Campus

‘Ik ben een rare speler’

Veertig jaar geleden trad Hans Lieshout in dienst van de Technische Dienst van de Bibliotheek. Toen werd er al gesproken over nieuwbouw. Nu het eindelijk zover is, weet hij niet of hij nog mee zal gaan.

,,Ik mág weg, maar misschien dat ik wel voor de bonus ga.”


Figuur 1 ,,Met een bewapende uitbetalingsman en kisten vol geld reden we langs de faculteiten”

,,In die veertig jaar dat ik hier nu zit is de TU veel zakelijker geworden. Het motto is tegenwoordig: met minder mensen meer werk. Vroeger kon er veel meer; een lasklusje of hier en daar wat sleutelen. Overal hangt nu een kostenplaatje aan. Dus geen beunhazerij meer, maar urenverantwoording. En je mag niet zeuren, want je hebt toch je loon? Ja, je moet tegenwoordig vaak even tot tien tellen voordat je wat zegt.”

Ondanks de veranderingen binnen de TU gaat Lieshout nog elke morgen met veel plezier naar zijn werk. ,,Geloof me, die jaren zijn omgevlogen. Gelukkig was mijn werk altijd afwisselend en veelzijdig. Mede daarom heb ik mijn werk altijd met ‘meer dan plezier’ gedaan.”

Na veertig dienstjaren mogen ambtenaren – nu nog – met de vut. Maar Lieshout twijfelt. ,,Ik weet niet of ik nog mee ga naar de nieuwbouw. Tegenwoordig wordt het weer aantrekkelijk om wat langer te blijven werken. Je krijgt daar zelfs een bonus voor. Misschien dat ik wel voor die bonus ga.”

De 58 jaren zijn Hans Lieshout niet aan te zien. Zijn gespierde en montere postuur verraadt een actief leven. Als geboren Delftenaar doorliep Lieshout in de jaren vijftig hier ter stede de ambachtsschool en werd ‘motorrijtuighersteller’. Na een jaar zag hij de advertentie waarin de TU een bijrijder vroeg. ,,Het probleem was dat je alleen op recommandatie kon binnenkomen. Nou wilde het toeval dat mijn moeder in die tijd hielp in de huishouding bij ene meneer Suiker. Dat was een ‘hoge’ aan de universiteit. Ik moest mijn moeder een keer iets brengen. Suiker deed zelf open en zo maakte ik kennis met hem. Toen was ik ook snel aangenomen bij de Bibliotheek.”
Kaas

Lieshout reed als bijrijder langs de faculteiten om boeken te halen en te brengen. Of om boodschappen te doen voor de hoogleraren, herinnert hij zich. ,,Die gingen natuurlijk niet naar een kantine. Ze stuurden ons er op uit om wat te halen. Ik heb vaak een half onsje kaas of ham voor die mannen moeten halen. We reden in zo’n oude Opel stationwagen, waar we ook de bewapende ‘uitbetalingsman’ in vervoerden. In die tijd werd het loon van de medewerkers nog contant uitbetaald. Dan reden we de man langs de faculteiten, met van die grote zilveren kisten. Duizenden guldens zaten daarin.”

Na zijn diensttijd kon Lieshout een werkplaats opzetten in de Bibliotheek. En in diezelfde werkplaats heeft hij nu, veertig jaar later, nog steeds zijn stek. De werkbanken, zagen en andere gereedschappen heeft hij allemaal zien binnenkomen.

Geen plaats in dit gebouw is hem meer onbekend. ,,Er is wel eens over gesproken om deze bibliotheek helemaal te verbouwen”, vertelt hij, ,,maar dat zou bijna net zo duur worden als nieuwbouw. D’r zit hier een soort metalen framewerk in het gebouw. Dat houdt de boel een beetje op z’n plaats en dat kun je er ook niet meer uithalen. Maar aan de scheuren in de vloeren kun je zien dat het gebouw toch aan het verzakken is.”

,,Een band, zeg je? Ja, ik geloof wel dat je van een band met dit gebouw kunt spreken kunt spreken, na veertig jaar.”

