Hanan Al-Kutubi studeerde vorig jaar met een tien af aan de faculteit Technische Natuurwetenschappen. Ze werd in november gekozen tot beste afstudeerder van de TU.
Als vluchteling uit Irak bijna twintig jaar geleden is ze graag een voorbeeld voor de asielzoekers van nu. “Ik zou het heel leuk vinden als zij door mij geïnspireerd raken om het beste in zichzelf naar boven halen.”
Je afstudeeronderzoek leverde je drie prijzen op: beste afstudeerder van de TU, de AkzoNobel afstudeerprijs voor chemie en procestech-nologie en de Unilever Research Prijs 2015. Voor je afstudeeronderzoek kreeg je een tien. Hoe voelt het om zoveel waardering te krijgen?
“Prettig. Toen ik afstudeerde was het soms moeilijk het licht aan het einde van de tunnel te zien. Ik werkte hard en vond het mooi te kunnen bijdragen aan de wetenschap, maar het was lastig. Ik had zoveel waardering niet verwacht.”
Vond je zelf dat het beter had gekund?
“Nu ik terugkijk, zie ik wat ik beter had kunnen doen. Ik denk dat ik dat hoge cijfer vooral heb gekregen omdat ik onafhankelijk heb gewerkt. Ik kwam met mijn eigen idee en kon mijn eigen problemen oplossen.”
Kun je uitleggen wat het belangrijkste resultaat was van je afstudeeronderzoek?
“Ik werkte met metal organic frameworks, afgekort mofs. Dat is heel poreus materiaal, dat deels bestaat uit metaalionen en deels uit organische moleculen. Het heeft vele potentiële toepassingen. Je hoeft er maar eentje te bedenken, mofs erachter te schrijven en in Google Scholar zie je van alles voorbij komen, van eten tot katalyse. Wij keken naar een populaire mof, omdat hij stabiel, sterk en zeer poreus is. Maar hij was als dunne film met een nanostructuur erg moeilijk te maken. Iemand anders had de synthesetijd al weten terug te brengen van 24 uur naar twintig minuten door organische moleculen laten smelten op zinkoxide. Het resultaat was een dikke film waar de kristallen dan weer groot, dan weer klein of helemaal afwezig waren. Dat is niet geschikt voor nanostructuren. Wij hebben daar een dunne, gecontroleerde film van gemaakt, heel poreus en dus met een groot oppervlak. Dat deden we door de organische stof niet als een dik pak poeder, maar heel dun op het zinkoxide te deponeren. Dat geeft veel meer controle op de synthese. Het moet nog geoptimaliseerd worden natuurlijk, maar het was een stap in de goede richting.”
Had het niet voor de hand gelegen om eventueel vervolgonderzoek zelf te doen?
“Ik had gehoopt van wel. Aan het einde van mijn project, in januari 2015, was ik al bezig met het bedenken van toepassingen en met experimenteren. Maar in februari moest ik afstuderen. Mijn begeleidster zei daarom: je moet nu gewoon kappen. En het is waar, op een gegeven moment moet je stoppen. Dat was balen. Maar ja, je kunt in zeven maanden tijd niet én de synthese verbeteren, én alles zelf doen én een toepassing bedenken die werkt. Ik ben benieuwd wat er met mijn onderzoek zal gebeuren. Iedere wetenschapper hoopt dat een ander zijn idee oppikt en er iets mee gaat doen.”
Je werkt nu aan de Rijksuniversiteit Groningen bij farmacie. En dat terwijl je onderzoek daar weinig raakvlakken mee heeft. Hoe ben je daar terecht gekomen?
“Mijn huidige begeleider en die van mijn masterthesis kenden elkaar. Via via dus. Aan de TU heb ik veel met elektrochemie proberen te werken en dat komt nu terug. Mijn project gaat over electrochemical nanodevices; elektrochemie, maar dan op heel kleine schaal. Wat ik bij de TU deed was toegepast. Ik maakte een bestaand proces sneller, efficiënter en toegankelijker. Ik werkte in een groot veld. Nu doe ik fundamenteel onderzoek. Onze afdeling doet niet zoveel aan farmacie, maar meer aan analyse met een toepassing in de farmacie. Als er ooit een toepassing van mijn onderzoek komt, zal dat nog vele jaren duren.”
Is het belangrijk dat die toepassing er komt?
“Ik heb moeten leren om dat los te laten. Als ingenieur denk je vanuit een probleem. Dat wil je oplossen. Nu werk ik naar het probleem toe, in plaats van ervan af. Het is lastig om je zo’n andere manier van denken eigen te maken. Ik realiseer me dat ik niet te hoopvol moet zijn wat betreft de applicatie van mijn onderzoek. De manier van denken bij farmacie vind ik interessant. Daar kan ik wat van leren. Als chemical engineer denk je richting bedrijven, aan wat zij aan je onderzoek hebben. Bij farmacie denken ze aan mensen. Het individu is het begin van alles.”
Je bent een succesvol onderzoekster. Je was ooit een vluchteling. Zie jij jezelf als een voorbeeld voor kinderen die nu naar Nederland vluchten?
“Het is mooi om andere mensen hoop te geven. Ik zou het heel leuk vinden als vluchtelingen door mij geïnspireerd raken om het beste in zichzelf naar boven halen. Zelf doe ik dat niet bewust, hoor. Het gaat vanzelf door hard te werken. Als je elke dag denkt, ‘ik moet nu het beste in mezelf naar boven halen’, raak je vaak teleurgesteld.”
Op vierjarige leeftijd vluchtte je met je ouders vanuit Irak via Jordanië naar Nederland. Wat kun je je daarvan herinneren?
