienstplicht en belastingbetaling op luxegoederen als kaas, koffie en zeep. Een hoogleraar in Harderwijk mocht bijvoorbeeld jaarlijks 480 liter wijn en 900 liter bier belastingvrij verhandelen – een aardige bron van bijverdiensten. Deze privileges werden pas in 1811, na inlijving bij Frankrijk, afgeschaft.

Ook inhoudelijk was de vrijheid relatief groot. Er werd van alles verboden (geen katholieke hoogleraren, geen colleges over Descartes), maar het bestuur was zo inefficiënt en corrupt dat iedereen binnen bepaalde grenzen zijn gang kon gaan. Zeker bij de invoering van de natuurwetenschappen liep Nederland daardoor voorop.

Na het Napoleontische tijdperk werd ‘academische vrijheid’ vooral het recht van universiteiten om hun onderwerpen van studie te bepalen zonder dat de overheid zich daar direct mee bemoeide. De voortrekkersrol ging naar Duitse universiteiten (Halle, Göttingen, Berlijn), die overigens naar Nederlands model waren ingericht.

Sinds de jaren zestig van deze eeuw is er weer sprake van een groeiend leger arme studenten. De greep van de overheid op de (financiering van) de universiteiten neemt ook toe. Er wordt zelfs gesproken van hbo-isering van de universiteit. Na lezing van ‘Academische vrijheid’ komt dat allemaal heel erg bekend voor.

J.C.H. Blom, A.J. Kox en T.J. Veen (redactie), ‘Academische Vrijheid’, Vossiuspers AUP, f. 34,50.


Figuur 1 De universiteit van Leiden, die ten tijde van de Republiek der zeven verenigde Nederlanden in relatievevrijheid kon opereren

Christian Jongeneel

Bier en studenten, dat is wel een logische combinatie. Voor bier en academische vrijheid geldt dat wat minder. Toch was vrijstelling van belasting op bier ooit een belangrijke academische verworvenheid, zo valt te lezen in het boek ‘Academische vrijheid’.

Het begrip ‘academische vrijheid’ heeft een lange geschiedenis. In de middeleeuwen drukte het vooral de juridische zelfstandigheid van de universiteit ten opzichte van de overheid uit, later kwam de nadruk meer op intellectuele zelfstandigheid te liggen. Het zeer leesbare boek ‘Academische vrijheid’, voortgekomen uit een bijeenkomst in Amsterdam in 1994, biedt vijf artikelen over het onderwerp. Twee gaan over Europa voor de Franse Revolutie, drie over Nederland na 1815.

De oudste universiteiten (Bologna, Parijs, Oxford) hebben hun wortels in de elfde eeuw. Er was geen sprake van een centrale organisatie. Een Studium was een verzameling scholen van professoren en studenten die onderling afspraken maakten. Een goede professor trok veel draagkrachige studenten aan en dat was goed voor zijn portemonnee en voor de economie van de stad waar hij woonde. Het overgrote deel van de studenten hield zich bezig met recht.

Rondtrekkende studenten en professoren werden gehinderd door het verschijnsel represaille. Als een Duitser in Bologna er tussenuit kneep met achterlating van schulden, dan kon iedere andere Duitser daarvoor opdraaien. Aan deze benarde positie kwam in 1154 of 1155 een eind, toen keizer Frederik Barbarossa de ‘Autentica Habita’ afkondigde, een wet die waarschijnlijk door Bolognese professoren zelf was opgesteld. De wet onttrok docenten en studenten aan het wereldlijke recht en gaf hun bovendien het recht te gaan en staan waar zij wilden. Omdat Barbarossa de wet in de zogenaamde Codex liet opnemen, gold zij in principe ook voor universiteiten buiten zijn rijk. Ook de paus was een groot voorstander van de academische vrijheid.
Republiek

De steden waren dat niet. In de komende eeuwen deed Bologna er alles aan om studenten en professoren binnen de muren te houden. Met name de studenten, verenigd in Universitates onder leiding van een Rector, waren erg machtig. Zij betaalden tenslotte de professoren. Dat veranderde toen het stadsbestuur ook professoren ging aanstellen. Bij hen college volgen was gratis en dat was aantrekkelijk, met name voor het groeiende leger arme studenten. In de veertiende eeuw was het Studium een aangelegenheid van de stad geworden.

Overigens werd in Parijs rond 1200 het woord ‘Universitas’ gebruikt voor de vereniging van studenten èn docenten; de huidige terminologie komt dus daarvandaan, niet uit Bologna.

De ontmanteling van de academische vrijheid vond ook elders inEuropa plaats. Tegen de zestiende eeuw stonden universiteiten onder controle van de overheid en was studeren in het buitenland praktisch verboden. Studeren moest vooral gericht zijn op het leren van kennis die nuttig was voor het landsbestuur. Universiteiten werden een soort hbo en prominente geleerden uit die tijd (Copernicus, Galilei, Descartes, et cetera) hielden zich elders op.

Slechts één land onttrok zich aan het absolutisme: de Republiek der zeven verenigde Nederlanden. De universiteiten van Leiden, Franeker, Groningen, Utrecht en Harderwijk waren weliswaar door de gewesten opgericht maar konden in relatieve vrijheid opereren. In Nijmegen bestond van 1655 tot 1679 zelfs een illegale universiteit (de daar afgegeven bullen werden niet door de provincie erkend, maar wel door sommige steden, Nijmegen zelf uiteraard voorop).
Recht

De Autentica Habita werd gedeeltelijk in ere hersteld. Strafzaken vielen onder de wereldlijke rechter, maar civiele zaken werden door de academie zelf afgehandeld (dit vaak tot grote ontevredenheid van de plaatselijke middenstand, die vond dat er te mild geoordeeld werd – de universiteit bleef bang voor massaal vertrekkende studenten). Daarnaast kenden academici allerlij vrijstellingen, onder meer van dienstplicht en belastingbetaling op luxegoederen als kaas, koffie en zeep. Een hoogleraar in Harderwijk mocht bijvoorbeeld jaarlijks 480 liter wijn en 900 liter bier belastingvrij verhandelen – een aardige bron van bijverdiensten. Deze privileges werden pas in 1811, na inlijving bij Frankrijk, afgeschaft.

Ook inhoudelijk was de vrijheid relatief groot. Er werd van alles verboden (geen katholieke hoogleraren, geen colleges over Descartes), maar het bestuur was zo inefficiënt en corrupt dat iedereen binnen bepaalde grenzen zijn gang kon gaan. Zeker bij de invoering van de natuurwetenschappen liep Nederland daardoor voorop.

Na het Napoleontische tijdperk werd ‘academische vrijheid’ vooral het recht van universiteiten om hun onderwerpen van studie te bepalen zonder dat de overheid zich daar direct mee bemoeide. De voortrekkersrol ging naar Duitse universiteiten (Halle, Göttingen, Berlijn), die overigens naar Nederlands model waren ingericht.

Sinds de jaren zestig van deze eeuw is er weer sprake van een groeiend leger arme studenten. De greep van de overheid op de (financiering van) de universiteiten neemt ook toe. Er wordt zelfs gesproken van hbo-isering van de universiteit. Na lezing van ‘Academische vrijheid’ komt dat allemaal heel erg bekend voor.

J.C.H. Blom, A.J. Kox en T.J. Veen (redactie), ‘Academische Vrijheid’, Vossiuspers AUP, f. 34,50.


Figuur 1 De universiteit van Leiden, die ten tijde van de Republiek der zeven verenigde Nederlanden in relatievevrijheid kon opereren

Christian Jongeneel

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.