Lieshout is een geboren verteller. De anekdotes volgen elkaar in zo’n onvermoeibaar tempo op, dat hij de koffie koud laat worden. Zijn mening over de TU als werkgever is wisselend. ,,De TU is een goede werkgever, maar veel kans op promotie had je vroeger niet. Er werd altijd veel beloofd, maar er kwam weinig van. Men keek naar de stoel waar je op zat. Nu is dat anders; al die jonge mensen die nu binnenkomen volgen cursussen en gaan snel hogerop. In de lagere regionen, waar alles met de handen verdiend moet worden, gaat dat niet zo gemakkelijk.”
Kleiduiven

,,Maar gelukkig heb ik altijd veel ruimte van m’n bibliothecaris gekregen om dingen te organiseren”, vervolgt hij. Lieshout begint te glunderen. Het gesprek komt op sport, zijn stokpaardje. ,,Ik heb zelf veel aan sport gedaan, maar ook altijd veel georganiseerd. Zo doe ik jaarlijks de teams voor het OCenW-toernooi (van het ministerie), waar we met de TU steevast hoog eindigen. Ook voor de personeelsvereniging Prometheus ben ik veel bezig. Binnenkort gaan we fietsen op Texel. Maar we doen ook rare dingen zoals brandingvaren, kanoën of torenbeklimmen. Voor een kleiduiventoernooi had ik nog een keer een dame nodig die een beetje kon schieten. Ik heb toen gewoon een politiebusje op straat aangehouden en die lui gevraagd of ze iemand kenden. Ja hoor, ze hadden nog wel een vrouwelijke collega. Die is toen meegeweest.” Zo moet je dat regelen, vind hij.

Maar zelf doet hij ook veel aan sport. Niet per se om te winnen, maar om het sporten zelf. ,,De trainingen zijn minstens zo belangrijk als de wedstrijd. Als ik vroeger weer eens in de kou of de regen getraind had, dan voelde ik me na afloop als herboren. Sport houdt de geest jong, vind ik. Je moet er ook niet moeilijk over doen als je verliest. Van een sterke tegenstander moet je verliezen. Zelf ben ik een rare speler; een tactische lob met tennis, of bij volleybal even wachten tot het blok gezakt is, en dan die bal geniepig over het net tikken. Zo’n speler ben ik.”

De vele organisatorische zaken die Hans Lieshout op zich genomen heeft, vergen veel tijd. Dat wordt hem niet altijd in dank afgenomen. ,,Natuurlijk word je wel eens met een scheef oog aangekeken als je weer eens om half vier naar een receptie of toernooi moet. Maar daar staat tegenover dat ik ook bijna al mijn vrije tijd in die zaken steek. En sommigen zien dat wel eens over het hoofd.”

Als we de kantine verlaten roept de kantinedame ons nog achterna: ,,Hans, ken je nog effe naar dat liftkassie kijke?”

,,Komp voor mekaar”, galmt het door de gang.

Veertig jaar geleden trad Hans Lieshout in dienst van de Technische Dienst van de Bibliotheek. Toen werd er al gesproken over nieuwbouw. Nu het eindelijk zover is, weet hij niet of hij nog mee zal gaan. ,,Ik mág weg, maar misschien dat ik wel voor de bonus ga.”


Figuur 1 ,,Met een bewapende uitbetalingsman en kisten vol geld reden we langs de faculteiten”

,,In die veertig jaar dat ik hier nu zit is de TU veel zakelijker geworden. Het motto is tegenwoordig: met minder mensen meer werk. Vroeger kon er veel meer; een lasklusje of hier en daar wat sleutelen. Overal hangt nu een kostenplaatje aan. Dus geen beunhazerij meer, maar urenverantwoording. En je mag niet zeuren, want je hebt toch je loon? Ja, je moet tegenwoordig vaak even tot tien tellen voordat je wat zegt.”

Ondanks de veranderingen binnen de TU gaat Lieshout nog elke morgen met veel plezier naar zijn werk. ,,Geloof me, die jaren zijn omgevlogen. Gelukkig was mijn werk altijd afwisselend en veelzijdig. Mede daarom heb ik mijn werk altijd met ‘meer dan plezier’ gedaan.”

Na veertig dienstjaren mogen ambtenaren – nu nog – met de vut. Maar Lieshout twijfelt. ,,Ik weet niet of ik nog mee ga naar de nieuwbouw. Tegenwoordig wordt het weer aantrekkelijk om wat langer te blijven werken. Je krijgt daar zelfs een bonus voor. Misschien dat ik wel voor die bonus ga.”

