Campus

Reis door het oeuvre van een stoute jongen

Maar liefst dertienhonderd mensen waren afgelopen maandag in de Aula bijeengepakt voor de lezing van de Italiaanse ster-architect Renzo Piano. De man die ooit opzien baarde met het Centre Pompidou in Parijs laat nu ook zijn visitekaartje achter in Amsterdam, waar hij tekende voor de nieuwbouw van het Nationale Centrum voor Wetenschap en Techniek.

In het begin van het jaar werd hem de Erasmusprijs toegekend en ter gelegenheid daarvan wijdt het NAi een tentoonstelling aan zijn werk.

,,I love Holland.” Met die legendarische woorden opende Renzo Piano (1937) maandagavond in het bomvolle auditorium zijn voordracht. Hij bedankte de aanwezigen dat hem de Erasmusprijs ten deel was gevallen en refereerde eraan dat hij drie jaar geleden ook al in Delft was om een eredoctoraat in ontvangst te nemen. ,,Also in Delft I feel very at home”, aldus Piano.

Prof.ir. W. Röhling wees er in zijn inleiding op dat de architect de jongste eredoctor in Delft is. Hij prees hem voor zijn nimmer aflatende zoektocht naar nieuwe architectonische vormen en materialen. Dat hij daarbij nooit de menselijk schaal uit het oog verliest, is volgens Röhling bewonderenswaardig. Volop reden dus dat hij is opgenomen in de rij namen van Erasmusprijswinnaars, waaronder illustere figuren als Olivier Messiaen, Claude Lévi-Strauss, Jan Tinbergen, Charlie Chaplin en Vaclav Havel.

Meteen nadat Piano zich even na achten achter het katheder begaf keek hij al op zijn horloge. ,,Het is al erg laat”, hield hij zijn verbaasde toehoorders voor, ,,dus ik hou het kort.” Van architecten die volop meedraaien in het international flying circus kunnen we verwachten dat ze een overvolle agenda hebben. Daarom geen uitgesponnen beschouwing over hedendaagse architectuur, maar een reis door zijn oeuvre. Misschien jammer maar Piano geniet door zijn sympathiek imago veel krediet. Bovendien staat hij niet bekend als een theoreticus die uitvoerig over zijn vak kan praten.
Provocatief

Als zoon van een aannemer die opgroeide in Genua liggen zijn wortels veeleer in de praktijk. Hij studeerde weliswaar architectuur aan de Polytechnico in Milaan, maar zou de ambachtelijke kant van het vak altijd koesteren. Zijn grote voorbeeld is de renaissance-architect Filippo Brunelleschi. Niet alleen omdat die zijn gebouwen altijd inpaste in de omgeving, maar ook omdat hij zijn eigen gereedschap ontwierp.

Van jongsafaan was Piano geobsedeerd door lichtheid, openheid en transparantie. Voordat hij zich zou bezighouden met het ontwerpen van gebouwen, experimenteerde hij met deelconstructies die we als de kiemcellen kunnen beschouwen van zijn latere werk. Zijn grote doorbraak kwam toen hij samen met Richard Rogers de prijsvraag won voor het Centre Pompidou in Parijs. ,,Het is net een ruimteschip die in het centrum van de stad is geland”, zegt Piano. ,,Het was een provocatie van twee stoute jongens, kun je wel zeggen.”

Zo provocatief als dit controversiële high-tech gebouw zou hij zich inderdaad later niet meer manifesteren. Wel bleef hij constant op zoek naar nieuwe vormen en materialen waarbij hij zich altijd rekenschap gaf van de historische en geografischecontext. Tekenend is bijvoorbeeld dat hij zich in het kader van Unesco-projecten intensief heeft beziggehouden met de restoratie van oude stadscentra.

Maar ook anderszins bedrijft hij architectuur vanuit een bijzonder veelzijdige benadering. Hij ontwierp metrostations, luchthavens, sportgebouwen, schepen, auto’s, musea, woningen, fabrieken en kantoren. In Turijn richtte hij een expositie in van Alexander Calder, hij verzorgde de enscenering van de opera ‘Prometheus’ waarvoor Luigi Nono de muziek schreef en in Parijs bouwde hij voor IRCAM, het instituut voor muzikaal en akoestisch onderzoek onder leiding van Pierre Boulez. ,,In de architectuur kruis je voortdurend het pad van andere disciplines”, benadrukt Piano.
Schip

In het Nederlands Architectuurinstituut worden momenteel zes werken van de afgelopen tien jaar nader belicht. De tentoonstelling werd door de architect zelf ingericht en bestaat uit zes aan elkaar geschoven tafels. Gezeten op zijn eigen stoelen kan men kennisnemen van tekeningen, foto’s, maquêttes en toelichtingen. Piano hecht aan deze manier van exposeren, omdat de bezoeker het werk met meer aandacht en geduld tot zich kan nemen dan de voorbijlopende toeschouwer.

