De ‘gewone’ student was tijdens het eerste onderwijsdebat vorige week in het cultureel centrum de grote afwezige. Terwijl er juist levendig werd gediscussieerd over zijn kwaliteiten.
Zeker, er waren wel studenten in de afgeladen grote zaal, maar zij waren bijna zonder uitzondering actief in (facultaire) studentenraden en studieverenigingen. Het is hun ‘werk’ om na te denken over onderwijskwaliteit, om te praten met docenten en beleidsmakers.
Daarbij vertegenwoordigen zij natuurlijk wel de ‘gewone’ student, die zich in zijn dagelijks leven niet bezig hoeft te houden met universiteitspolitiek. Toch was het voor de laatste interessant geweest aanwezig te zijn in het cultureel centrum. Om zijn eigen stem te laten horen en om te horen wat hun docenten over hen denken.
Want dat is niet altijd even positief. Meerdere malen werd in de discussie een onderscheid gemaakt tussen goede en slechte studenten. Vooral de eerste stelling – ‘Regels en structuur bieden de studenten houvast’- leidde tot boude uitspraken.
Die kwamen met name van IO-hoogleraar prof. Klaas Robers, die gedurende het gehele debat zorgde voor verontwaardigd gemompel in de zaal, met opmerkingen als: ‘Regels en structuur zijn goed voor slechte studenten’ en ‘Maak er in het eerste studiejaar zo’n rotzooitje van, dat de slechte studenten vanzelf afvallen’.
De uitspraken van Robers maakten vooral duidelijk dat er onder de docenten in Delft verontwaardiging leeft over de gemakzuchtige studiehouding van sommige studenten. De zesjescultuur kwam meerdere malen ter sprake en dan meestal als ongewenst.
Die zienswijze borduurt voort op het opiniestuk van TBM-docente Adrienne van den Bogaard, dat in mei in deze krant stond en dat de aanleiding vormde voor de reeks debatten die nu plaatsvindt. Haar stelling was dat de universiteit er uitsluitend op uit is studenten voldoendes te laten halen en dat daarom het onderwijs steeds meer wordt afgestemd op de gemiddelde student.
Moet een universiteit als die in Delft zich wel richten op de gemiddelde student, is daarom de vraag. Deze leidde tot de twee andere stellingen van het debat ‘Een student moet willen uitblinken’ en ‘Alleen met een acht voor bètavakken op het vwo heb je iets te zoeken op de TU’.
Met die laatste stelling bleek bijna niemand het eens. Einstein werd immers ook niet toegelaten tot het Eidgenössische Polytechnikum, toen hij zich daar in 1895 aandiende. Volgens 3mE-opleidingsdirecteur Hans Klein Woud, die zei weinig met deze stelling te hebben, gaat het niet alleen om ‘abstractievermogen en wiskundig talent, maar ook om inzet’. Hij zei dat de TU van studenten mag verwachten dat ze een ‘nominaal studiepad’ volgen en noemde ‘prijsschieten op een tentamen, om vervolgens vier keer een drie te halen’, een ‘bloody shame’.
Een vrouw uit de zaal voegde daaraan toe, dat het voor studenten gemakkelijker is achten te halen door zich op oude tentamens te concentreren, dan echt te leren. Met andere woorden: het cijfer zegt lang niet alles.
Over de vraag of studenten moeten willen uitblinken, was uiteindelijk de conclusie van debatleider en cvb-lid Paul Rullmann, dat de universiteit dat niet van iedereen hoeft te verwachten. Bovendien, zo was een veelgehoord argument, hebben studenten vaak even de tijd nodig om echt op gang te komen in Delft.
Een student die zichzelf een uitblinker vond, zei daarvan het bewijs te zijn. Pas toen hij na een paar jaar studeren door zijn docenten werd aangestoken met enthousiasme voor het vak, ging hij hoge cijfers halen, vertelde hij. Een andere zelfbenoemde uitblinkster verdedigde haar minder goed presterende medestudenten door te betogen dat veel van hen zich op veel meer gebieden ontplooien dan alleen in hun studie.
