Campus

Landmeetinstrumenten

Landmeten is het op één na oudste beroep ter wereld, als we ing. Rien Kremers mogen geloven. Kremers is het ‘aanspreekpunt’, zoals hij het zelf noemt, van het ‘museum’ van Geodesie.

Met het woord museum is zeker niet te veel gezegd. In tegenstelling tot de meeste andere studieverzamelingen is hier sprake van een echte tentoonstelling, en zijn de instrumenten voorzien van duidelijke teksten. Zonder vooraf te bellen, zijn bezoekers altijd welkom.

Wie tegenwoordig geodesie studeert, krijgt onderwijs in een veelheid van disciplines, van planologie tot recht. Maar landmeten blijft ,,het hart van geodesie, dé toepassing”, volgens Kremers. En het museum laat zien hoe het vak van de landmeter in de loop der jaren is veranderd.

Het werk van de landmeter is er de laatste tijd een stuk eenvoudiger op geworden. Met name na de oorlog heeft het vak een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Allerlei mechanische en optische instrumenten zijn vervangen door elektronische. Het vak heeft er zijn charme een beetje door verloren. Moest een landmeter vroeger goed onderlegd zijn, nu is het praktisch een kwestie van een druk op de knop. De landmeter was vroeger dan ook iemand. In de vorige eeuw, tijdens grote landelijke meetcampagnes, waren het hoogleraren die de metingen verrichtten. Dat meten gebeurt volgens Kremers tegenwoordig door mts’ers.

,,Meten, rekenen, tekenen”, zo vat Kremers het landmeten kort samen. En zonder de apparatuur van tegenwoordig was dit inderdaad geen eenvoudige zaak. Neem het rekenen, in het museum liggen verschillende instrumenten waarmee men vroeger vermenigvuldigingen en delingen uitvoerde. Rekenwalsen, rekenschijven, rekenlinialen. ,,De rekenliniaal werkt met een logaritmische schaal waardoor vermenigvuldigen optellen wordt.” Kremers laat een mechanische rekenmachine zien, die door landmeters mee het veld ingenomen werd, een stevig apparaat in de vorm van een kassa. Een paar draaien aan de slinger en het apparaat rekent de meest ingewikkelde berekeningen mechanisch uit. Volgens Kremers zijn dergelijke rekenhulpmiddelen nog niet zo lang verdwenen, de mechanische rekenmachine werd zo’n vijfentwintig jaar geleden nog gebruikt.

Geodesie heeft in vroeger tijden een belangrijke rol gespeeld bij het vervaardigen van landkaarten. Door gebruik van satellieten is deze rol vandaag de dag niet zo groot meer, maar vroeger waren kaartenmakers volledig aangewezen op landmeters. In de zestiende eeuw mat men een afstand door passen te tellen. Later ging men over op meetkettingen; op een oude prent in het museum is deze praktijk te zien.

Toen kwamen de optische meetinstrumenten, om hoeken en afstanden te meten. Deze optische meetinstrumenten zijn er in alle soorten en maten in het museum. De theodoliet bijvoorbeeld, destijds een grote vooruitgang omdat het instrument om twee assen kan draaien, volgens Kremers eenvereiste om exact een hoek te kunnen meten. Ook een aantal instrumentjes die zijn uitgevonden door de eerste directeur van de Polytechnische School, Antoine Lipkens. Lipkens had volgens Kremers een grote belangstelling voor de geodesie vanwege zijn ‘kadastrale achtergrond’. De spiegelpasser van Lipkens is zo’n door hem bedacht instrument.

In de negentiende eeuw zijn er een aantal grote landelijke meetcampagnes gehouden. Vanaf vaste hoge punten, meestal kerktorens, werden de afstanden en hoeken tot andere kerktorens gemeten. Op plaatsen waar torens ontbraken, bijvoorbeeld op de Veluwe, werden hoge stellages gebouwd. Zo werd Nederland voor het eerst redelijk nauwkeurig in kaart gebracht. Na de oorlog verdwenen de ingenieuze instrumentjes langzaam. Afstanden werden elektronisch gemeten, met behulp van een tachy-meter bijvoorbeeld.

Bij een enorme lens, geschikt om een lichtstraal over een afstand van één kilometer precies naar de plaats van herkomst terug te stralen, heeft Kremers een grappige anekdote. Het kaartje waar de naam en beschrijving op stond, kwam op een gegeven moment precies in het brandpunt van de lens te staan. Het kaartje schroeide voor een deel weg; volgens Kremers kon je aan de baan van de schroeivlek zien dat de zon iedere dag een beetje anders stond.

Bij de uitgang staat het zogenaamde ‘gouden kalf’. Een instrument waarin zich een aantal slingers bevindt, om de zwaartekracht van de aarde te bepalen. Door middel van de slingertijd kun je de zwaartekracht meten; door de grillige massaverdeling van de aarde is die namelijk niet overal hetzelfde. Om geen last van de deining te hebben, werd het apparaat in toentertijd niet geheel veilige onderzeeërs geplaatst. ,,De bemanning kreeg daarom extra betaald. Vandaar de naam.”

