Campus

Ortners universum

Er is nog niets verloren, dacht Ortner. Toegegeven, ik had een betere start kunnen maken. Ik had de zaken naar mijn hand moeten zetten. Een congres had mijn naam kunnen dragen. Maar voorzitter zijn van het eerste Gardman-congres, dat is toch ook niet niks?


1 Illustratie Bas Wilschut

Met een droge tik versprong de bureauklok naar nul uur nul, middernacht. Ortner pakte het oranje plastic bolletje in zijn hand. Aan de onderkant zat nog steeds het stickertje van ‘wereldspaarweek 1977’, het eerste jaar van zijn studie. Als Ortner dacht aan alle keren dat hij, gebogen over een dictaat, die kenmerkende tik van middernacht had gehoord, voelde hij ook de paniek weer, de verlammende zekerheid dat zijn hersens niets meer konden opnemen terwijl hij de volgende ochtend alles moest kennen. Een koploper was hij als student nooit geweest, hij dreef mee met de stroom. Toch had hij grote dromen, over het leven na de TH, de gouden toekomst die elke ingenieur wachtte. In zijn leven had Ortner telkens dezelfde fout gemaakt: dromend over morgen had hij vandaag aan zich voorbij laten gaan.

Maar deze keer zou het anders gaan! Ortner had een besluit genomen: zijn tijd aan de TU zou hij niet door zijn vingers laten glippen. Er was nog niets verloren. Voor hem, op het klassieke dressoir van zijn studeerkamer, lag het zwarte cahier. Vanavond zou hij werkelijk een begin maken aan zijn memoires. Als hij elke avond tien bladzijden schreef, kon hij binnen vier weken zijn leven tot nu toe beschrijven. Dat gaf hem vier weken de tijd om iets wezenlijks met zijn leven te doen waar hij daarna over zou kunnen schrijven. Iets onaantastbaars, of het begin daarvan. Ortner zette druk op de ketel. Dat had hem tot nu toe altijd goed gedaan. Hij hoefde maar te denken aan zijn afstudeerproject of zijn eerste baan. De ware Ortner, de deskundige, de ambitieuze Ortner kwam pas uit de verf als hij flink onder druk stond. Nu had hij een doel: het begin van iets onaantastbaars op de wereld zetten.

Hoe heette die professor toch waar hij bij afgestudeerd was? Het was een Vlaamse naam geweest. De Haen, Verhane, zoiets was het. De man was een instituut. Hij moest nu minstens in de zeventig zijn, als hij nog leefde. De sigaren die hij rookte golden als maat voor zijn ego. Als het woord ‘hooggeleerde’ ontbrak in de aanhef van een brief, las hij niet verder. Een gesprek met hem moest opgevat worden als een groot voorrecht, het had niets van doen met je recht op onderwijs.

Ortner herinnerde zich een van die gesprekken. Hij had op de hooggeleerde deur geklopt maar geen reactie vernomen. Wachten, betekende dat. Een kwartier, een half uur, je werd binnengelaten als De Haen er aan toe was. Hij opende de deur en baste: ,,Ortner, entrez!” Vervolgens presenteerde hij een sigaartje en zette het vuur ook weer in zijn eigen boomstam. Hij nam de tijd.

,,Dat werkstuk van u, Ortner, hoe zal ik het zeggen. Het is heel aardig… voor een derdejaars student. Van een afstudeerder verwacht ik iets meer.” Hij nam een trek vanzijn sigaar, zijn blik dwaalde af naar een plek op de muur achter Ortner.

,,Het is niet slecht, om het zo maar eens te zeggen, er zitten geen onwaarheden in, maar ik mis iets. Waar is de…”, nu keek hij Ortner recht aan, ,,de visie? Waar is het inzicht? Die is er niet. Wat er staat is allemaal waar of op zijn minst verdedigbaar, maar het is braaf, het is laf. U wijst met een dun vingertje”, De Haen wees naar een plek op zijn bureau, ,,maar wat ik zoek is de vuistslag!”

De kracht van zijn hand liet de asbak dansen.
,,Begrijpt u?”

Ortner zag dat zijn sigaartje uit de asbak was gerold. Hij had een braaf model opgesteld. Hij had nooit geweten dat er zoiets bestond als een braaf model. Was het niet genoeg dat de uitkomst bruikbaar was?

,,U hoeft niet zo te kniezen, meneer Ortner. Ik keur uw werk niet af. Ik zeg alleen: doe het nog eens, en dan beter. Ik zet wat druk op de ketel, ook in uw belang. Mag ik u een goede raad geven? U vergeet dit werkstuk. U gaat vanavond slapen en morgen begint u opnieuw met nadenken. En dan bouwt u een nieuw model, een stoer model, een model als een vuistslag. Ik zie u over een maand weer.”

Zo’n man was De Haen geweest. Geleerd en ongenaakbaar. Hij had Ortner leren afzien. Ach, de tijden waren veranderd. Als een hoogleraar zich nu zou gedragen zoals De Haen destijds deed, werd hij waarschijnlijk voor de rechter gesleept door een student.

