Wil je een stabiele carrière? Zoek dan een baan buiten de wetenschap. Vooral voor postdoctorale onderzoekers worden de vaste banen steeds schaarser.
Hoe zit het met al die tijdelijke contracten, en hoe schadelijk zijn ze? Steven de Rooij mag zich vanaf 2008 officieel wetenschapper noemen, en sindsdien heeft hij alleen op tijdelijke contracten gewerkt. Momenteel is hij als postdoc verbonden aan de Universiteit Leiden. Hij doet daar statistisch onderzoek en heeft nu een driejarig contract. Toen hij veertien jaar geleden de master theoretische informatica aan de Universiteit van Amsterdam had afgerond, stond hij voor de keuze: promoveren of niet?
“Mijn professor zei toen: je moet er goed over nadenken. Als je zeker wilt zijn van een stabiele baan, dan raad ik het je af”, blikt De Rooij terug. Hij was verbaasd over het advies, en besloot toch voor de promotie te kiezen. “Ik had veel zin in het onderzoek. Over de rest van mijn loopbaan was ik niet bezorgd, dus ik begon vol goede moed.”
Concurrentie
Negen jaar en vier tijdelijke postdocbanen verder – onder meer bij de TU Eindhoven en het Amsterdamse Centrum voor Wiskunde en Informatica – begrijpt De Rooij waar zijn professor destijds voor waarschuwde. “Achteraf moet ik hem gelijk geven. Het aantal vaste banen is schaars en de concurrentie is enorm.” Wat hij gaat doen na afloop van zijn huidige contract, weet De Rooij nog niet.
Maar een vaste baan in de wetenschap zit er niet meer in, denkt hij. “Ik heb de afgelopen jaren een paar keer gesolliciteerd op posities als universitair docent, maar van de honderd sollicitanten selecteren ze er tien, met tal van publicaties op hun naam en veel internationale ervaring.” Zelf heeft hij, op twee jaar Cambridge na, geen onderzoek in het buitenland op zijn cv staan, wat zijn kansen op een vaste baan niet ten goede komt.
Lastig vindt De Rooij zijn onzekere situatie, maar hij zit niet continu in de stress. “Ik ben van nature vrij ontspannen, maar het is niet altijd leuk. Het is moeilijk om iets op te bouwen, ook sociaal. Je komt op een universiteit terecht, waar je collega’s krijgt die ook snel weer weg zijn. Je investeert daarom niet echt in zulke contacten, en dat maakt het ook wel wat eenzaam.”
“Ik ben teleurgesteld over hoe het gaat in de wetenschap. Mijn vader, emeritus hoogleraar geschiedenis, heeft mijn verwachtingen bepaald. Als je je werk goed deed en de juiste contacten legde, stelde hij, dan zou een aardige aanstelling op een gegeven moment vanzelf volgen. Maar dat was blijkbaar toch een andere tijd.”
Strijd tegen flexbanen
Het is, als we de vakbond voor de wetenschap Vawo mogen geloven, exemplarisch voor de situatie waarin steeds meer jonge wetenschappers zich bevinden. De Vawo strijdt al tijden tegen flexbanen aan de universiteit.
Volgens voorzitter Marijtje Jongsma ligt het percentage ‘flexwetenschappers’ inclusief promovendi momenteel rond de zestig procent, met alle gevolgen van dien: arbeidsongeschiktheid is slecht verzekerd, er vallen gaten in de pensioenopbouw en grote groepen hoogopgeleiden leven in onzekerheid. En, last but not least, is het slecht voor de wetenschap.
De Vawo ontvangt hier veel klachten over en oefent druk uit op universiteiten om voor meer baanzekerheid te zorgen. “Als wetenschapper ben je jaren bezig om je te ontwikkelen tot een expert in je vakgebied. Dan wil je geen ‘wegwerpwetenschapper’ zijn, maar gewoon een vaste baan hebben.”
