Het is een klassieker onder de civiel-practica. Of, zoals begeleider ir. C. Verspuy zegt: ,,Vloeistofmechanica is een centraal vak in de opleiding.” Alle tweedejaars civiele techniek moeten eraan geloven.
Het practicum sluit aan op het college vloeistofmechanica en heeft volgens de practicumhandleiding tot doel ‘de drempel ten aanzien van de nogal ongrijpbare materie te verlagen’.
Binnen twee uur moeten studenten in groepjes van twee metingen verrichten aan vier verschillende typen stromingen in het Laboratorium voor Vloeistofmechanica. Klassieke stromingen zoals de ‘lange overlaat’, waarin het snel stromende water in de goot een drempel moet nemen; maar ook een nieuw probleem: de ‘roterende waterbakken’. In experiment drie worstelt het water zich een weg door een zogenaamde ‘vernauwing’, terwijl de materie in het vierde experiment nog ongrijpbaarder is geworden: een ‘luchtstroming door een buis’. ,,Het moeilijkste onderdeel”, vertelt Martijn Klabbers, die de leiding heeft over de vijf student-assistenten. ,,Mensen kunnen dit niet bevatten.”
De studenten verrichten aan de vier stromingen metingen met behulp van – volgens de practicumhandleiding ‘elementaire’ – meetinstrumenten. Zoals de pijlnaald om de hoogte van het vloeistofoppervlak te meten. Door middel van een zogenaamde nonius-schaalverdeling kan dit (theoretisch) tot op de tiende millimeter nauwkeurig geschieden. Verder dient de student op de hoogte te zijn van de werking van de statische buis, de dynamische buis en de pitotbuis. Voor het meten van het vloeistof-debiet is er de rehbockstuw.
Nu is het verrichten van de metingen tamelijk eenvoudig. Het venijn van het practicum zit ‘m voornamelijk in het verslag. De student-assistenten peperen hun pupillen aan het begin van het practicum dat goed in. Een goed begrip en inzicht in de materie, die bij het verrichten van de metingen niet eens zo essentieel zijn, zijn onontbeerlijk bij verslaglegging en individuele nabespreking.
,,Veel mensen meten dezelfde waarden, je kunt niet iedere keer het debiet gaan veranderen”, legt Klabbers uit. Maar dit heeft tot gevolg dat het kopiëren van verslagen erg aanlokkelijk wordt. Op allerlei wijzen trachten de assistenten en wetenschappelijk begeleider Verspuy, die af en toe langswipt, dit te voorkomen. ,,Vroeger was het één groot kopieergebeuren”, vertelt Verspuy. De individuele bespreking waarmee het practicum sinds een jaar of twee wordt afgesloten, heeft veel studentikoze gemakzucht reeds verdreven. De fraudebestendigheid van het practicum is dit jaar vergroot doordat iedereen het verslag verplicht handgeschreven dient in te leveren.
De herrie van de stromende materie in het lab maakt van ieder gesprek een zware lichamelijke inspanning. Het is maandagmiddag, even na vieren. De laatste groep van acht practicanten van vandaag rouleert tot half zes langs de vieropstellingen. De aanwezige student-assistent heeft zonet het een en ander uitgelegd, en rust nu even uit achter zijn bureautje. De anderen zijn druk aan het meten.
,,Dat meten gaat wel. Ik heb niet zoveel colleges gevolgd, maar tijdens het eerste college is het allemaal een keertje voorgedaan”, vertelt een van de twee heren die bij de vernauwing staan opgesteld. De een dreunt getallen op, de ander schrijft ze op een lijstje. Twee andere jongens bij de lange overlaat proberen ondertussen met de pijlnaald het vloeistofoppervlak te meten. Het wateroppervalk fluctueert nogal, zodat een nauwkeurigheid van tienden van millimeters een illusie is. De heren staren een poos naar de naald en kiezen uiteindelijk een waarde die ‘er ongeveer tussenin ligt’.
‘Het practicum moet grondig worden voorbereid’, waarschuwt de practicumhandleiding. De praktijk is anders en de begeleiders hebben zich daar min of meer bij neergelegd. ,,De meeste studenten in Delft zijn niet gewend een practicum voor te bereiden”, klaagt Verspuy. Klabbers: ,,Sommigen hebben complete meetbladen gemaakt. Maar anderen komen gewoon aanzetten en weten niets. Maar zo’n gezicht onthoud je natuurlijk wel, bij de bespreking.”
De aanwezige assistent is inmiddels opgestaan vanachter zijn bureau om vier dames uitleg te geven bij de windbuis, een onderdeel voor vier personen. ,,Ik leg ieder onderdeel nog even uit omdat de meesten het niet voorbereid hebben.” Door de herrie van het apparaat is hij nauwelijks verstaanbaar.
De dames hebben ieder een eigen taak. Twee staan er aan het begin van de buis bij een draaiknop, de twee anderen staan een paar meter verderop en lezen waarden af die de dynamische buis weergeeft. ,,Dertien”, tracht een meisjesstem boven het geraas uit te schreeuwen. Twee dames verstellen de draaiknop, de andere twee lezen vervolgens opnieuw een getalletje af. Er ontstaat een klein verschil van mening. ,,Ik vind twee.” Maar het andere meisje kan zich hier niet in vinden. Na lang turen naar de buis, ontstaat consensus. ,,Zestien”, schreeuwen ze vervolgens naar de andere dames. De doorsnede wordt vergroot, en een nieuw meetresultaat moet worden afgelezen. ,,Nee, we snappen niet echt wat we doen. Maar dat hoeft ook niet, dat moet pas bij het verslag.”
(K.V.)