,,Tik”, zei de klok; het was één uur. Wat zit ik toch te mijmeren, dacht Ortner, daar bereik ik niets mee. Ik verdoe mijn tijd. Ik moet niet dromen maar schrijven. Morgen, morgen begin ik echt. Het kan nog. Er is nog niets verloren.


1 Illustratie Bas Wilschut

Met een droge tik versprong de bureauklok naar nul uur nul, middernacht. Ortner pakte het oranje plastic bolletje in zijn hand. Aan de onderkant zat nog steeds het stickertje van ‘wereldspaarweek 1977’, het eerste jaar van zijn studie. Als Ortner dacht aan alle keren dat hij, gebogen over een dictaat, die kenmerkende tik van middernacht had gehoord, voelde hij ook de paniek weer, de verlammende zekerheid dat zijn hersens niets meer konden opnemen terwijl hij de volgende ochtend alles moest kennen. Een koploper was hij als student nooit geweest, hij dreef mee met de stroom. Toch had hij grote dromen, over het leven na de TH, de gouden toekomst die elke ingenieur wachtte. In zijn leven had Ortner telkens dezelfde fout gemaakt: dromend over morgen had hij vandaag aan zich voorbij laten gaan.

Maar deze keer zou het anders gaan! Ortner had een besluit genomen: zijn tijd aan de TU zou hij niet door zijn vingers laten glippen. Er was nog niets verloren. Voor hem, op het klassieke dressoir van zijn studeerkamer, lag het zwarte cahier. Vanavond zou hij werkelijk een begin maken aan zijn memoires. Als hij elke avond tien bladzijden schreef, kon hij binnen vier weken zijn leven tot nu toe beschrijven. Dat gaf hem vier weken de tijd om iets wezenlijks met zijn leven te doen waar hij daarna over zou kunnen schrijven. Iets onaantastbaars, of het begin daarvan. Ortner zette druk op de ketel. Dat had hem tot nu toe altijd goed gedaan. Hij hoefde maar te denken aan zijn afstudeerproject of zijn eerste baan. De ware Ortner, de deskundige, de ambitieuze Ortner kwam pas uit de verf als hij flink onder druk stond. Nu had hij een doel: het begin van iets onaantastbaars op de wereld zetten.

Hoe heette die professor toch waar hij bij afgestudeerd was? Het was een Vlaamse naam geweest. De Haen, Verhane, zoiets was het. De man was een instituut. Hij moest nu minstens in de zeventig zijn, als hij nog leefde. De sigaren die hij rookte golden als maat voor zijn ego. Als het woord ‘hooggeleerde’ ontbrak in de aanhef van een brief, las hij niet verder. Een gesprek met hem moest opgevat worden als een groot voorrecht, het had niets van doen met je recht op onderwijs.

Ortner herinnerde zich een van die gesprekken. Hij had op de hooggeleerde deur geklopt maar geen reactie vernomen. Wachten, betekende dat. Een kwartier, een half uur, je werd binnengelaten als De Haen er aan toe was. Hij opende de deur en baste: ,,Ortner, entrez!” Vervolgens presenteerde hij een sigaartje en zette het vuur ook weer in zijn eigen boomstam. Hij nam de tijd.

,,Dat werkstuk van u, Ortner, hoe zal ik het zeggen. Het is heel aardig… voor een derdejaars student. Van een afstudeerder verwacht ik iets meer.” Hij nam een trek vanzijn sigaar, zijn blik dwaalde af naar een plek op de muur achter Ortner.

,,Het is niet slecht, om het zo maar eens te zeggen, er zitten geen onwaarheden in, maar ik mis iets. Waar is de…”, nu keek hij Ortner recht aan, ,,de visie? Waar is het inzicht? Die is er niet. Wat er staat is allemaal waar of op zijn minst verdedigbaar, maar het is braaf, het is laf. U wijst met een dun vingertje”, De Haen wees naar een plek op zijn bureau, ,,maar wat ik zoek is de vuistslag!”

De kracht van zijn hand liet de asbak dansen.
,,Begrijpt u?”

Ortner zag dat zijn sigaartje uit de asbak was gerold. Hij had een braaf model opgesteld. Hij had nooit geweten dat er zoiets bestond als een braaf model. Was het niet genoeg dat de uitkomst bruikbaar was?

,,U hoeft niet zo te kniezen, meneer Ortner. Ik keur uw werk niet af. Ik zeg alleen: doe het nog eens, en dan beter. Ik zet wat druk op de ketel, ook in uw belang. Mag ik u een goede raad geven? U vergeet dit werkstuk. U gaat vanavond slapen en morgen begint u opnieuw met nadenken. En dan bouwt u een nieuw model, een stoer model, een model als een vuistslag. Ik zie u over een maand weer.”

Zo’n man was De Haen geweest. Geleerd en ongenaakbaar. Hij had Ortner leren afzien. Ach, de tijden waren veranderd. Als een hoogleraar zich nu zou gedragen zoals De Haen destijds deed, werd hij waarschijnlijk voor de rechter gesleept door een student.

,,Tik”, zei de klok; het was één uur. Wat zit ik toch te mijmeren, dacht Ortner, daar bereik ik niets mee. Ik verdoe mijn tijd. Ik moet niet dromen maar schrijven. Morgen, morgen begin ik echt. Het kan nog. Er is nog niets verloren.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.