Handigheidjes
In de universitaire cao uit 2015 werd op aandringen van de vakbonden vastgelegd dat de grote groei van tijdelijke contracten een halt moest worden toegeroepen: hooguit 22 procent van alle aangeboden onderwijsaanstellingen mocht vier jaar of korter zijn. Dat klinkt als goed nieuws, maar in de praktijk kunnen universiteiten met allerlei handigheidjes onder de afspraken uit komen.
“Sommige universiteiten hebben hun onderwijzend personeel massaal vijfjarige contracten aangeboden, waardoor ze formeel keurig onder de grens van 22 procent blijven, maar met een vijfjarig contract ben je dus nog steeds in tijdelijke dienst”, legt Jongsma uit. “Wij wilden graag dat mensen in vaste dienst werden genomen, maar dat gebeurt nog altijd te weinig.”
De tenure track, waarbij jonge onderzoekers een paar jaar hard moeten werken om te bewijzen dat ze goed genoeg zijn voor een vaste stek bij een universiteit, is zo’n contract dat langer dan vier jaar loopt. Universiteiten stellen goede kansen op een vast dienstverband in het vooruitzicht, maar in de praktijk valt dat vaak vies tegen, meent Jongsma. “In Angelsaksische landen is een tenure track een vaste aanstelling: het is up or stay, Maar in Nederland niet: als je de targets weet te halen, mag je hopen op een vast contract, en anders heb je pech. Het is hier up or out.“
Universiteit-hoppen
Noodgedwongen moeten wetenschappelijk docenten ‘universiteit-hoppen’: na een korte periode college geven zit hun tijd er op en moeten ze overstappen naar een andere universiteit. “Iedereen in dit wereldje kent de verhalen van jonge docenten die elkaar in de trein tippen dat er ergens werk voor hen is. Zo hoppen ze het hele land door”, vertelt Jongsma.
Dit soort ontwikkelingen geeft een weinig vrolijk stemmend beeld: waarom zou je überhaupt nog de wetenschap in willen? Met een universitaire master op zak heb je toch ook kansen zat in andere sectoren? “Dat is waar”, zegt Jongsma, “maar wie na tien jaar – bachelor, master en PhD – nog steeds de wetenschap in wil, heeft al bewezen een gepassioneerde vakidioot te zijn. Onze passie is tegelijkertijd onze achillespees, want juist met zo’n instelling word je sneller uitgeknepen.”
Complete mess
Dat vindt ook Peter Tamas, werkzaam aan de Wageningen University en gespecialiseerd in onderzoeksmethodologie. Volgens hem is er sprake van ‘ideologische exploitatie’: ambitieuze mensen zijn makkelijk uit te buiten. Zelf heeft hij een ingewikkeld contract: hij heeft in Wageningen een vaste baan als docent methodologie, terwijl hij als onderzoeker een tijdelijk contract heeft, dat over twee maanden afloopt. “Zulke flexibele contracten zijn een complete mess“, zegt de Amerikaan.
Vooral bij fundamenteel onderzoek is het moeilijk om vast aan de bak te komen. Velen zoeken daarom hun heil in een ‘reguliere’ maatschappelijke carrière. Voor Tamas zelf is dat geen optie. Lachend: “Wie zit er nu te wachten op een research methodologist? Ik stel graag fundamentele vragen, maar veel bedrijven vinden dat bedreigend.”
Transparant
Bij sommige disciplines is een loopbaan in de wetenschap inderdaad vaak de enige optie na promotie, zegt hoogleraar Andries de Grip, directeur van het Maastrichtse Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). “Wie promoveert in bijvoorbeeld economie, sociologie of bestuurskunde kan makkelijk terecht in het bedrijfsleven of bij de overheid. Maar als taalwetenschapper of historicus ligt dat minder voor de hand. Daar moet je rekening mee houden als je promoveert.”
