Onderwijs

Zonder eigen werkplek vaker thuis

Medewerkers van Bouwkunde werken vaker thuis, sinds zij een flexibele werkplek hebben. Ze missen bergruimte en kamers voor vertrouwelijke gesprekken.

Een mooi gebouw waarin je anderen kunt ontmoeten. Maar een slechte akoestiek, gezeul met laptops en een gebrek aan bergruimte voor onderzoeksmateriaal en ruimtes voor vertrouwelijke gesprekken.
Dat beeld van Bouwkunde komt naar voren uit onderzoek van het Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk BeleidsOnderzoek (Risbo) naar de ervaringen met flexibele werkplekken bij de faculteit.
De onderzoekers onderzochten de bezetting van werkplekken in de tweede week van februari en de dinsdag en donderdag daarna. Ook vroegen ze naar de ervaringen van medewerkers via vragenlijsten, groepsgesprekken en het bijhouden van dagboekjes.
Uit het onderzoek, waaraan een op de vier medewerkers meedeed, blijkt dat er van de 653 werkplekken gemiddeld slechts ruim een kwart bezet is. Het best bezet zijn de servicebalies in ‘de Straat’, de secretariaten en de werkplekken van de ondersteunende diensten.
Opvallend is dat de stilteplekken bij de afdelingen Hyperbody en Handtekenen/Media meer in trek zijn dan de gewone werkplekken. Vergaderruimtes zijn daarentegen weer relatief vaak leeg. Gemiddeld werken medewerkers nog altijd meer thuis dan vóór de brand in mei vorig jaar. Het gaat om 27 procent van hun tijd tegenover 16 procent vóór de brand.
Medewerkers vinden het pand wel mooi en zijn tevreden over de sfeer, de uitstraling en de mogelijkheden tot ontmoeting. Wel zijn ze ronduit ontevreden over de akoestiek, hun privacy, veiligheid en het niet kunnen benadrukken van de eigen identiteit.
Iets meer tevreden zijn medewerkers over de geboden faciliteiten in het pand. Opbergplekken liggen echter weer ver verwijderd van de favoriete werkplekken, en spullen liggen verspreid over meerdere plekken in het gebouw. Ook ligt de afdeling architectuur volgens medewerkers te geïsoleerd en te ver van Urbanism af om kruisbestuiving mogelijk te maken.
Ten slotte geeft een aantal medewerkers aan dat het flexconcept niet nodig is, omdat door onderbezetting veel mensen toch ‘een eigen’ plek hebben geclaimd. Plaatsvervangend decaan Peter Boelhouwer ontkent dat. “Het is prima als mensen steeds op dezelfde plek zitten, maar als ze er niet zijn, zit er iemand anders. En dat zien ze niet. Je kunt niet ieder een eigen plek geven, die ruimte is er niet.”
Boelhouwer vindt het rapport nog ‘honderd procent’ meevallen. “De contacten zijn verbeterd en een aantal mensen vindt flexwerken plezierig. We besparen enorm veel ruimte waardoor veel atelierruimtes voor studenten zijn ontstaan.”
Bouwkunde zal zelfs nog in flexplekken gaan indikken, omdat er volgens Boelhouwer komend jaar zevenhonderd eerstejaars studenten ‘dreigen’ te komen. Tegelijkertijd komen er deze zomer meer afsluitbare ruimtes en bespreekkamers ten koste van stilteruimtes.
De akoestiek in collegezalen is al aangepast en andere ruimtes volgen deze zomer. Boelhouwer erkent dat er tijdens het onderzoek niet genoeg lockers waren, waardoor laptops werden gestolen. Bouwkunde gaat kasten beter beveiligen en de zichtbaarheid van secretaresses op een afdeling vergroten met transparante wandjes. Dat vergroot de sociale controle. 

,’De piano moet naar het krukje’

In groepsgesprekken gingen medewerkers van Bouwkunde dieper in op het werken met flexibele werkplekken. Hieronder enkele passages uit die gesprekken.

• “We zaten vier maanden in tenten, we zijn natuurlijk allang blij.”

• “(…) hoewel ik niet echt de voordelen van het flexwerken zie. Ik zit in een goede ruimte, ik kan me goed concentreren en ik kan rustig zitten in de bibliotheek.”

