Campus

Kwik nagenoeg nul

In een lawaaiig, rommelig lab vol dreunende machines, ontdekte natuurkundige Heike Kamerlingh Onnes honderd jaar geleden supergeleiding. Het Leidse museum Boerhaave eert deze legendarische waarneming met een tentoonstelling.

Het was een van de mooiste ongelukjes uit de wetenschapsgeschiedenis. In het Leidse koudelaboratorium werd een stroomdraad van bevroren kwik onderzocht bij een temperatuur van enkele graden boven het absolute nulpunt (-273 graden). De elektrische weerstand verdween – het verschijnsel dat we nu supergeleiding noemen. Het werd eerst aangezien voor kortsluiting. Een assistent van Kamerlingh Onnes viel daarna in slaap en vergat de koeling. Even later schrok hij wakker en zag dat de weerstand terugkeerde. Het was geen kortsluiting, maar een verschijnsel!

Maar zo ging het helemaal niet, ontdekten Boerhaave-directeur Dirk van Delft en Leidse natuurkundige Peter Kes onlangs. Zij lazen in herontdekte aantekeningenboeken van Kamerlingh Onnes de opmerking op 8 april, vier uur ’s middags: ‘Kwik nagenoeg nul’. Geen stom toeval of ingedommelde assistent, maar knap experimenteel onderzoek lag ten grondslag aan de ontdekking. Ter ere daarvan is er nu de tentoonstelling ‘Kwik nagenoeg nul’ in museum Boerhaave.

In het museum wordt het laboratorium van de natuurkundige opnieuw tot leven gewekt. “Het lab was op dat moment enig in zijn soort, waar experimenten met extreem lage temperaturen gedaan werden. Kamerlingh Onnes zag direct de consequenties van zijn ontdekking voor supermagneten, al wist hij natuurlijk nog niet in wat voor geavanceerde apparatuur supergeleiding gebruikt zou worden”, zegt samensteller van de tentoonstelling Esther van Gelder. Supergeleiding wordt onder meer gebruikt in MRI-scanners en deeltjesversnellers.

Het koudelab van de natuurkundige wordt gezien als een van de eerste moderne laboratoria. “Daarvoor waren ze klein. Vaak werkte een wetenschapper met een assistent en een instrumentmaker. Kamerlingh Onnes was een geweldige organisator. Hij haalde overal financiering vandaan en had veel mensen in dienst. Hij realiseerde een groot lab met aparte werkplaatsen voor glasblazers en instrumentmakers. Het was er in onze ogen rommelig. Overal hingen losse draden en liepen buizen. Er moet ook heel veel lawaai geweest zijn. Met behulp van de originele instrumenten uit het lab en uitvergrote foto’s krijgen bezoekers een beeld van de onderzoeksruimte.”
Een van de topstukken is de heliumliquefactor. In 1908 maakte de natuurkundige met dat koelapparaat als eerste helium vloeibaar. Het leverde Kamerlingh Onnes in 1913 de prestigieuze Nobelprijs voor de natuurkunde op. “Hij wilde de allereerste zijn die dat lukte en was daar lang en zeer intensief mee bezig”, weet Van Gelder.

Maar het lab was groter dan alleen Kamerlingh Onnes. Hij werd overladen met toonaangevende prijzen voor de ontdekkingen. Voor zijn personeel was veel minder aandacht. “Daar willen wij verandering in brengen. We eren niet alleen Kamerlingh Onnes, maar ook zijn werknemers. Zij waren onmisbaar.”
De meest markante medewerker was hoofd techniek Gerrit-Jan Flim. “Kamerlingh Onnes noemde hem de tovenaar. Hij was het technisch brein achter de installaties, zoals de heliumliquefactor. Het was een technisch hoogstandje dat helium koud bleef met behulp van verschillende ruimtes en gassen.”

Ook andere technici zoals de instrumentmakers en glasblazers krijgen aandacht. “Over hen en hun werk hebben we vitrines ingericht. Samenwerking in zo’n groot lab was noodzakelijk. In zijn publicaties vermeldt Kamerlingh Onnes hun namen niet. Dat is een kwestie die nog steeds speelt bij universiteiten, zoals de TU Delft, waar in labs wordt samengewerkt. Wie wordt er genoemd in publicatie en in welke volgorde? Voor medewerkers en studenten van de TU is het interessant om te zien hoe er toen werd omgegaan met die discussie.” 

De tentoonstelling ‘Kwik nagenoeg nul’ is tot en met 8 januari 2012 te zien in museum Boerhaave, Lange St. Agnietenstraat 10 te Leiden. www.museumboerhaave.nl

“When you’re in a foreign country for the first time, early experiences are generally fresh and exciting: you spend time absorbing the colors and flavors of your new surroundings, exploring the tourist attractions, interacting with the locals on a very superficial level – just observing this foreign idyllic landscape and not really trying to fit yourself into it. Eventually though, the novelty wears off and you sink into the reality that this is your home for the next several years and you better make it your own if you want this study abroad experience to be a good one.

After all, the need to feel at home where you are living and working is essential to your productivity and general well-being. But even if you’ve overcome the language barrier, eaten frikandellen and kroketten without cringing, attended parties in outfits made of tin foil, had coffee eight times a day, mastered hand-free cycling, and have your agenda full for the coming two weeks, you’ll still feel like a complete foreigner at times while interacting on a basic level with your Dutch colleagues. This is because most Dutch people are brought up to be fiercely independent and rarely show or speak their affection or even gratitude to each other. It’s not that they’re ungrateful, it’s just that if they are, they’ll never show it.

My Dutch comrades, before throwing rotten chicory and leeks at me, let me explain to you the foreign point of view. If you’re coming from a land where people show and speak their affection to their friends and loved ones on a daily basis, this lack of emotional expressions might be confusing, as you’ll find yourself wondering whether these people love you or hate you.

Allow me to illustrate with an example. There was once a foreign post-doc working in an all-Dutch group at a EEMCS lab. Even though she liked her work very much, she had a hard time blending in with the environment, as her colleagues always spoke Dutch around her and she never really felt appreciated for her work. After a while, she couldn’t bare the loneliness of her workplace any more and announced that she was transferring. To her surprise, her colleagues threw her a going-away party, expressing how much they had enjoyed working with her while seeming genuinely sad that she was leaving. This is a classical example of misinterpreting the absence of expression for the lack of emotion: just because you can’t see it, doesn’t mean it’s not there.
In another real-life example, a colleague of mine had been hard at work fulfilling his commission duty for over a year, and had managed to achieve some very impressive results in acquiring contacts and sponsorship for a big project, yet at the end of the day when I congratulated him on it, he seemed genuinely surprised and revealed that I was the first person to do so, even though the whole team reaped the benefits of his efforts. Besides this, I often hear from people working in groups that they never have any clue if they’re doing a good job or not, since they never get any positive feedback on their work.

In conclusion, if you’re still not sure about whether your Dutch flatmates or colleagues appreciate you or not, stop wondering about it. Most probably they do, because if they didn’t, you would have found out about it by now.”

Olga Motsyk, from Ukraine, is a BSc aerospace engineering student

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.