Feit is dat je als postdoc steeds moeilijker aan een vaste baan komt. De Grip is het met Vawo-voorzitter Jongsma eens dat het volgen van een tenure track een redelijke garantie zou moeten bieden. “Universiteiten moeten veel transparanter te werk gaan. Als ze vooraf heldere criteria opstellen, kunnen ze wetenschappers niet zomaar de deur wijzen. Dat gebeurt nu nog te vaak.” Toch vindt de ROA-directeur een langere aanstelling van drie tot zes jaar best schappelijk. “Dat biedt veel ontplooiingsmogelijkheden, en als je het goed doet, heb je daarna mogelijkheden genoeg.”
De Grip erkent dat de hoeveelheid korte tijdelijke contracten in de wetenschap een probleem is, maar plaatst ook een kanttekening. Hij vindt het niet reëel om promovendi mee te rekenen bij het aantal flexwetenschappers. Het door de Vawo genoemde percentage van zestig procent geeft een vertekend beeld, meent hij. “Hier in Nederland hebben promovendi een betaalde baan, en dat is al een groot voorrecht. In veel andere landen is dat niet zo.”
Continuïteit
Hebben wetenschappers wel reden tot klagen? Hoort een tijdelijke instelling er niet gewoon bij in deze tijd van toenemende flexibilisering? Toch niet, vindt De Grip. De wetenschap heeft in zijn ogen baat bij een grotere vaste kern. “Voor werkgevers is het duidelijk: een flexcontract heeft als voordeel dat je kunt schakelen, en als nadeel dat er niet of nauwelijks in kennis en continuïteit wordt geïnvesteerd. Maar dat laatste is juist voor universiteiten heel belangrijk. Nu dreigen het organisaties te worden met een vergrijsde bovenlaag, aangevuld met een grote groep jong, wisselend personeel. Dat komt de continuïteit niet ten goede.”
Vawo-voorzitter Jongsma hoort mensen regelmatig zeggen dat de hele samenleving aan het ‘ver-zzp’en’ is, en dat de arbeidsmarkt tegenwoordig nu eenmaal zo in elkaar zit. “Maar buiten het profvoetbal zijn nergens zoveel mensen tijdelijk in dienst als in de wetenschap. Zelfs bij grote bedrijven ligt het gemiddelde percentage tijdelijke werknemers niet hoger dan vijftien à twintig procent.” Daar steekt de veertig procent aan de universiteit (exclusief promovendi) schril bij af.
Volgens haar heeft de academische wereld steeds meer een zandlopermodel gekregen. “Het bovenste deel bestaat uit hoogleraren en universitair hoofddocenten die bijna allemaal een vaste baan hebben. In de onderste helft zitten de nomaden. De klassieke academicus, vast in dienst en fifty-fifty bezig met onderwijs en onderzoek, is inmiddels een bedreigde diersoort. Bizar dat we met deze situatie akkoord gaan.”
Flexwetenschappers: de cijfers
Hoogleraren en universitair hoofddocenten hebben bijna allemaal een vaste baan, en dat geldt ook voor de meeste universitaire docenten. Maar het overig wetenschappelijk personeel heeft het minder getroffen: drie op de vier heeft een tijdelijke aanstelling.
De ene universiteit is de andere niet. Aan de TU Eindhoven heeft ruim de helft van de wetenschappers een flexcontract en ook de Erasmus Universiteit Rotterdam komt aan de vijftig procent. De Universiteit van Amsterdam en Tilburg scoren veel lager.
Kampioen flexcontracten
Als er iemand gewend is aan tijdelijke contracten, is het André Linnenbank. Het platform Hervorming Nederlandse Universiteiten reikte de Amsterdamse fysicus twee jaar geleden een ‘prijs’ uit: hij was maar liefst 304 maanden achter elkaar in tijdelijke dienst bij een Nederlandse universiteit, een record. Feitelijk werkte hij voor het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam, maar hij deed dat via tijdelijke contracten bij de UvA, het cardiologie-instituut ICIN en de Universiteit Utrecht.
