Onderwijs

Onderzoek naar aanpak langstuderen

Een werkgroep aan de TU komt in januari met voorstellen om langstuderen tegen te gaan. De groep onderzoekt onder meer de norm voor het bindend studieadvies, de propedeuse in twee jaar en de studeerbaarheid van opleidingen.


Studenten, opleidingen en het studentenleven buiten de opleiding. Volgens collegelid Paul Rullmann en directeur onderwijs & studentenzaken Anka Mulder zal er op deze drie fronten iets moeten gebeuren. Want langstudeerders gaan de TU straks 10,2 miljoen euro per jaar kosten nu de Tweede Kamer de aanpak van langstudeerders steunt.


De werkgroep – onder leiding van Jenny Brakels en bestaande uit hoofd onderwijs Frank Sanders en  directeuren onderwijs Rob Mudde en Theo van Drunen – heeft de opdracht alle mogelijke maatregelen te onderzoeken.

Zo moeten studenten meer structuur krijgen. Rullmann geeft als voorbeelden het opdelen van een lesblok in kleinere eenheden, de studio classroom bij Technische Natuurwetenschappen en Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek (L&R) of de computer ondersteunde zelfstudie bij de opleiding civiele techniek, waarbij studenten zelf meteen kunnen zien of ze stof begrijpen.

Mulder wil dat ook de vorming van klassen van dertig studenten wordt bestudeerd, of duidelijke voortgangsnormen. “Nu is de norm voor het bindend studieadvies de helft van de zestig studiepunten. Als je dat normaal vindt, leidt dat tot een studieduur van tien jaar.” De werkgroep bekijkt ook de verplichting om de propedeuse in twee jaar te halen.


Wat betreft de opleidingen onderzoekt de werkgroep studeerbaarheid. “Als maar 18 procent van de studenten zijn propedeuse in één jaar haalt en 65 procent van de studenten de helft of meer van het aantal studiepunten, hoe studeerbaar is dan je eerste jaar?”, zegt Mulder.

Ze benadrukt dat de TU opleidingen niet gemakkelijker maakt, want ‘niemand wil minder kwaliteit’. “Maar op onderdelen worden ze wel minder zwaar”, zegt Rullmann. “Er zijn opleidingen die te vol zijn. De truc is dat je opschoont. Dat is niet de kwaliteit verlagen. Het gaat om de essentialia.”

Ook wil Rullmann weten wat het beste aantal contacturen is. “Vaak zijn er te veel kleine vakjes. Te veel uren. Door minder vakjes is er meer tijd voor extracurriculaire dingen. Bij L&R en Industrieel Ontwerpen is al een overstap gemaakt naar meer samenhangende grote blokken.”

Daarmee roert Rullmann het leven buiten de opleiding aan. “Zijn er bijvoorbeeld extracurriculaire dingen die in een opleiding zijn op te nemen? Projecten als de Nuna zijn heel leerzaam. Kunnen die bijvoorbeeld via een minor worden opgepakt?”


Mulder verwacht dat de maatregelen tegen langstudeerders grote effecten hebben op studentenverenigingen. “Lid zijn en een bestuur doen zal risicovol worden. Het ledenbestand zal mogelijk krimpen. Onze studenten lopen vertraging op in het begin van hun studie. We gaan met verenigingen overleggen hoe we ervoor gaan zorgen dat dit niet gebeurt.”

Onderliggende gedachte van deze exercitie is volgens Rullmann dat er echt iets moet gebeuren. “Never waste a good crisis. Ik stel op prijs dat de overheid ons stimuleert, maar niet met de hakbijl.”

De studentenraad kon nog niet reageren.


Een aanwezigheidsplicht voor eerstejaars, de eis om elk jaar ten minste driekwart van het aantal studiepunten te halen en minimumeisen in plaats van automatische doorstroom naar de master.