Het is een klassieker onder de civiel-practica. Of, zoals begeleider ir. C. Verspuy zegt: ,,Vloeistofmechanica is een centraal vak in de opleiding.” Alle tweedejaars civiele techniek moeten eraan geloven. Het practicum sluit aan op het college vloeistofmechanica en heeft volgens de practicumhandleiding tot doel ‘de drempel ten aanzien van de nogal ongrijpbare materie te verlagen’.
Binnen twee uur moeten studenten in groepjes van twee metingen verrichten aan vier verschillende typen stromingen in het Laboratorium voor Vloeistofmechanica. Klassieke stromingen zoals de ‘lange overlaat’, waarin het snel stromende water in de goot een drempel moet nemen; maar ook een nieuw probleem: de ‘roterende waterbakken’. In experiment drie worstelt het water zich een weg door een zogenaamde ‘vernauwing’, terwijl de materie in het vierde experiment nog ongrijpbaarder is geworden: een ‘luchtstroming door een buis’. ,,Het moeilijkste onderdeel”, vertelt Martijn Klabbers, die de leiding heeft over de vijf student-assistenten. ,,Mensen kunnen dit niet bevatten.”
De studenten verrichten aan de vier stromingen metingen met behulp van – volgens de practicumhandleiding ‘elementaire’ – meetinstrumenten. Zoals de pijlnaald om de hoogte van het vloeistofoppervlak te meten. Door middel van een zogenaamde nonius-schaalverdeling kan dit (theoretisch) tot op de tiende millimeter nauwkeurig geschieden. Verder dient de student op de hoogte te zijn van de werking van de statische buis, de dynamische buis en de pitotbuis. Voor het meten van het vloeistof-debiet is er de rehbockstuw.
Nu is het verrichten van de metingen tamelijk eenvoudig. Het venijn van het practicum zit ‘m voornamelijk in het verslag. De student-assistenten peperen hun pupillen aan het begin van het practicum dat goed in. Een goed begrip en inzicht in de materie, die bij het verrichten van de metingen niet eens zo essentieel zijn, zijn onontbeerlijk bij verslaglegging en individuele nabespreking.
,,Veel mensen meten dezelfde waarden, je kunt niet iedere keer het debiet gaan veranderen”, legt Klabbers uit. Maar dit heeft tot gevolg dat het kopiëren van verslagen erg aanlokkelijk wordt. Op allerlei wijzen trachten de assistenten en wetenschappelijk begeleider Verspuy, die af en toe langswipt, dit te voorkomen. ,,Vroeger was het één groot kopieergebeuren”, vertelt Verspuy. De individuele bespreking waarmee het practicum sinds een jaar of twee wordt afgesloten, heeft veel studentikoze gemakzucht reeds verdreven. De fraudebestendigheid van het practicum is dit jaar vergroot doordat iedereen het verslag verplicht handgeschreven dient in te leveren.
De herrie van de stromende materie in het lab maakt van ieder gesprek een zware lichamelijke inspanning. Het is maandagmiddag, even na vieren. De laatste groep van acht practicanten van vandaag rouleert tot half zes langs de vieropstellingen. De aanwezige student-assistent heeft zonet het een en ander uitgelegd, en rust nu even uit achter zijn bureautje. De anderen zijn druk aan het meten.
,,Dat meten gaat wel. Ik heb niet zoveel colleges gevolgd, maar tijdens het eerste college is het allemaal een keertje voorgedaan”, vertelt een van de twee heren die bij de vernauwing staan opgesteld. De een dreunt getallen op, de ander schrijft ze op een lijstje. Twee andere jongens bij de lange overlaat proberen ondertussen met de pijlnaald het vloeistofoppervlak te meten. Het wateroppervalk fluctueert nogal, zodat een nauwkeurigheid van tienden van millimeters een illusie is. De heren staren een poos naar de naald en kiezen uiteindelijk een waarde die ‘er ongeveer tussenin ligt’.
‘Het practicum moet grondig worden voorbereid’, waarschuwt de practicumhandleiding. De praktijk is anders en de begeleiders hebben zich daar min of meer bij neergelegd. ,,De meeste studenten in Delft zijn niet gewend een practicum voor te bereiden”, klaagt Verspuy. Klabbers: ,,Sommigen hebben complete meetbladen gemaakt. Maar anderen komen gewoon aanzetten en weten niets. Maar zo’n gezicht onthoud je natuurlijk wel, bij de bespreking.”
De aanwezige assistent is inmiddels opgestaan vanachter zijn bureau om vier dames uitleg te geven bij de windbuis, een onderdeel voor vier personen. ,,Ik leg ieder onderdeel nog even uit omdat de meesten het niet voorbereid hebben.” Door de herrie van het apparaat is hij nauwelijks verstaanbaar.
De dames hebben ieder een eigen taak. Twee staan er aan het begin van de buis bij een draaiknop, de twee anderen staan een paar meter verderop en lezen waarden af die de dynamische buis weergeeft. ,,Dertien”, tracht een meisjesstem boven het geraas uit te schreeuwen. Twee dames verstellen de draaiknop, de andere twee lezen vervolgens opnieuw een getalletje af. Er ontstaat een klein verschil van mening. ,,Ik vind twee.” Maar het andere meisje kan zich hier niet in vinden. Na lang turen naar de buis, ontstaat consensus. ,,Zestien”, schreeuwen ze vervolgens naar de andere dames. De doorsnede wordt vergroot, en een nieuw meetresultaat moet worden afgelezen. ,,Nee, we snappen niet echt wat we doen. Maar dat hoeft ook niet, dat moet pas bij het verslag.”
(K.V.)
Comments are closed.