Onderwijs

’Sloop? Zo noemen we dat niet’

Ingenieurs sleutelen van alles in elkaar. Maar er zijn er ook die dingen uit elkaar halen en recyclen. Derk Jan van Heerden doet dat met vliegtuigwrakken. Deel één in een serie over slopers en recyclers.

“Kijk, dit is nou echt heel vervelend”, zegt Derk Jan van Heerden (30), wijzend naar een lange reeks roestvrij stalen schroefjes in de composieten neus van een afgedankte Cessna. “Het is geen doen om al die schroefjes eruit te halen,

dat maakt het recyclen van dit type toestel lastig.”
We lopen iets verder door in de hangar bij de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek (L&R) waar voor onderwijsdoeleinden tientallen vliegtuigwrakken en onderdelen opgesteld staan. Tussen een F16 en een helikopter in, staat de cockpit van een vijfendertig jaar oude Fokker F27, het meest geproduceerde propellervliegtuig na de Tweede Wereldoorlog, weet Van Heerden.

Twee jaar geleden kocht Van Heerden acht van deze toestellen van de Duitse maatschappij WDL. Ze stonden te verpieteren op de luchthaven van Keulen. Hij zaagde ze in stukken en verkocht onderdelen aan opleidingscentra in heel Europa, waaronder de TU Delft.

Net als de meeste L&R-studenten begon Van Heerden zijn studie omdat hij geïnteresseerd was in vliegtuigbouw. Maar tijdens een stage bij KLM zag hij zich geconfronteerd met een heel ander aspect van de luchtvaart: vliegtuigwrakken. Voor KLM rekende hij voor dat het winstgevend is om een gestrande Boeing uit elkaar te halen en onderdelen te hergebruiken.
Het onderwerp fascineerde de ondernemer in de dop. “Wat gebeurt er met toestellen die niet meer vliegen? Niemand aan de TU had een bevredigend antwoord op deze vraag”, zegt Van Heerden.

En niet alleen aan de TU ontbreekt kennis hierover, ook in de luchtvaartsector. Van Heerden ontdekte een gat in de markt. “Er staan nu in de hele wereld tweeduizend vliegtuigen van de burgerluchtvaart stil. Stel je voor dat een op de tien auto’s als wrak langs de weg staat.”

Direct na zijn afstuderen in 2005 richtte hij Aircraft End of Life Solutions (Aels) op, een bedrijf dat gespecialiseerd is in de sloop van vliegtuigen.
“Pardon, sloop? Nee, zo noemen we dat niet”, zegt Van Heerden, die inmiddels vijf mensen in dienst heeft en vijfentwintig toestellen onder handen heeft gehad. “Slopen heeft een negatieve connotatie. Het klinkt daardoor net alsof het heel simpel is wat we doen, maar dat is niet zo. We doen twee dingen; we de-assembleren en we ontmantelen.”

Zijn bedrijf laat op de plek waar de wrakken staan, meestal vliegvelden, zware machines aanrukken om de toestellen mee in stukken te knippen. Onderdelen, zoals de cockpit, het landingsgestel en motoren gaan vervolgens soms naar opleidingscentra. Meestal is het lucratiever om metertjes, actuatoren en andere onderdelen uit het vliegtuig te halen en te verkopen nadat ze opnieuw zijn getest en gecertificeerd.

“Dat kan allemaal”, zegt Van Heerden. “Het hangt maar net af van de eisen die de verkopende of kopende partij stelt. Sommigen willen juist niet dat we apparatuur van het toestel op de markt brengen, omdat de onderdelen die zij nog op de plank hebben liggen dan minder waard worden. Dan moeten we alle metertjes door midden hakken. Dat moeten we ook doen met onderdelen die er al een maximaal aantal uren of vluchten op hebben zitten. Die moeten we vernietigen om te voorkomen dat ze als bogus parts illegaal worden doorverkocht.”

Wat niet meer voor hergebruik in aanmerking komt, wordt versnipperd. “Eerst knippen we het toestel met T-rex-achtige machines in grote stukken. Het achterste deel van het toestel waar we nu in zitten, verdween als sneeuw voor de zon. Al was het bij de vleugelwortel, daar waar de vleugel aan de romp vastzit iets lastiger. De staart hebben we vervolgens versnipperd in stukjes van tien bij tien centimeter. Daar eindigt ons verwerkingsproces. Het schroot verkopen we aan metaalsmelterijen die alle metalen van elkaar scheiden.”
Van Heerden heeft een grote uitdaging voor de boeg. Inmiddels is hij begonnen aan het verwerken van een Boeing 747, het grootste toestel uit zijn carrière. Daar moet hij groot materiaal voor inhuren. “We moeten uitkijken dat we het asfalt niet stuktrekken met de zware knipmachines.”

Het gaat de ondernemer naar eigen zeggen voor de wind. “Vorig jaar hebben we voor het eerst winst gemaakt. En dit jaar hopen we op een verdubbeling van de omzet. Maar ik ben er nog niet. Het is allemaal toch moeilijker dan je denkt. Mijn allergrootste frustratie is dat als je de beste en de goedkoopste bent, dat je dan niet per se de opdracht krijgt. Maar in de industrie denken ze nu waarschijnlijk: hij loopt hier nog steeds rond, dan zal hij wel wat kunnen.”

In the field hockey world, it’s common for teams to get psyched up before a match starts by gathering in a circle and shouting a traditional rallying cry. However the Dopie field hockey club’s men’s first-team takes this ritual to another, unique level, explains Pieter Verhoeven, a Dopie player.
“We wait until our opponents finish their team rallying cry, and then each Dopie player takes his position in the field. Our most senior player then shouts out a longer, three to six line rallying cry that always ends with the rest of our players shouting: three cheers for our opponents, the refs and the audience: Hiep hoi! Hiep hoi! Hiep hoi!”
A new team rallying cry is thought up for each match, but the lines are always somehow related to that days’ match: “For example, we’ll shout: Today we’ll get all three points/With three new players in our starting line-up/We’ll show them who’s boss! You can then see our opponents thinking: what the heck did we get ourselves into? The audience always enjoys our rallying cries, and our players are always extremely motivated by the words we shout.”
Sometimes the coach will wait until an hour before the match to say which senior player is responsible for quickly thinking up an appropriate team rallying cry, and this of course is always nerve-racking for the chosen player.
After each match the team gives out three awards. A silver plaque for the ‘man of the match’; a blunt ax for the player who was penalized for the clumsiest challenge; and the ‘rundshirt’ (literally, ‘beef shirt’), an old, unwashed shirt for the guy who made the stupidest play of the week. These prizes are always handed out to the players during the ‘hard won’ third half (i.e. during the post-match beer-drinking session). 

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.