Die voorstellen lanceert Rob Mudde – directeur onderwijs bij Technische Natuurwetenschappen – in een opiniestuk van woensdag 30 november in NRC Handelsblad als alternatief voor de dreigende boete voor langstudeerders.

Mudde zit in de werkgroep die nu maatregelen tegen langstuderen aan de TU onderzoekt en zegt desgevraagd dat hij deze varianten in die werkgroep zal inbrengen. “Maar het gros van deze maatregelen mag wettelijk gezien niet. Je mag geen studievoortgang eisen. Waarom eigenlijk niet? Heel raar.”

Mudde vindt dat universiteiten zelf de bevoegdheid moeten krijgen langstuderen tegen te gaan. “Het is nu mogelijk om tien jaar lang in de bachelor aan te rommelen zonder een goed verhaal. Studenten met allemaal zes-minnetjes willen we eigenlijk niet in de master. Een master is een topopleiding, daar moet je topstudent voor zijn. Eigenlijk zou je een soort sollicitatiegesprek moeten houden als je er lang over doet.”

De directeur onderwijs ziet ook wel wat in een aanwezigheidsplicht voor eerstejaars bachelors. “Veel studenten zullen dan toch wat doen, maar je moet wel je onderwijs er op afstemmen. Je moet ze aan het werk zetten. Zo’n plicht is wettelijk gezien moeizaam.”


Mudde stoort zich aan de sfeer van vrijblijvendheid onder studenten. “Academische vrijheid is onderzoeken wat je wilt en daaruit concluderen wat je wilt. Niet: ’s ochtends in bed, ’s middags de krant lezen en ’s avonds naar de kroeg. Ik zeg niet dat studenten dat allemaal doen, maar het helemaal omdraaien doen ze zeker niet. Eerst je vakken halen!”

Wat wettelijk wel kan en waar Mudde ook wel aan denkt, is de norm van het bindend studieadvies verhogen naar 45 studiepunten. Andere opties zijn volgens hem: kleinschaliger onderwijs en een langer doorlopend studentenmentoraat, waarbij studenten hun hele bachelor lang een aanspreekpunt hebben.

Tot slot ziet Mudde mogelijkheden voor communityvorming door de campus te verbeteren. “Zijn er plekken waar je gezellig koffie kunt drinken en uren met je laptop wireless bezig kunt zijn? Ze jagen je hier de stad in. Het is goed als mensen elkaar hier tegenkomen.”

De TU verkeert in zwaar weer; jaarlijks schrijven zich steeds meer studenten in en tegelijkertijd hevelt de overheid minder geld direct over naar de universiteit (eerste geldstroom). Aangezien de overheid de komende jaren in totaal 35 miljard euro moet bezuinigen, ziet het er niet naar uit dat deze situatie binnenkort verbetert. Integendeel.
Is het daarom geen tijd voor een herijking van de universiteit waarbij kennisvalorisatie, het te gelde maken van kennis, centraal staat?
Niet als het aan Van der Duin ligt. Hij vindt dat de universiteit ervoor moet waken dat het geen herijking of zoals hij het noemt; ‘een strategische heroriëntatie’ doorvoert. “De universiteit moet onderwijs geven en fundamenteel en onafhankelijk onderzoek doen. Die doelstelling moet ze overeind houden.”

Als de universiteit op de commerciële toer gaat, dan schiet ze zich in haar eigen voet, denkt Van der Duin. De TU levert volgens hem nu baanbrekende producten en technologieën op, juist doordat ze zich toelegt op fundamenteel onderzoek. “Als de universiteit alleen nog maar toegepast onderzoek doet voor bedrijven, dan zegt de overheid: jullie kunnen het prima zonder ons. En intussen droogt de fundamentele kennisbron op waardoor de universiteit niet meer interessant is voor bedrijven. Dat is de paradox van de commerciële universiteit: door commercieel te worden verliest ze aan waarde voor het bedrijfsleven.”

