Campus

‘Ik geniet ervan verwarring te scheppen’

Een vakbondsvoorzitter in de raad van toezicht van de TU Delft. Vreemd is dat niet, vindt Lodewijk de Waal, want hij kan zich uitstekend verplaatsen in de gedachtengang van het Delftse college.

,,Als jongen fietste ik vaak van Rotterdam naar Rijswijk, waar mijn broer woonde. Onderweg raakte ik geïmponeerd door de massieve gebouwen van de TH Delft. Vooral de kernreactor joeg me schrik aan.”

Voor hij lid werd van de raad van toezicht bepaalde die herinnering het beeld dat Lodewijk de Waal van de TU had. Een degelijke instelling, was zijn indruk, maar nogal ouderwets. ,,Dat heeft te maken met die deprimerende gebouwen.” Nu heeft de FNV-voorzitter ontdekt dat de TU ook wel degelijk nieuwe gebouwen kent. Vooral een werkbezoek van de raad aan de faculteit Lucht- en Ruimtevaarttechniek was een eye-opener. ,,Ik raakte buitengewoon gecharmeerd van die faculteit. Uiterlijk, door het fraaie, kleurige gebouw. Maar ook inhoudelijk, door de enthousiaste presentaties die de hoogleraren daar over hun onderzoek gaven. Ruimtevaart is eerlijk gezegd ook een hobby van me en ik lees er graag over. Bij de zaterdagkrant pak ik als eerste de wetenschapsbijlage.”

De Waal, tegenwoordig één van de steunpilaren van het poldermodel, heeft een klassieke vakbondsachtergrond. Hij studeerde niet, omdat hij als oproerkraaier van school gestuurd werd en ging werken – zij het niet in de industrie, maar bij een verzekeringsmaatschappij.

Was u gezien uw huidige belangstelling toch niet liever gaan studeren?

,,Het zat destijds niet voor in mijn hoofd. Ook als ik niet van school getrapt was, was ik gaan werken. Als linkse jongere was dat destijds niet ongebruikelijk – Paul Rösenmuller ging in de Rotterdamse haven werken. Maar ik raad mijn kinderen mijn eigen carrièrepad af. Ik heb het geluk gehad dat ik op een gunstig moment op de arbeidsmarkt kwam. Anders was er, vrees ik, niets van mij geworden. Nu vind ik studeren wel interessant. Ik zie wel eens collega’s na hun 65ste nog een colloquium doctum doen en dat lijkt me ook wel wat. In geen geval zou ik trouwens economie doen. Hoe meer ik me daar mee bezighoud, hoe meer ik betwijfel of dat een wetenschap is.”

Waarom bent u toegetreden tot de Delftse raad van toezicht? Sprak het vanzelf dat u Johan Stekelenburg ook op die plek opvolgde?

,,Nee, want ik heb dus geen academische achtergrond, net zo min als mijn ouders. En toen ze me vroegen, was ik net mijn nevenfuncties kritisch aan het bekijken. Ik had iets te veel vertegenwoordigingen. Waarom doe je het dan toch? Voor de vakbeweging wordt het steeds belangrijker de ontwikkelingen in het onderwijs en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te volgen. Traditioneel is de vakbeweging sterk georiënteerd op het beroepsonderwijs. We zijn nauwelijksbetrokken bij het hoger onderwijs. In mijn hoedanigheid van SER-lid zie ik alleen het raadsadvies over het HOOP voorbijkomen en moet ik me daar dus in verdiepen. Het leek me interessant wat beter in het hoger onderwijs rond te kijken.

Maar als bijvoorbeeld de Leidse universiteit me had gevraagd, had ik het niet gedaan. Ik vind dat industrie en technologie in ons land ondergewaardeerd worden, daar moet een correctie op plaatsvinden. Als vakbondsvoorzitter wil ik graag meedenken over het Nederlandse technologiebeleid.

De Delftse raad van toezicht is natuurlijk een beperkt vehikel voor die ambities. Als alles goed gaat, hoef je niets te doen. Je moet zeker niet het idee hebben dat je in de raad van toezicht eventjes de TU gaat besturen.”

Is het in de praktijk ook zo weinig belastend?

,,Nou, van tevoren hadden ze me gezegd dat het bij vier vergaderingen per jaar zou blijven. Daarmee red je het dus niet. Bovendien zie je de leden ook nog bij andere gelegenheden. Jan Slechte (voorzitter van de raad van toezicht, red.) tref ik in de commissie administratieve lastendruk. Een ander lid kwam ik laatst tegen bij het bezoek van de Duitse president. Dan heb je het toch vaak even over de TU Delft. Dat is trouwens één van de meest onderschatte kenmerken van het poldermodel: dat iedereen in dit kleine land elkaar kent en elkaar overal tegenkomt.”