• “Alles wat (…) op de universiteit staat heb ik thuis ook. Waarom zou ik in godsnaam hier op de faculteit werken?”

• “Als ik nu een ruimte binnenkom, zeg ik niet meer tegen iedereen ‘goedendag’ of haal ik voor iedereen koffie.”

• Medewerkers Diensten die voor gesprekken met studenten gebruikmaken van één spreekkamertje geven aan dat het ‘gewoon niet gezond is’, om op een plek te zitten waar geen ventilatie of zonlicht is, in ‘het zelfmoordkamertje’.

• “Je hoort iemand verderop de groetjes doen aan iemand anders, dat stoort. Ik heb eigenlijk twee klachten. Ten eerste, je hoort te veel dingen die je niet wilt horen. Ten tweede, je hoort te weinig. We moeten om samen te werken heel dicht bij elkaar gaan zitten om elkaar goed te kunnen verstaan.”

• “Mijn kast is op een andere verdieping. Ik moet een trap op, een stilteruimte door. Ook is het vijftig meter lopen naar de kluisjes. Op zich kom je zo wel weer eens mensen tegen, wat ook leuk is.”

• “Oh, die afdelingen bestaan ook nog.”

• “We hebben acht plekken en werken met 20 á 25 mensen. Dan moeten we wel in de stilteruimte zitten.”

• “Ik moet nu als docent met al mijn spullen naar een groepje studenten toe om onderzoek met hen te bespreken. Dat voelt alsof de piano naar het pianokrukje toe moet.”

• “Vroeger stond altijd de computer aan, om bijvoorbeeld even snel mijn mail te checken tussendoor. Nu moet ik dat ding altijd achter me aanslepen.”

• “Als team hebben we nergens een plek om te communiceren. In de zomer vonden de gesprekken plaats bij mij thuis, in de eetkamer. Dat werd mijn partner ook wel een keer zat.”

Four TU Delft Industrial Design students won the prestigious ‘Toon van Tuijl Design Prize’ for their lamp, called the ‘MoonLight’, which is a cheap lamp powered by solar energy that can be used in developing countries. The four TU students – Doortje van de Wouw, Ana Maria Alvarez, Loucas Papantoniou and Stephanie Wirth – traveled to Cambodia to work on the design of this LED, solar-powered lamp. The lamp was specially designed for people from rural areas of Cambodia who do not have access to electricity.