Bovendien is het volgens Van der Duin ook maar zeer de vraag hoe lang de voorkeur voor valorisatie van kennis boven fundamenteel onderzoek bij de overheid standhoudt. “De huidige minister van onderwijs, Ronald Plasterk, grossierde zelf als moleculair bioloog in het binnenhalen van NWO-subsidies. Hij heeft zijn eigen business model geprojecteerd op het hele hoger onderwijs.”
Honderd miljoen euro die voorheen direct werden overgeheveld naar universiteiten (eerste geldstroom) zijn nu bestemd voor
NWO-onderzoeksprojecten (tweede geldstroom) met een duidelijk maatschappelijk belang. Onderzoekers die naar deze subsidies dingen, moeten aangeven hoe ze de kennis, die de projecten opleveren, kunnen valoriseren.

Dat stuit Van der Duin tegen de borst: “In de voorstellen liegen de onderzoekers dat ze barsten, want niemand weet bij voorhand wat een project oplevert.” Maar hij denkt ook dat het tactisch gezien verkeerd is van de TU om haar kaarten op deze subsidies in te zetten. “Een volgende minister maakt de eerste geldstroom misschien wel weer veel groter. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft hier al voor gepleit.”
Dit neemt niet weg dat de TU kampt met een financieringstekort. Om daar wat aan te doen is volgens Van der Duin de kaasschaafmethode geen slechte tactiek. Maar dan vooral gericht op de ondersteunende diensten. “Je moet geen onderzoekers ontslaan, want die leveren juist geld op.”

Faculteiten zijn ongeveer de helft van hun budget kwijt aan ondersteunende diensten, schat Van der Duin. “Het klinkt onsympathiek om in die diensten te snijden, maar het kan wel helpen. De bureaucratie is heel groot.”
Als voorbeeld van een bureaucratische beslommering waar het mes in kan, noemt van der Duin de wijze waarop faculteiten elk jaar hun minors samenstellen. “Elk jaar is er een beurs waar studenten kunnen aangeven waar hun interesse naar uitgaat. Faculteiten stellen mede op basis daarvan minors samen. Verder doen ze marktonderzoek, houden ze meetings en maken  ze minorgidsen. En dat allemaal om elkaar te beconcurreren. Het levert geen betere minors op. Het is beter als iedere faculteit zegt: hier zijn we goed in en daar maken we een minor van, klaar. Dat zou een hoop geld besparen.”
Verder kan de TU veel besparen op allerlei diensten die medewerkers het leven gemakkelijker moeten maken, maar dat juist niet doen. “We hebben nu een afstandbediening om onze ventilatieroosters open en dicht te doen. Alles moet automatisch. Als je hem open zet, gaat hij vijf minuten later weer vanzelf dicht. Je hebt het niet meer zelf in de hand. En we krijgen nu ook pasjes voor de koffieautomaat. Waanzin vind ik dat.”

Door beter te letten op dit soort kosten is het volgens Van der Duin niet zo moeilijk om tien procent te bezuinigen. De universiteit moet zich in geen geval gek laten maken door het huidige politieke klimaat. “Ze moet niet de boel overhoop halen. Dan krijgen we gespannen situaties, arbeidsconflicten en mensen die ziek thuis zitten. Per saldo schieten we daar niets mee op.”

BezuinigingOm de financiële problemen van de TU Delft het hoofd te bieden, moeten alle faculteiten van het college van bestuur aangeven hoe ze tien procent kunnen bezuinigen op het geld dat zij vanuit de overheid krijgen. De faculteiten moeten deze maand met voorstellen komen over herinrichting van wetenschappelijke afdelingen en bundeling van onderwijs en onderzoek binnen de faculteit en met andere faculteiten. Ook moeten ze aangeven welke onderdelen onvoldoende bijdragen aan de doelen van de faculteit. Het vrijkomende geld wil het college vooralsnog gebruiken voor vernieuwing in onderwijs, onderzoek en infrastructuur. Het college spreekt daarom niet van bezuiniging maar van ‘flexibilisering’.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.