Al jaren worden enorme tekorten aan hoogopgeleide bèta’s en technici voorspeld. Langzamerhand dringen echter tegengeluiden door. Stevige verwijten worden daarbij niet geschuwd.
Prof.dr. P.J. Lemstra, voorzitter van het discipline-overleg natuurwetenschappen en fundamentele techniek: ,,De industrie gebruikt bewust foutieve voorspellingen. Ik vind dat onethisch.”
Nederland staat op de rand van de afgrond. Schrikbarend weinig jongeren kiezen voor een opleiding in de techniek of bèta- wetenschappen. Wanneer niet snel wordt ingegrepen zal het land op technisch (en dus economisch) gebied in hoog tempo afglijden naar derde-wereldniveau. Als we tenminste de meest het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) en het ministerie van economische zaken mogen geloven.
Hebben ze dan niet gelijk? Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) voorspelde vorige maand nog een tekort van 1.500 tot 3.000 bouwkundigen en civiel technisch ingenieurs voor de komende jaren. Eind 1993 waarschuwde het instituut ook al voor ernstige tekorten aan hoog opgeleide technici. En de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) becijferde onlangs dat de Nederlandse universiteiten jaarlijks op iedere 100.000 inwoners tussen de 25 en 34 jaar slechts 365 technici en bètawetenschappers afleveren. In de Verenigde Staten zijn dat er ruim 700 en in Japan zelfs meer dan 800.
Er komen echter scheurtjes in het front. Vorige maand haalde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) de cijfers van de OESO onderuit. Terwijl de Nederlandse hts-ers in het OESO-onderzoek niet werden meegeteld, beschouwde de organisatie Amerikaanse bachelors of science wel degelijk als universitair opgeleide technici. ,,Het meetellen van hts-ers zou Nederland in de internationale kopgroep doen belanden”, schreef de WRR.
Noodklok
Ook al vorige maand verscheen een rapport van de Nederlandse Natuurkundige Vereniging (NNV), waaruit blijkt dat de werkloosheid onder pas afgestudeerde fysici tussen 1990 en 1994 is opgelopen van vier naar dertien procent. Ten tijde van de NNV-enquête waren veel natuurkundigen bovendien nog bezig met een vervolgopleiding. Blijven zij buiten beschouwing, dan is zelfs ruim twintig procent van de jonge natuurkundigen werkloos.
De scheikundigen luidden al eerder de noodklok over het groeiende leger werklozen. De recessie in de chemische industrie noopte de afgelopen jaren tot een kostenreductie van 20 tot 25 procent. Dat ging onder meer gepaard met het afstoten of niet invullen van vrijgekomen arbeidsplaatsen. Om de dure kennis van pas afgestudeerde scheikundigen in stand te houden kregen de chemieverenigingen KNCV en VNCI eind vorig jaar van het ministerie van economische zaken een subsidie van één miljoen gulden. Van dat geld moeten ongeveer 300tijdelijke arbeidsplaatsen worden gecreëerd bij bedrijven, universiteiten en onderzoekinstellingen.
Het zijn aanwijzingen dat het de komende jaren wel eens drastisch de verkeerde kant op kan gaan met de werkgelegenheid voor bèta’s en technici. Het economisch herstel helpt in deze visie niet veel. Veel ongeschoolde arbeid is jaren geleden al verdwenen naar lage-lonenlanden. Nu is het volgens sommigen de beurt aan hooggekwalificeerde arbeid.
Vet
,,Onzin”, vindt onderwijsspecialist A.J.E.G. Renique van het werkgeversverbond VNO/NCW de negatieve verhalen over ‘baanloze groei’: ,,Er zit altijd vertraging tussen een economische opleving en banengroei. Bedrijven moeten eerst weer wat vet op hun botten krijgen.” Van een grote vlucht van hoogwaardig werk naar het (goedkope) buitenland is volgens hem geen sprake. Op korte termijn zal de werkgelegenheid in de chemie zelfs flink aantrekken, is zijn stellige verwachting. Uit de bouw hoort hij ‘positieve geluiden’. En verder wijst hij op grote projecten als de uitbreiding van Schiphol en de Betuwelijn.
‘De industrie belazert de kluit’, is kortweg de mening van de voorzitter van het discipline-overleg natuurwetenschappen en fundamentele techniek, prof.dr. P.J. Lemstra. Twee jaar geleden signaleerde al een verschuiving van technologie naar andere delen van de wereld. Lemstra: ,,De voorspelde tekorten kloppen van geen kant. Bedrijven weten dat, maar gebruiken de cijfers om het aanbod van afgestudeerden zo groot mogelijk te houden. Ze sturen bewust aan op een overschot op de arbeidsmarkt, zodat ze uit een lekker grote vijver kunnen blijven vissen.”
Ook de Utrechtse hoogleraar biochemie prof.dr. R.H. Meloen noemde het enige maanden geleden in NRC Handelsblad onethisch om voortdurend te blijven suggereren dat bèta-opleidingen zulke goede vooruitzichten bieden.