Een mooi gebouw waarin je anderen kunt ontmoeten. Maar een slechte akoestiek, gezeul met laptops en een gebrek aan bergruimte voor onderzoeksmateriaal en ruimtes voor vertrouwelijke gesprekken.
Dat beeld van Bouwkunde komt naar voren uit onderzoek van het Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk BeleidsOnderzoek (Risbo) naar de ervaringen met flexibele werkplekken bij de faculteit.
De onderzoekers onderzochten de bezetting van werkplekken in de tweede week van februari en de dinsdag en donderdag daarna. Ook vroegen ze naar de ervaringen van medewerkers via vragenlijsten, groepsgesprekken en het bijhouden van dagboekjes.
Uit het onderzoek, waaraan een op de vier medewerkers meedeed, blijkt dat er van de 653 werkplekken gemiddeld slechts ruim een kwart bezet is. Het best bezet zijn de servicebalies in ‘de Straat’, de secretariaten en de werkplekken van de ondersteunende diensten.
Opvallend is dat de stilteplekken bij de afdelingen Hyperbody en Handtekenen/Media meer in trek zijn dan de gewone werkplekken. Vergaderruimtes zijn daarentegen weer relatief vaak leeg. Gemiddeld werken medewerkers nog altijd meer thuis dan vóór de brand in mei vorig jaar. Het gaat om 27 procent van hun tijd tegenover 16 procent vóór de brand.
Medewerkers vinden het pand wel mooi en zijn tevreden over de sfeer, de uitstraling en de mogelijkheden tot ontmoeting. Wel zijn ze ronduit ontevreden over de akoestiek, hun privacy, veiligheid en het niet kunnen benadrukken van de eigen identiteit.
Iets meer tevreden zijn medewerkers over de geboden faciliteiten in het pand. Opbergplekken liggen echter weer ver verwijderd van de favoriete werkplekken, en spullen liggen verspreid over meerdere plekken in het gebouw. Ook ligt de afdeling architectuur volgens medewerkers te geïsoleerd en te ver van Urbanism af om kruisbestuiving mogelijk te maken.
Ten slotte geeft een aantal medewerkers aan dat het flexconcept niet nodig is, omdat door onderbezetting veel mensen toch ‘een eigen’ plek hebben geclaimd. Plaatsvervangend decaan Peter Boelhouwer ontkent dat. “Het is prima als mensen steeds op dezelfde plek zitten, maar als ze er niet zijn, zit er iemand anders. En dat zien ze niet. Je kunt niet ieder een eigen plek geven, die ruimte is er niet.”
Boelhouwer vindt het rapport nog ‘honderd procent’ meevallen. “De contacten zijn verbeterd en een aantal mensen vindt flexwerken plezierig. We besparen enorm veel ruimte waardoor veel atelierruimtes voor studenten zijn ontstaan.”
Bouwkunde zal zelfs nog in flexplekken gaan indikken, omdat er volgens Boelhouwer komend jaar zevenhonderd eerstejaars studenten ‘dreigen’ te komen. Tegelijkertijd komen er deze zomer meer afsluitbare ruimtes en bespreekkamers ten koste van stilteruimtes.
De akoestiek in collegezalen is al aangepast en andere ruimtes volgen deze zomer. Boelhouwer erkent dat er tijdens het onderzoek niet genoeg lockers waren, waardoor laptops werden gestolen. Bouwkunde gaat kasten beter beveiligen en de zichtbaarheid van secretaresses op een afdeling vergroten met transparante wandjes. Dat vergroot de sociale controle. 

‘De piano moet naar het krukje’

In groepsgesprekken gingen medewerkers van Bouwkunde dieper in op het werken met flexibele werkplekken. Hieronder enkele passages uit die gesprekken.

• “We zaten vier maanden in tenten, we zijn natuurlijk allang blij.”

• “(…) hoewel ik niet echt de voordelen van het flexwerken zie. Ik zit in een goede ruimte, ik kan me goed concentreren en ik kan rustig zitten in de bibliotheek.”

• “Alles wat (…) op de universiteit staat heb ik thuis ook. Waarom zou ik in godsnaam hier op de faculteit werken?”

• “Als ik nu een ruimte binnenkom, zeg ik niet meer tegen iedereen ‘goedendag’ of haal ik voor iedereen koffie.”

• Medewerkers Diensten die voor gesprekken met studenten gebruikmaken van één spreekkamertje geven aan dat het ‘gewoon niet gezond is’, om op een plek te zitten waar geen ventilatie of zonlicht is, in ‘het zelfmoordkamertje’.

• “Je hoort iemand verderop de groetjes doen aan iemand anders, dat stoort. Ik heb eigenlijk twee klachten. Ten eerste, je hoort te veel dingen die je niet wilt horen. Ten tweede, je hoort te weinig. We moeten om samen te werken heel dicht bij elkaar gaan zitten om elkaar goed te kunnen verstaan.”

• “Mijn kast is op een andere verdieping. Ik moet een trap op, een stilteruimte door. Ook is het vijftig meter lopen naar de kluisjes. Op zich kom je zo wel weer eens mensen tegen, wat ook leuk is.”

• “Oh, die afdelingen bestaan ook nog.”

• “We hebben acht plekken en werken met 20 á 25 mensen. Dan moeten we wel in de stilteruimte zitten.”

• “Ik moet nu als docent met al mijn spullen naar een groepje studenten toe om onderzoek met hen te bespreken. Dat voelt alsof de piano naar het pianokrukje toe moet.”

• “Vroeger stond altijd de computer aan, om bijvoorbeeld even snel mijn mail te checken tussendoor. Nu moet ik dat ding altijd achter me aanslepen.”

• “Als team hebben we nergens een plek om te communiceren. In de zomer vonden de gesprekken plaats bij mij thuis, in de eetkamer. Dat werd mijn partner ook wel een keer zat.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.