Die opmerking leidde tot veel verontwaardigd opgestoken vingers in de zaal. Studenten moeten zich niet verschuilen achter dergelijke argumenten, riep een jongen bijna boos in de microfoon. Niemand gaf hem een weerwoord.
(Illustratie: Floris Wiegerinck)
Wat vindt de ‘gewone’ student?
“Soms lijkt het wel of de TU Delft een heleboel studenten liever niet zou hebben”, zegt zevendejaars student luchtvaart- en ruimtevaarttechniek Jasper Bouwmeester (24). “De universiteit gaat op een fabriek lijken. De student is het product en zijn kwaliteit moet zo hoog mogelijk zijn. Terwijl het bedrijfsleven helemaal niet kijkt naar cijfers, maar naar het totaalplaatje van wat iemand tijdens zijn studie heeft gedaan. Natuurlijk, iedere student die wil uitblinken, moet dat lekker doen. Maar de TU moet de rest met rust laten. Er hoeven hier toch niet alleen maar vaknerds vandaan te komen? De zesjesmentaliteit is volgens mij typerend voor de technische student. Wij houden van efficiëntie. Juist daardoor houden we tijd over voor sport en sociale activiteiten.”
“Er moeten wel regels en structuur zijn op de universiteit, maar het moet hier niet te schools worden”, vindt vierdejaars student civiele techniek en technische bestuurskunde Perry van Overveld (22). “De TU kan studenten beter prikkelen door een bonusregeling te verzinnen. Studenten hoeven niet per se te willen uitblinken. Als iedereen dat gaat doen, zijn we straks allemaal hetzelfde. Het is de bedoeling dat je hier iets leert. Sommige mensen ligt een bepaalde studie niet zo goed. Als zij toch heel hard werken, halen zij misschien geen heel hoog cijfer, maar hebben ze wel geleerd. Terwijl een ander zonder moeite een acht haalt. Een student die naar de TU komt, moet weten dat vooral motivatie belangrijk is. En die hoeft niet uit hoge cijfers te blijken.”
Zeker, er waren wel studenten in de afgeladen grote zaal, maar zij waren bijna zonder uitzondering actief in (facultaire) studentenraden en studieverenigingen. Het is hun ‘werk’ om na te denken over onderwijskwaliteit, om te praten met docenten en beleidsmakers.
Daarbij vertegenwoordigen zij natuurlijk wel de ‘gewone’ student, die zich in zijn dagelijks leven niet bezig hoeft te houden met universiteitspolitiek. Toch was het voor de laatste interessant geweest aanwezig te zijn in het cultureel centrum. Om zijn eigen stem te laten horen en om te horen wat hun docenten over hen denken.
Want dat is niet altijd even positief. Meerdere malen werd in de discussie een onderscheid gemaakt tussen goede en slechte studenten. Vooral de eerste stelling – ‘Regels en structuur bieden de studenten houvast’- leidde tot boude uitspraken.
Die kwamen met name van IO-hoogleraar prof. Klaas Robers, die gedurende het gehele debat zorgde voor verontwaardigd gemompel in de zaal, met opmerkingen als: ‘Regels en structuur zijn goed voor slechte studenten’ en ‘Maak er in het eerste studiejaar zo’n rotzooitje van, dat de slechte studenten vanzelf afvallen’.
De uitspraken van Robers maakten vooral duidelijk dat er onder de docenten in Delft verontwaardiging leeft over de gemakzuchtige studiehouding van sommige studenten. De zesjescultuur kwam meerdere malen ter sprake en dan meestal als ongewenst.
Die zienswijze borduurt voort op het opiniestuk van TBM-docente Adrienne van den Bogaard, dat in mei in deze krant stond en dat de aanleiding vormde voor de reeks debatten die nu plaatsvindt. Haar stelling was dat de universiteit er uitsluitend op uit is studenten voldoendes te laten halen en dat daarom het onderwijs steeds meer wordt afgestemd op de gemiddelde student.