Wat zorgt dan voor de overuren?

,,De TU heeft een aantal grote financiële projecten lopen. De raad van toezicht moet goed opletten wat geïnvesteerd wordt en met welk doel.”

Bij het vastgoed bijvoorbeeld.

,,Daar hebben we de eerste vergadering die ik meemaakte inderdaad over gesproken.”

Heeft het college van bestuur er volgens u voldoende greep op? De meningen binnen het college zijn verdeeld.

,,Die meningsverschillen dateren van voor mijn tijd, dus daar kan ik weinig over zeggen. Het was in ieder geval een verstandig besluit om een speciale vastgoedadviseur van buiten aan te trekken.”

Wat is uw eigen rol in de raad?

,,Ik ben geen econoom, maar ik ben wel gespitst op de risico’s die de TU loopt op gebieden waar ze niet van nature verstand van heeft. Een universiteit die in zaken gaat, vind ik altijd riskant. Dat is niet je eerste taak. Je moet een volgende Ceteco-affaire voorkomen. Ik let er hier ook op dat mijn eigen penningmeester niet gaat speculeren.

Verder stel ik als buitenstaander soms fundamentele vragen die de bestuurders dwingen nog eens na te denken over wat zij absoluut logisch vinden. Ik geniet ervan verwarring te scheppen.”

Waarbij bijvoorbeeld ?

,,Daar kan ik nog niets over zeggen. Het betreft een onderwerp dat pas over een maand of twee naar buiten komt.”

Bent u ook een soort ‘werknemerscommissaris’ in de raad?

,,Nee. Ik ben wel een keer bij de ondernemingsraad langs geweest, maar ik zit er niet namens het personeel. Je moet voorkomen dat de belangen van het personeel geheel aan jou overgelaten worden. Bij voorgenomen besluiten vraag ik me wel af: wat vinden het personeel en de studenten ervan? Dat is een natuurlijke reflex.”

Heeft het lidmaatschap voor u zelf en de bond al wat opgeleverd?

,,In indirecte zin wel. Ik heb ideeën gevormd over de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Volgens mij moet er meer uitwisseling op gang komen tussen bedrijven en onderwijsinstellingen. In het bedrijfsleven lopen veel hooggekwalificeerde mensen rond die moeite hebben het tempo daar bij te benen, maar uitstekend geschikt zijn om in het onderwijs actief te worden. Omgekeerd kunnen mensen uit het middelbaar en hoger onderwijs ook iets voor het bedrijfsleven betekenen. Niet alleen mensen uit de techniek, maar ook uit andere disciplines. Mijn eigen onderwijsbond roept dan meteen: ‘geen onbevoegden voor de klas’. Maar ik denk dat die uitwisseling in het belang is van de beide partijen en dat je er dus verder over na moet denken. Ik opperde het tijdens het najaarsoverleg bij minister Hermans. Hij was meteen enthousiast.”

U werkt nu in Delft onder een nieuw bestuursmodel, dat de invloed van de universitaire werknemers heeft teruggebracht. Is dat niet op zijn minst ironisch?

,,Dat kun je wel zeggen, ja. Ik heb nota bene nog meegedaan aan de bezetting van het Maagdenhuis, als lid van de Socialistische Jeugd. Dat was voor ons een buitenkansje. Hoewel ik niet studeerde, heb ik de democratisering van de universiteit op de voet gevolgd.

Maar mijn inzichten op dit punt zijn in loop der tijden wel gewijzigd. Ik heb niet voor niets voorgesteld het ideaal van arbeiderszelfsbestuur uit de grondslag van de FNV te verwijderen. De gedachte dat met de werknemers aan de macht alles beter zal worden, berust op een idealistische overschatting van onze mogelijkheden. Je moet natuurlijk ook niet in het tegenovergestelde vervallen, dat een autocratisch bestuur alleen de macht heeft.

Ik kan me wel herkennen in de afwegingen die het Delftse college moet maken. Als voorzitter wil ik de FNV een bepaalde richting op sturen, maar ik moet wel in de gaten houden dat ik niet te ver voor de troepen uit loop. Van de andere kant: als je alleen maar met draagvlak voor je besluiten bezig bent, verandert er niets. Voor het Delftse college is het ook een voortdurende balanceeract. Als wij daarbij de evenwichtsstok kunnen leveren, vervullen we een nuttige rol.”