De 58 jaren zijn Hans Lieshout niet aan te zien. Zijn gespierde en montere postuur verraadt een actief leven. Als geboren Delftenaar doorliep Lieshout in de jaren vijftig hier ter stede de ambachtsschool en werd ‘motorrijtuighersteller’. Na een jaar zag hij de advertentie waarin de TU een bijrijder vroeg. ,,Het probleem was dat je alleen op recommandatie kon binnenkomen. Nou wilde het toeval dat mijn moeder in die tijd hielp in de huishouding bij ene meneer Suiker. Dat was een ‘hoge’ aan de universiteit. Ik moest mijn moeder een keer iets brengen. Suiker deed zelf open en zo maakte ik kennis met hem. Toen was ik ook snel aangenomen bij de Bibliotheek.”
Kaas

Lieshout reed als bijrijder langs de faculteiten om boeken te halen en te brengen. Of om boodschappen te doen voor de hoogleraren, herinnert hij zich. ,,Die gingen natuurlijk niet naar een kantine. Ze stuurden ons er op uit om wat te halen. Ik heb vaak een half onsje kaas of ham voor die mannen moeten halen. We reden in zo’n oude Opel stationwagen, waar we ook de bewapende ‘uitbetalingsman’ in vervoerden. In die tijd werd het loon van de medewerkers nog contant uitbetaald. Dan reden we de man langs de faculteiten, met van die grote zilveren kisten. Duizenden guldens zaten daarin.”

Na zijn diensttijd kon Lieshout een werkplaats opzetten in de Bibliotheek. En in diezelfde werkplaats heeft hij nu, veertig jaar later, nog steeds zijn stek. De werkbanken, zagen en andere gereedschappen heeft hij allemaal zien binnenkomen.

Geen plaats in dit gebouw is hem meer onbekend. ,,Er is wel eens over gesproken om deze bibliotheek helemaal te verbouwen”, vertelt hij, ,,maar dat zou bijna net zo duur worden als nieuwbouw. D’r zit hier een soort metalen framewerk in het gebouw. Dat houdt de boel een beetje op z’n plaats en dat kun je er ook niet meer uithalen. Maar aan de scheuren in de vloeren kun je zien dat het gebouw toch aan het verzakken is.”

,,Een band, zeg je? Ja, ik geloof wel dat je van een band met dit gebouw kunt spreken kunt spreken, na veertig jaar.”

Lieshout is een geboren verteller. De anekdotes volgen elkaar in zo’n onvermoeibaar tempo op, dat hij de koffie koud laat worden. Zijn mening over de TU als werkgever is wisselend. ,,De TU is een goede werkgever, maar veel kans op promotie had je vroeger niet. Er werd altijd veel beloofd, maar er kwam weinig van. Men keek naar de stoel waar je op zat. Nu is dat anders; al die jonge mensen die nu binnenkomen volgen cursussen en gaan snel hogerop. In de lagere regionen, waar alles met de handen verdiend moet worden, gaat dat niet zo gemakkelijk.”
Kleiduiven

,,Maar gelukkig heb ik altijd veel ruimte van m’n bibliothecaris gekregen om dingen te organiseren”, vervolgt hij. Lieshout begint te glunderen. Het gesprek komt op sport, zijn stokpaardje. ,,Ik heb zelf veel aan sport gedaan, maar ook altijd veel georganiseerd. Zo doe ik jaarlijks de teams voor het OCenW-toernooi (van het ministerie), waar we met de TU steevast hoog eindigen. Ook voor de personeelsvereniging Prometheus ben ik veel bezig. Binnenkort gaan we fietsen op Texel. Maar we doen ook rare dingen zoals brandingvaren, kanoën of torenbeklimmen. Voor een kleiduiventoernooi had ik nog een keer een dame nodig die een beetje kon schieten. Ik heb toen gewoon een politiebusje op straat aangehouden en die lui gevraagd of ze iemand kenden. Ja hoor, ze hadden nog wel een vrouwelijke collega. Die is toen meegeweest.” Zo moet je dat regelen, vind hij.

Maar zelf doet hij ook veel aan sport. Niet per se om te winnen, maar om het sporten zelf. ,,De trainingen zijn minstens zo belangrijk als de wedstrijd. Als ik vroeger weer eens in de kou of de regen getraind had, dan voelde ik me na afloop als herboren. Sport houdt de geest jong, vind ik. Je moet er ook niet moeilijk over doen als je verliest. Van een sterke tegenstander moet je verliezen. Zelf ben ik een rare speler; een tactische lob met tennis, of bij volleybal even wachten tot het blok gezakt is, en dan die bal geniepig over het net tikken. Zo’n speler ben ik.”

De vele organisatorische zaken die Hans Lieshout op zich genomen heeft, vergen veel tijd. Dat wordt hem niet altijd in dank afgenomen. ,,Natuurlijk word je wel eens met een scheef oog aangekeken als je weer eens om half vier naar een receptie of toernooi moet. Maar daar staat tegenover dat ik ook bijna al mijn vrije tijd in die zaken steek. En sommigen zien dat wel eens over het hoofd.”

Als we de kantine verlaten roept de kantinedame ons nog achterna: ,,Hans, ken je nog effe naar dat liftkassie kijke?”

,,Komp voor mekaar”, galmt het door de gang.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.