Landmeten is het op één na oudste beroep ter wereld, als we ing. Rien Kremers mogen geloven. Kremers is het ‘aanspreekpunt’, zoals hij het zelf noemt, van het ‘museum’ van Geodesie. Met het woord museum is zeker niet te veel gezegd. In tegenstelling tot de meeste andere studieverzamelingen is hier sprake van een echte tentoonstelling, en zijn de instrumenten voorzien van duidelijke teksten. Zonder vooraf te bellen, zijn bezoekers altijd welkom.

Wie tegenwoordig geodesie studeert, krijgt onderwijs in een veelheid van disciplines, van planologie tot recht. Maar landmeten blijft ,,het hart van geodesie, dé toepassing”, volgens Kremers. En het museum laat zien hoe het vak van de landmeter in de loop der jaren is veranderd.

Het werk van de landmeter is er de laatste tijd een stuk eenvoudiger op geworden. Met name na de oorlog heeft het vak een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Allerlei mechanische en optische instrumenten zijn vervangen door elektronische. Het vak heeft er zijn charme een beetje door verloren. Moest een landmeter vroeger goed onderlegd zijn, nu is het praktisch een kwestie van een druk op de knop. De landmeter was vroeger dan ook iemand. In de vorige eeuw, tijdens grote landelijke meetcampagnes, waren het hoogleraren die de metingen verrichtten. Dat meten gebeurt volgens Kremers tegenwoordig door mts’ers.

,,Meten, rekenen, tekenen”, zo vat Kremers het landmeten kort samen. En zonder de apparatuur van tegenwoordig was dit inderdaad geen eenvoudige zaak. Neem het rekenen, in het museum liggen verschillende instrumenten waarmee men vroeger vermenigvuldigingen en delingen uitvoerde. Rekenwalsen, rekenschijven, rekenlinialen. ,,De rekenliniaal werkt met een logaritmische schaal waardoor vermenigvuldigen optellen wordt.” Kremers laat een mechanische rekenmachine zien, die door landmeters mee het veld ingenomen werd, een stevig apparaat in de vorm van een kassa. Een paar draaien aan de slinger en het apparaat rekent de meest ingewikkelde berekeningen mechanisch uit. Volgens Kremers zijn dergelijke rekenhulpmiddelen nog niet zo lang verdwenen, de mechanische rekenmachine werd zo’n vijfentwintig jaar geleden nog gebruikt.

Geodesie heeft in vroeger tijden een belangrijke rol gespeeld bij het vervaardigen van landkaarten. Door gebruik van satellieten is deze rol vandaag de dag niet zo groot meer, maar vroeger waren kaartenmakers volledig aangewezen op landmeters. In de zestiende eeuw mat men een afstand door passen te tellen. Later ging men over op meetkettingen; op een oude prent in het museum is deze praktijk te zien.

Toen kwamen de optische meetinstrumenten, om hoeken en afstanden te meten. Deze optische meetinstrumenten zijn er in alle soorten en maten in het museum. De theodoliet bijvoorbeeld, destijds een grote vooruitgang omdat het instrument om twee assen kan draaien, volgens Kremers eenvereiste om exact een hoek te kunnen meten. Ook een aantal instrumentjes die zijn uitgevonden door de eerste directeur van de Polytechnische School, Antoine Lipkens. Lipkens had volgens Kremers een grote belangstelling voor de geodesie vanwege zijn ‘kadastrale achtergrond’. De spiegelpasser van Lipkens is zo’n door hem bedacht instrument.

In de negentiende eeuw zijn er een aantal grote landelijke meetcampagnes gehouden. Vanaf vaste hoge punten, meestal kerktorens, werden de afstanden en hoeken tot andere kerktorens gemeten. Op plaatsen waar torens ontbraken, bijvoorbeeld op de Veluwe, werden hoge stellages gebouwd. Zo werd Nederland voor het eerst redelijk nauwkeurig in kaart gebracht. Na de oorlog verdwenen de ingenieuze instrumentjes langzaam. Afstanden werden elektronisch gemeten, met behulp van een tachy-meter bijvoorbeeld.

Bij een enorme lens, geschikt om een lichtstraal over een afstand van één kilometer precies naar de plaats van herkomst terug te stralen, heeft Kremers een grappige anekdote. Het kaartje waar de naam en beschrijving op stond, kwam op een gegeven moment precies in het brandpunt van de lens te staan. Het kaartje schroeide voor een deel weg; volgens Kremers kon je aan de baan van de schroeivlek zien dat de zon iedere dag een beetje anders stond.

Bij de uitgang staat het zogenaamde ‘gouden kalf’. Een instrument waarin zich een aantal slingers bevindt, om de zwaartekracht van de aarde te bepalen. Door middel van de slingertijd kun je de zwaartekracht meten; door de grillige massaverdeling van de aarde is die namelijk niet overal hetzelfde. Om geen last van de deining te hebben, werd het apparaat in toentertijd niet geheel veilige onderzeeërs geplaatst. ,,De bemanning kreeg daarom extra betaald. Vandaar de naam.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.