Slapende reserve
Het is een welles-nietesspelletje tussen diverse arbeidsmarkt- voorspellers, waarvan de uitslag voorlopig nog ongewis is. Belangrijker is daarom op dit moment wellicht een ander punt van kritiek: degenen die vrezen voor ernstige tekorten in de technische hoek, gaan er gemakshalve aan voorbij dat slechts een beperkt deel van het totale potentieel aan hoger opgeleide bèta’s en technici wordt gebruikt. Technici komen in een veelheid van beroepen terecht, die lang niet allemaal verband houden met hun technische achtergrond, stelt de WRR. ,,Als afgestudeerden van bèta- en technische opleidingen vaker in aansluitende beroepen terecht komen hoeven echte tekorten in de technische hoek niet op te treden.”
In oktober 1993 wees het Tilburgse IVA al op het verschijnsel van de slapende reserve. Slechts een derde van de bèta’s en technici werkt in de industrie, de rest zit bij de overheid of in de dienstverlening, stelde het instituut. Bovendien kiezen veel technici in de industrie al na een korte periode voor een beter betaalde baan in het management. De WRR voegde vorige maand aan de reserve nog een groep toe: vrouwen, een nietonbelangrijk jachtterrein voor techniek-promotors. ,,Onder vrouwelijke technici komen nog altijd werkloosheidspercentages voor van 10 tot 13 procent”, schrijft de Raad. ,,In het licht van hun arbeidsmarktkansen is het niet verwonderlijk dat meisjes minder vaak een technische opleiding kiezen.”
Dergelijke opvattingen getuigen van een smalle blik op de techniek en de werking van de arbeidsmarkt, vindt VNO-er Renique. Dat bedrijven meer moeten doen aan bijvoorbeeld deeltijdbanen, verlof en kinderopvang om de branche ook voor vrouwen aantrekkelijk te maken, akkoord. Maar pleiten voor meer `fuikwerking’ gaat hem te ver. ,,Het is juist positief dat veel studenten hun studie breed opvatten”, zegt hij. ,,Jongeren zijn vooral geïnteresseerd in de inhoud van hun baan. Het salaris speelt daarbij een ondergeschikte rol. Wanneer je het beroepsperspectief versmalt tot de harde techniek, bijt je in je eigen staart. De opleiding wordt dan onaantrekkelijker, waardoor nog minder jongeren voor een bèta- of technische studie kiezen.” (M.W./HOP)
Al jaren worden enorme tekorten aan hoogopgeleide bèta’s en technici voorspeld. Langzamerhand dringen echter tegengeluiden door. Stevige verwijten worden daarbij niet geschuwd. Prof.dr. P.J. Lemstra, voorzitter van het discipline-overleg natuurwetenschappen en fundamentele techniek: ,,De industrie gebruikt bewust foutieve voorspellingen. Ik vind dat onethisch.”
Nederland staat op de rand van de afgrond. Schrikbarend weinig jongeren kiezen voor een opleiding in de techniek of bèta- wetenschappen. Wanneer niet snel wordt ingegrepen zal het land op technisch (en dus economisch) gebied in hoog tempo afglijden naar derde-wereldniveau. Als we tenminste de meest het Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO) en het ministerie van economische zaken mogen geloven.
Hebben ze dan niet gelijk? Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) voorspelde vorige maand nog een tekort van 1.500 tot 3.000 bouwkundigen en civiel technisch ingenieurs voor de komende jaren. Eind 1993 waarschuwde het instituut ook al voor ernstige tekorten aan hoog opgeleide technici. En de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) becijferde onlangs dat de Nederlandse universiteiten jaarlijks op iedere 100.000 inwoners tussen de 25 en 34 jaar slechts 365 technici en bètawetenschappers afleveren. In de Verenigde Staten zijn dat er ruim 700 en in Japan zelfs meer dan 800.
Er komen echter scheurtjes in het front. Vorige maand haalde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) de cijfers van de OESO onderuit. Terwijl de Nederlandse hts-ers in het OESO-onderzoek niet werden meegeteld, beschouwde de organisatie Amerikaanse bachelors of science wel degelijk als universitair opgeleide technici. ,,Het meetellen van hts-ers zou Nederland in de internationale kopgroep doen belanden”, schreef de WRR.
Noodklok
Ook al vorige maand verscheen een rapport van de Nederlandse Natuurkundige Vereniging (NNV), waaruit blijkt dat de werkloosheid onder pas afgestudeerde fysici tussen 1990 en 1994 is opgelopen van vier naar dertien procent. Ten tijde van de NNV-enquête waren veel natuurkundigen bovendien nog bezig met een vervolgopleiding. Blijven zij buiten beschouwing, dan is zelfs ruim twintig procent van de jonge natuurkundigen werkloos.