,,Als jongen fietste ik vaak van Rotterdam naar Rijswijk, waar mijn broer woonde. Onderweg raakte ik geïmponeerd door de massieve gebouwen van de TH Delft. Vooral de kernreactor joeg me schrik aan.”

Voor hij lid werd van de raad van toezicht bepaalde die herinnering het beeld dat Lodewijk de Waal van de TU had. Een degelijke instelling, was zijn indruk, maar nogal ouderwets. ,,Dat heeft te maken met die deprimerende gebouwen.” Nu heeft de FNV-voorzitter ontdekt dat de TU ook wel degelijk nieuwe gebouwen kent. Vooral een werkbezoek van de raad aan de faculteit Lucht- en Ruimtevaarttechniek was een eye-opener. ,,Ik raakte buitengewoon gecharmeerd van die faculteit. Uiterlijk, door het fraaie, kleurige gebouw. Maar ook inhoudelijk, door de enthousiaste presentaties die de hoogleraren daar over hun onderzoek gaven. Ruimtevaart is eerlijk gezegd ook een hobby van me en ik lees er graag over. Bij de zaterdagkrant pak ik als eerste de wetenschapsbijlage.”

De Waal, tegenwoordig één van de steunpilaren van het poldermodel, heeft een klassieke vakbondsachtergrond. Hij studeerde niet, omdat hij als oproerkraaier van school gestuurd werd en ging werken – zij het niet in de industrie, maar bij een verzekeringsmaatschappij.

Was u gezien uw huidige belangstelling toch niet liever gaan studeren?

,,Het zat destijds niet voor in mijn hoofd. Ook als ik niet van school getrapt was, was ik gaan werken. Als linkse jongere was dat destijds niet ongebruikelijk – Paul Rösenmuller ging in de Rotterdamse haven werken. Maar ik raad mijn kinderen mijn eigen carrièrepad af. Ik heb het geluk gehad dat ik op een gunstig moment op de arbeidsmarkt kwam. Anders was er, vrees ik, niets van mij geworden. Nu vind ik studeren wel interessant. Ik zie wel eens collega’s na hun 65ste nog een colloquium doctum doen en dat lijkt me ook wel wat. In geen geval zou ik trouwens economie doen. Hoe meer ik me daar mee bezighoud, hoe meer ik betwijfel of dat een wetenschap is.”

Waarom bent u toegetreden tot de Delftse raad van toezicht? Sprak het vanzelf dat u Johan Stekelenburg ook op die plek opvolgde?

,,Nee, want ik heb dus geen academische achtergrond, net zo min als mijn ouders. En toen ze me vroegen, was ik net mijn nevenfuncties kritisch aan het bekijken. Ik had iets te veel vertegenwoordigingen. Waarom doe je het dan toch? Voor de vakbeweging wordt het steeds belangrijker de ontwikkelingen in het onderwijs en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te volgen. Traditioneel is de vakbeweging sterk georiënteerd op het beroepsonderwijs. We zijn nauwelijksbetrokken bij het hoger onderwijs. In mijn hoedanigheid van SER-lid zie ik alleen het raadsadvies over het HOOP voorbijkomen en moet ik me daar dus in verdiepen. Het leek me interessant wat beter in het hoger onderwijs rond te kijken.

Maar als bijvoorbeeld de Leidse universiteit me had gevraagd, had ik het niet gedaan. Ik vind dat industrie en technologie in ons land ondergewaardeerd worden, daar moet een correctie op plaatsvinden. Als vakbondsvoorzitter wil ik graag meedenken over het Nederlandse technologiebeleid.

De Delftse raad van toezicht is natuurlijk een beperkt vehikel voor die ambities. Als alles goed gaat, hoef je niets te doen. Je moet zeker niet het idee hebben dat je in de raad van toezicht eventjes de TU gaat besturen.”

Is het in de praktijk ook zo weinig belastend?

,,Nou, van tevoren hadden ze me gezegd dat het bij vier vergaderingen per jaar zou blijven. Daarmee red je het dus niet. Bovendien zie je de leden ook nog bij andere gelegenheden. Jan Slechte (voorzitter van de raad van toezicht, red.) tref ik in de commissie administratieve lastendruk. Een ander lid kwam ik laatst tegen bij het bezoek van de Duitse president. Dan heb je het toch vaak even over de TU Delft. Dat is trouwens één van de meest onderschatte kenmerken van het poldermodel: dat iedereen in dit kleine land elkaar kent en elkaar overal tegenkomt.”