Moet een universiteit als die in Delft zich wel richten op de gemiddelde student, is daarom de vraag. Deze leidde tot de twee andere stellingen van het debat ‘Een student moet willen uitblinken’ en ‘Alleen met een acht voor bètavakken op het vwo heb je iets te zoeken op de TU’.
Met die laatste stelling bleek bijna niemand het eens. Einstein werd immers ook niet toegelaten tot het Eidgenössische Polytechnikum, toen hij zich daar in 1895 aandiende. Volgens 3mE-opleidingsdirecteur Hans Klein Woud, die zei weinig met deze stelling te hebben, gaat het niet alleen om ‘abstractievermogen en wiskundig talent, maar ook om inzet’. Hij zei dat de TU van studenten mag verwachten dat ze een ‘nominaal studiepad’ volgen en noemde ‘prijsschieten op een tentamen, om vervolgens vier keer een drie te halen’, een ‘bloody shame’.
Een vrouw uit de zaal voegde daaraan toe, dat het voor studenten gemakkelijker is achten te halen door zich op oude tentamens te concentreren, dan echt te leren. Met andere woorden: het cijfer zegt lang niet alles.
Over de vraag of studenten moeten willen uitblinken, was uiteindelijk de conclusie van debatleider en cvb-lid Paul Rullmann, dat de universiteit dat niet van iedereen hoeft te verwachten. Bovendien, zo was een veelgehoord argument, hebben studenten vaak even de tijd nodig om echt op gang te komen in Delft.
Een student die zichzelf een uitblinker vond, zei daarvan het bewijs te zijn. Pas toen hij na een paar jaar studeren door zijn docenten werd aangestoken met enthousiasme voor het vak, ging hij hoge cijfers halen, vertelde hij. Een andere zelfbenoemde uitblinkster verdedigde haar minder goed presterende medestudenten door te betogen dat veel van hen zich op veel meer gebieden ontplooien dan alleen in hun studie.
Die opmerking leidde tot veel verontwaardigd opgestoken vingers in de zaal. Studenten moeten zich niet verschuilen achter dergelijke argumenten, riep een jongen bijna boos in de microfoon. Niemand gaf hem een weerwoord.
(Illustratie: Floris Wiegerinck)
Wat vindt de ‘gewone’ student?
“Soms lijkt het wel of de TU Delft een heleboel studenten liever niet zou hebben”, zegt zevendejaars student luchtvaart- en ruimtevaarttechniek Jasper Bouwmeester (24). “De universiteit gaat op een fabriek lijken. De student is het product en zijn kwaliteit moet zo hoog mogelijk zijn. Terwijl het bedrijfsleven helemaal niet kijkt naar cijfers, maar naar het totaalplaatje van wat iemand tijdens zijn studie heeft gedaan. Natuurlijk, iedere student die wil uitblinken, moet dat lekker doen. Maar de TU moet de rest met rust laten. Er hoeven hier toch niet alleen maar vaknerds vandaan te komen? De zesjesmentaliteit is volgens mij typerend voor de technische student. Wij houden van efficiëntie. Juist daardoor houden we tijd over voor sport en sociale activiteiten.”
“Er moeten wel regels en structuur zijn op de universiteit, maar het moet hier niet te schools worden”, vindt vierdejaars student civiele techniek en technische bestuurskunde Perry van Overveld (22). “De TU kan studenten beter prikkelen door een bonusregeling te verzinnen. Studenten hoeven niet per se te willen uitblinken. Als iedereen dat gaat doen, zijn we straks allemaal hetzelfde. Het is de bedoeling dat je hier iets leert. Sommige mensen ligt een bepaalde studie niet zo goed. Als zij toch heel hard werken, halen zij misschien geen heel hoog cijfer, maar hebben ze wel geleerd. Terwijl een ander zonder moeite een acht haalt. Een student die naar de TU komt, moet weten dat vooral motivatie belangrijk is. En die hoeft niet uit hoge cijfers te blijken.”
Comments are closed.