De scheikundigen luidden al eerder de noodklok over het groeiende leger werklozen. De recessie in de chemische industrie noopte de afgelopen jaren tot een kostenreductie van 20 tot 25 procent. Dat ging onder meer gepaard met het afstoten of niet invullen van vrijgekomen arbeidsplaatsen. Om de dure kennis van pas afgestudeerde scheikundigen in stand te houden kregen de chemieverenigingen KNCV en VNCI eind vorig jaar van het ministerie van economische zaken een subsidie van één miljoen gulden. Van dat geld moeten ongeveer 300tijdelijke arbeidsplaatsen worden gecreëerd bij bedrijven, universiteiten en onderzoekinstellingen.
Het zijn aanwijzingen dat het de komende jaren wel eens drastisch de verkeerde kant op kan gaan met de werkgelegenheid voor bèta’s en technici. Het economisch herstel helpt in deze visie niet veel. Veel ongeschoolde arbeid is jaren geleden al verdwenen naar lage-lonenlanden. Nu is het volgens sommigen de beurt aan hooggekwalificeerde arbeid.
Vet
,,Onzin”, vindt onderwijsspecialist A.J.E.G. Renique van het werkgeversverbond VNO/NCW de negatieve verhalen over ‘baanloze groei’: ,,Er zit altijd vertraging tussen een economische opleving en banengroei. Bedrijven moeten eerst weer wat vet op hun botten krijgen.” Van een grote vlucht van hoogwaardig werk naar het (goedkope) buitenland is volgens hem geen sprake. Op korte termijn zal de werkgelegenheid in de chemie zelfs flink aantrekken, is zijn stellige verwachting. Uit de bouw hoort hij ‘positieve geluiden’. En verder wijst hij op grote projecten als de uitbreiding van Schiphol en de Betuwelijn.
‘De industrie belazert de kluit’, is kortweg de mening van de voorzitter van het discipline-overleg natuurwetenschappen en fundamentele techniek, prof.dr. P.J. Lemstra. Twee jaar geleden signaleerde al een verschuiving van technologie naar andere delen van de wereld. Lemstra: ,,De voorspelde tekorten kloppen van geen kant. Bedrijven weten dat, maar gebruiken de cijfers om het aanbod van afgestudeerden zo groot mogelijk te houden. Ze sturen bewust aan op een overschot op de arbeidsmarkt, zodat ze uit een lekker grote vijver kunnen blijven vissen.”
Ook de Utrechtse hoogleraar biochemie prof.dr. R.H. Meloen noemde het enige maanden geleden in NRC Handelsblad onethisch om voortdurend te blijven suggereren dat bèta-opleidingen zulke goede vooruitzichten bieden.
Slapende reserve
Het is een welles-nietesspelletje tussen diverse arbeidsmarkt- voorspellers, waarvan de uitslag voorlopig nog ongewis is. Belangrijker is daarom op dit moment wellicht een ander punt van kritiek: degenen die vrezen voor ernstige tekorten in de technische hoek, gaan er gemakshalve aan voorbij dat slechts een beperkt deel van het totale potentieel aan hoger opgeleide bèta’s en technici wordt gebruikt. Technici komen in een veelheid van beroepen terecht, die lang niet allemaal verband houden met hun technische achtergrond, stelt de WRR. ,,Als afgestudeerden van bèta- en technische opleidingen vaker in aansluitende beroepen terecht komen hoeven echte tekorten in de technische hoek niet op te treden.”
In oktober 1993 wees het Tilburgse IVA al op het verschijnsel van de slapende reserve. Slechts een derde van de bèta’s en technici werkt in de industrie, de rest zit bij de overheid of in de dienstverlening, stelde het instituut. Bovendien kiezen veel technici in de industrie al na een korte periode voor een beter betaalde baan in het management. De WRR voegde vorige maand aan de reserve nog een groep toe: vrouwen, een nietonbelangrijk jachtterrein voor techniek-promotors. ,,Onder vrouwelijke technici komen nog altijd werkloosheidspercentages voor van 10 tot 13 procent”, schrijft de Raad. ,,In het licht van hun arbeidsmarktkansen is het niet verwonderlijk dat meisjes minder vaak een technische opleiding kiezen.”
Dergelijke opvattingen getuigen van een smalle blik op de techniek en de werking van de arbeidsmarkt, vindt VNO-er Renique. Dat bedrijven meer moeten doen aan bijvoorbeeld deeltijdbanen, verlof en kinderopvang om de branche ook voor vrouwen aantrekkelijk te maken, akkoord. Maar pleiten voor meer `fuikwerking’ gaat hem te ver. ,,Het is juist positief dat veel studenten hun studie breed opvatten”, zegt hij. ,,Jongeren zijn vooral geïnteresseerd in de inhoud van hun baan. Het salaris speelt daarbij een ondergeschikte rol. Wanneer je het beroepsperspectief versmalt tot de harde techniek, bijt je in je eigen staart. De opleiding wordt dan onaantrekkelijker, waardoor nog minder jongeren voor een bèta- of technische studie kiezen.” (M.W./HOP)
Comments are closed.