Een groot probleem waren de flexcontracten voor hem niet: “De wetgeving was destijds anders, het aaneenrijgen van tijdelijke contracten mocht toen nog. Daarom heb ik nooit met de vuist op tafel geslagen, want ik wist dat ik toch wel een nieuw contract zou krijgen.” Nu is dat anders: met de nieuwe wet werk en zekerheid moet er na drie tijdelijke contracten binnen twee jaar een vast contract volgen óf moet het dienstverband worden beëindigd.
In 2014 moest Linnenbank stoppen omdat hij met zijn onderzoek niet genoeg geld had binnengehaald voor een nieuw contract. Hij is inmiddels natuurkundedocent op een middelbare school, maar wil niet te veel klagen over zijn eigen situatie. Wel maakt hij zich zorgen over de schadelijke gevolgen voor de wetenschap. “Jongeren moeten uiteindelijk toch weg, soms na vier of vijf jaar, als ze geluk hebben na zeven of acht jaar. Om hoogleraar te worden, moeten ze geld voor de universiteit hebben binnengesleept, en dat lukt lang niet altijd. Zo gaat veel expertise verloren, omdat mensen nog maar zelden twintig of dertig jaar de tijd krijgen om een expert te worden in hun vakgebied.”
’Als ik te veel klaag, krijg ik straks geen verlenging’
“Tijdelijke contracten zijn zeker een probleem, maar er zijn heel weinig wetenschappers die dat publiekelijk aankaarten. Ze denken: als ik te veel klaag, krijg ik straks geen verlenging.”
Dat zegt een vertrouwenspersoon van een grote Nederlandse universiteit, die zelf ook anoniem wil blijven. Hoewel hij niet direct vreest voor represailles van zijn werkgever, wil hij zichzelf en zijn collega’s niet in verlegenheid brengen.
Regelmatig krijgt hij als vertrouwenspersoon bezoek van wetenschappers die hun beklag doen over de onzekere situatie waarin ze verkeren. “Op een gegeven moment gaan ze zich settelen, komen er kinderen, willen ze een hypotheek en zijn ze op zoek naar zekerheid.”
De angst om als onderzoeker de deur gewezen te worden, is in het ene vakgebied groter dan in het andere. “In de letteren kom je niet zomaar aan een baan buiten de wetenschap, terwijl dat voor juristen juist geen probleem is.”
’Voor jou tien anderen’
Ze heeft een ‘knutselcontract’, zegt ze zelf. “Ik heb een vaste onderwijsaanstelling voor anderhalve dag in de week. Voor de rest moet ik flexibele uren sprokkelen. Het geeft veel onzekerheid. Volgens mij zijn die uren er volgend jaar niet meer.”
Jarenlang werkte ze vijf dagen in de week, maar toen ze een vast contract moest krijgen, kreeg ze dat alleen voor het onderwijs dat ze gaf en niet voor haar onderzoek. “Terwijl ik altijd veel meer tijd in het onderwijs stak dan ik op papier aan uren kreeg. Dat doet bijna iedereen. Ik was er zeker de helft van mijn werktijd mee bezig.”
Ze heeft weleens een beurs bemachtigd bij NWO, maar de afgelopen tijd toevallig niet en dat maakt het moeilijker om haar positie als onderzoeker te versterken.
Waarom ze toch in de wetenschap blijft? “Het is ontzettend leuk werk. Het contact met studenten, het uitdragen van je passie… Ik ben ook wat ouder, mijn vak is een deel van mijn identiteit geworden.”
Volgens haar maken universiteiten misbruik van de liefde voor het vak. “Voor jou tien anderen. Er zijn altijd wel jonge wetenschappers die zo gek zijn om een paar jaar op een tijdelijk contract te werken.”
Het is ook moeilijk om er iemand op aan te spreken. Als ze haar decaan om een uitbreiding van haar contract vroeg, schoof hij de zwarte piet door naar de afdeling personeelszaken. “Die zei dat het niet kon.” Maar ze begrijpt wel dat de decaan ook met de rug tegen de muur staat en daarom wil ze haar verhaal alleen anoniem doen. “Anders geeft het spanningen in de vakgroep.”
Comments are closed.