Op één van de zes tafels wordt ook uitgebreid ingegaan op het ontwerp dat hij maakte voor het Nationale Centrum voor Wetenschap en Techniek in het IJ-water van Amsterdam. ,,Een moeilijke opdracht op een zeer moeilijke locatie”, bekent Piano. Het museum is namelijk niet alleen gesitueerd boven de ingang van de IJ-tunnel, maar wordt aan de stadszijde ook nog eens omringd door eeuwenoude bebouwing. Als een half gezonken schip zal het straks uit het water verrijzen. Op het dak van het gebouw, dat voor een deel uit baksteen en voor de rest uit geoxideerd koper zal bestaan, heeft hij een trapsgewijs oplopend plein geprojeceerd vanwaar je over de oude stad kan uitkijken.

,,Ik wil er niet teveel over praten”, zegt Piano. ,,Het is al moeilijk om over gerealiseerde gebouwen te spreken, laat staan over niet gerealiseerde. Waar ik nog wel wat over wil zeggen is de stad van de toekomst. Ik hoop namelijk dat die er net zo uitziet als de stad van het verleden met dezelfde complexiteit van straten en pleinen en sociaal leven. Niet omdat ik nostalgisch ben, maar omdat dit het beste is.”

Nog eenmaal kijkt hij op zijn horloge, het is net half tien geweest. ,,Het is al heel laat. U bent vast al in slaap gevallen, dus ik hou er maar snel mee op.”

De tentoonstelling ‘Renzo Piano. Tradities en moderne techniek’ is nog t/m 25 feb. te bezichtigen in het NAi.


Figuur 1 Piano: ,,I love Holland”

Mannus van der Laan

Maar liefst dertienhonderd mensen waren afgelopen maandag in de Aula bijeengepakt voor de lezing van de Italiaanse ster-architect Renzo Piano. De man die ooit opzien baarde met het Centre Pompidou in Parijs laat nu ook zijn visitekaartje achter in Amsterdam, waar hij tekende voor de nieuwbouw van het Nationale Centrum voor Wetenschap en Techniek. In het begin van het jaar werd hem de Erasmusprijs toegekend en ter gelegenheid daarvan wijdt het NAi een tentoonstelling aan zijn werk.

,,I love Holland.” Met die legendarische woorden opende Renzo Piano (1937) maandagavond in het bomvolle auditorium zijn voordracht. Hij bedankte de aanwezigen dat hem de Erasmusprijs ten deel was gevallen en refereerde eraan dat hij drie jaar geleden ook al in Delft was om een eredoctoraat in ontvangst te nemen. ,,Also in Delft I feel very at home”, aldus Piano.

Prof.ir. W. Röhling wees er in zijn inleiding op dat de architect de jongste eredoctor in Delft is. Hij prees hem voor zijn nimmer aflatende zoektocht naar nieuwe architectonische vormen en materialen. Dat hij daarbij nooit de menselijk schaal uit het oog verliest, is volgens Röhling bewonderenswaardig. Volop reden dus dat hij is opgenomen in de rij namen van Erasmusprijswinnaars, waaronder illustere figuren als Olivier Messiaen, Claude Lévi-Strauss, Jan Tinbergen, Charlie Chaplin en Vaclav Havel.

Meteen nadat Piano zich even na achten achter het katheder begaf keek hij al op zijn horloge. ,,Het is al erg laat”, hield hij zijn verbaasde toehoorders voor, ,,dus ik hou het kort.” Van architecten die volop meedraaien in het international flying circus kunnen we verwachten dat ze een overvolle agenda hebben. Daarom geen uitgesponnen beschouwing over hedendaagse architectuur, maar een reis door zijn oeuvre. Misschien jammer maar Piano geniet door zijn sympathiek imago veel krediet. Bovendien staat hij niet bekend als een theoreticus die uitvoerig over zijn vak kan praten.
Provocatief

Als zoon van een aannemer die opgroeide in Genua liggen zijn wortels veeleer in de praktijk. Hij studeerde weliswaar architectuur aan de Polytechnico in Milaan, maar zou de ambachtelijke kant van het vak altijd koesteren. Zijn grote voorbeeld is de renaissance-architect Filippo Brunelleschi. Niet alleen omdat die zijn gebouwen altijd inpaste in de omgeving, maar ook omdat hij zijn eigen gereedschap ontwierp.