Wat zorgt dan voor de overuren?

,,De TU heeft een aantal grote financiële projecten lopen. De raad van toezicht moet goed opletten wat geïnvesteerd wordt en met welk doel.”

Bij het vastgoed bijvoorbeeld.

,,Daar hebben we de eerste vergadering die ik meemaakte inderdaad over gesproken.”

Heeft het college van bestuur er volgens u voldoende greep op? De meningen binnen het college zijn verdeeld.

,,Die meningsverschillen dateren van voor mijn tijd, dus daar kan ik weinig over zeggen. Het was in ieder geval een verstandig besluit om een speciale vastgoedadviseur van buiten aan te trekken.”

Wat is uw eigen rol in de raad?

,,Ik ben geen econoom, maar ik ben wel gespitst op de risico’s die de TU loopt op gebieden waar ze niet van nature verstand van heeft. Een universiteit die in zaken gaat, vind ik altijd riskant. Dat is niet je eerste taak. Je moet een volgende Ceteco-affaire voorkomen. Ik let er hier ook op dat mijn eigen penningmeester niet gaat speculeren.

Verder stel ik als buitenstaander soms fundamentele vragen die de bestuurders dwingen nog eens na te denken over wat zij absoluut logisch vinden. Ik geniet ervan verwarring te scheppen.”

Waarbij bijvoorbeeld ?

,,Daar kan ik nog niets over zeggen. Het betreft een onderwerp dat pas over een maand of twee naar buiten komt.”

Bent u ook een soort ‘werknemerscommissaris’ in de raad?

,,Nee. Ik ben wel een keer bij de ondernemingsraad langs geweest, maar ik zit er niet namens het personeel. Je moet voorkomen dat de belangen van het personeel geheel aan jou overgelaten worden. Bij voorgenomen besluiten vraag ik me wel af: wat vinden het personeel en de studenten ervan? Dat is een natuurlijke reflex.”

Heeft het lidmaatschap voor u zelf en de bond al wat opgeleverd?

,,In indirecte zin wel. Ik heb ideeën gevormd over de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Volgens mij moet er meer uitwisseling op gang komen tussen bedrijven en onderwijsinstellingen. In het bedrijfsleven lopen veel hooggekwalificeerde mensen rond die moeite hebben het tempo daar bij te benen, maar uitstekend geschikt zijn om in het onderwijs actief te worden. Omgekeerd kunnen mensen uit het middelbaar en hoger onderwijs ook iets voor het bedrijfsleven betekenen. Niet alleen mensen uit de techniek, maar ook uit andere disciplines. Mijn eigen onderwijsbond roept dan meteen: ‘geen onbevoegden voor de klas’. Maar ik denk dat die uitwisseling in het belang is van de beide partijen en dat je er dus verder over na moet denken. Ik opperde het tijdens het najaarsoverleg bij minister Hermans. Hij was meteen enthousiast.”

U werkt nu in Delft onder een nieuw bestuursmodel, dat de invloed van de universitaire werknemers heeft teruggebracht. Is dat niet op zijn minst ironisch?

,,Dat kun je wel zeggen, ja. Ik heb nota bene nog meegedaan aan de bezetting van het Maagdenhuis, als lid van de Socialistische Jeugd. Dat was voor ons een buitenkansje. Hoewel ik niet studeerde, heb ik de democratisering van de universiteit op de voet gevolgd.

Maar mijn inzichten op dit punt zijn in loop der tijden wel gewijzigd. Ik heb niet voor niets voorgesteld het ideaal van arbeiderszelfsbestuur uit de grondslag van de FNV te verwijderen. De gedachte dat met de werknemers aan de macht alles beter zal worden, berust op een idealistische overschatting van onze mogelijkheden. Je moet natuurlijk ook niet in het tegenovergestelde vervallen, dat een autocratisch bestuur alleen de macht heeft.

Ik kan me wel herkennen in de afwegingen die het Delftse college moet maken. Als voorzitter wil ik de FNV een bepaalde richting op sturen, maar ik moet wel in de gaten houden dat ik niet te ver voor de troepen uit loop. Van de andere kant: als je alleen maar met draagvlak voor je besluiten bezig bent, verandert er niets. Voor het Delftse college is het ook een voortdurende balanceeract. Als wij daarbij de evenwichtsstok kunnen leveren, vervullen we een nuttige rol.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.