“Ik kan me Jordanië en de vliegreis wel herinneren. Van Irak alleen heel kleine stukjes. Mensen hadden ons verteld: Nederland is zo koud, het is de Noordpool. Dus wij kwamen aan met dikke truien en dikke jassen. Maar het was juni. Voor mij was Nederland niet zo wennen. Voor mijn ouders was dat anders: een heel andere wereld. Alsof wij nu in China zouden gaan leven.”
Waarom kwamen jullie naar Nederland?
“In die tijd kon je via de Verenigde Naties asiel krijgen. Ik denk dat we daarom eerst naar Jordanië zijn gegaan, om de aanvraag bij de VN in te dienen. Van de redenen weet ik niet zoveel. Mijn ouders vertellen er niet over. Ik ben nooit meer in Irak geweest. Toen Saddam er zat, kon het helemaal niet. Daarna was het oorlog en ook niet veilig. Mijn ouders zijn inmiddels wel een paar keer terug geweest. Behalve één nicht en één oom woont mijn hele familie daar nog, maar ik weet niet of ik ooit daarheen wil. Ik heb er weinig banden. Toen ik opgroeide, konden we geen contact hebben met familie. Ik ken ze dus helemaal niet.”
Vluchtelingen zijn constant in het nieuws. Hoe kijk jij daarnaar?
“Ik ben altijd verbaasd geweest dat mensen zo boos waren over vluchtelingen. Het gaat over mensen die gevlucht zijn voor heel nare dingen. Ik vind het gemeen om te doen alsof ze hier komen om rijk te worden. Veel steden in Syrië zijn met de grond gelijk gemaakt. Daar hoor je in Nederland misschien weinig over, dus ergens begrijp ik wel dat mensen denken: het is niet zo erg daar. Maar dat is het wel.”
Tijdens je studententijd heb je altijd bij de ouders in Den Haag gewoond. Nu woon je voor het eerst op kamers. Hoe bevalt dat?
“Den Haag is een grote stad met een diverse bevolking. In Groningen is een derde van de inwoners student. Het is knusser, mensen zijn aardiger; ik krijg er een hecht gevoel bij. In het begin vond ik het op mezelf wonen een beetje eng, maar het is geen rocket science. Iedereen kan het. Ik vind het wel fijn om mijn ouders te zien. Bijna ieder weekend ben ik in Den Haag. Het is een grote stap van het leven met je ouders naar alleen. Bij hen kon ik altijd met iemand praten, was er altijd geluid. Voor hen is het moeilijk om mij los te laten, ik blijf hun kleine kindje. Maar het is goed om iets anders mee te maken en onafhankelijker te leren leven. Als ik ooit een postdoc ga doen in het buitenland en ik heb altijd bij mijn ouders gewoond, dan zou het veel erger uit kunnen pakken.”
Promovendi zijn in hun eerste jaar erg zoekende. Hoe zit dat met jou?
“De eerste zes maanden had ik zo’n gevoel: ‘wat kan ik hiermee, hoe kan ik zorgen dat dit project interessant wordt voor mij, dat ik mijn ideeën en interesses erin kwijt kan?’ Dat was inderdaad zoeken. Nu heb ik dat wel duidelijk. Maar hoezeer je ook plant, er komen altijd onverwachte dingen. De afgelopen tijd zat ik in het lab voor chipfabricatie. Dat duurt langer dan ik dacht. Je bent nieuw en weet niet hoe het er in de praktijk aan toe gaat, hoe lang dingen kunnen duren. Het is moeilijk om niet te ambitieus te zijn.”
Was het altijd je plan om te gaan promoveren?
“Na mijn bachelor heb ik chemical engineering gekozen met in mijn achterhoofd dat ik geen onderzoeker wilde worden. Ik zag promovendi en ze waren allemaal zo moe. Vroeg ik ze: ‘hoe is promoveren?’ Het eerste wat ze zeiden was: ‘het is heel moeilijk, heel zwaar.’ Dat is niet echt aanmoedigend. Zo’n zwaar leven wilde ik niet. Tot ik erachter kwam dat ik onderzoeken heel leuk vind. En het valt mee. Als ik engineer was geworden, was het vast net zo moeilijk geweest. Al ben ik wel een beetje moe. Daarom ben ik nu bezig met minder werken. Normaal ga ik ’s avonds naar huis en werk ik door. Dat is leuk voor zeven maanden. Als je dat vier jaar doet, is dat niet echt goed voor je. Ik ga nu wat meer naar de stad, ga met collega’s uit eten, leer mensen kennen. Langzaam maar zeker krijg ik een leven.”
CV
Hanan Al-Kutubi (25) maakte haar eindexamen scheikunde op de middelbare school zo goed dat ze een onderscheiding kreeg van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging. Toch ging ze in eerste instantie bouwkunde studeren. Een verkeerde keuze, die de studente na een maand rechtzette. Ze stapte over naar molecular science and technology en deed beide kanten van die opleiding, scheikunde en technologie. Vorig jaar was ze de eerste masterstudent chemical engineering sinds tien jaar die voor zijn afstuderen een tien kreeg. Ze werd de beste afstudeerder van de faculteit Technische Natuurwetenschappen en daarna van de hele TU. Daarna volgden prijzen van AkzoNobel en Unilever. Intussen, in april 2015, startte Al-Kutubi haar promotieonderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Over wat ze daarna gaat doen, denkt ze nog na. “Ik zou graag een postdoc doen en professor worden, maar het is moeilijk om ertussen te komen. Bovendien snijd je met een postdoc een beetje je kansen in het bedrijfsleven af. Heel weinig bedrijven willen iemand met een postdoc hebben. Ik ben er nog niet uit.”
Comments are closed.