Van jongsafaan was Piano geobsedeerd door lichtheid, openheid en transparantie. Voordat hij zich zou bezighouden met het ontwerpen van gebouwen, experimenteerde hij met deelconstructies die we als de kiemcellen kunnen beschouwen van zijn latere werk. Zijn grote doorbraak kwam toen hij samen met Richard Rogers de prijsvraag won voor het Centre Pompidou in Parijs. ,,Het is net een ruimteschip die in het centrum van de stad is geland”, zegt Piano. ,,Het was een provocatie van twee stoute jongens, kun je wel zeggen.”

Zo provocatief als dit controversiële high-tech gebouw zou hij zich inderdaad later niet meer manifesteren. Wel bleef hij constant op zoek naar nieuwe vormen en materialen waarbij hij zich altijd rekenschap gaf van de historische en geografischecontext. Tekenend is bijvoorbeeld dat hij zich in het kader van Unesco-projecten intensief heeft beziggehouden met de restoratie van oude stadscentra.

Maar ook anderszins bedrijft hij architectuur vanuit een bijzonder veelzijdige benadering. Hij ontwierp metrostations, luchthavens, sportgebouwen, schepen, auto’s, musea, woningen, fabrieken en kantoren. In Turijn richtte hij een expositie in van Alexander Calder, hij verzorgde de enscenering van de opera ‘Prometheus’ waarvoor Luigi Nono de muziek schreef en in Parijs bouwde hij voor IRCAM, het instituut voor muzikaal en akoestisch onderzoek onder leiding van Pierre Boulez. ,,In de architectuur kruis je voortdurend het pad van andere disciplines”, benadrukt Piano.
Schip

In het Nederlands Architectuurinstituut worden momenteel zes werken van de afgelopen tien jaar nader belicht. De tentoonstelling werd door de architect zelf ingericht en bestaat uit zes aan elkaar geschoven tafels. Gezeten op zijn eigen stoelen kan men kennisnemen van tekeningen, foto’s, maquêttes en toelichtingen. Piano hecht aan deze manier van exposeren, omdat de bezoeker het werk met meer aandacht en geduld tot zich kan nemen dan de voorbijlopende toeschouwer.

Op één van de zes tafels wordt ook uitgebreid ingegaan op het ontwerp dat hij maakte voor het Nationale Centrum voor Wetenschap en Techniek in het IJ-water van Amsterdam. ,,Een moeilijke opdracht op een zeer moeilijke locatie”, bekent Piano. Het museum is namelijk niet alleen gesitueerd boven de ingang van de IJ-tunnel, maar wordt aan de stadszijde ook nog eens omringd door eeuwenoude bebouwing. Als een half gezonken schip zal het straks uit het water verrijzen. Op het dak van het gebouw, dat voor een deel uit baksteen en voor de rest uit geoxideerd koper zal bestaan, heeft hij een trapsgewijs oplopend plein geprojeceerd vanwaar je over de oude stad kan uitkijken.

,,Ik wil er niet teveel over praten”, zegt Piano. ,,Het is al moeilijk om over gerealiseerde gebouwen te spreken, laat staan over niet gerealiseerde. Waar ik nog wel wat over wil zeggen is de stad van de toekomst. Ik hoop namelijk dat die er net zo uitziet als de stad van het verleden met dezelfde complexiteit van straten en pleinen en sociaal leven. Niet omdat ik nostalgisch ben, maar omdat dit het beste is.”

Nog eenmaal kijkt hij op zijn horloge, het is net half tien geweest. ,,Het is al heel laat. U bent vast al in slaap gevallen, dus ik hou er maar snel mee op.”

De tentoonstelling ‘Renzo Piano. Tradities en moderne techniek’ is nog t/m 25 feb. te bezichtigen in het NAi.


Figuur 1 Piano: ,,I love Holland”

Mannus van der Laan

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.