Campus

Fietsenmakers – Economisch pakken

Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en het is… de ruimte tussen sferoïde bolletjes in een stapeling. Die was niet zo gemakkelijk te berekenen, maar dankzij een rekenmodel van vier 3mE’ers komt daar nu verandering in.


Het was het favoriete spelletje op de braderie vroeger: raad hoeveel jelly beans in de glazen snoeppot zitten en win een prijs. Een peulenschilletje voor de gemiddelde TU’er, die kan daar met een slimme berekening nog wel een aardige inschatting van maken. Moeilijker wordt het als je de ruimten tússen die jelly beans moet berekenen. Daar gingen Thijs Papenhuijzen (24), Boudewijn Klijn (21), Peter van Veen (22) en Niels van Duijkeren (21) mee aan de slag voor hun bachelor-eindproject bij 3mE.


“Natuurlijk zijn er al genoeg rekenmodellen losgelaten op dit soort situaties”, zegt Thijs Papenhuijzen. “Maar tot nu toe hielden die altijd rekening met bolletjes, terwijl sferoïdenstapelingen (een stapeling van bolletjes met een rond vooraanzicht, maar ellipsvormig zijaanzicht – een soort M&M’s) veel vaker voorkomen. Als je nou een uitspraak zou kunnen doen over de karakteristieken van zulke ruimtes, kun je ook berekenen hoeveel energie het kost om een deeltje in die ruimte in te brengen.” Simpel gezegd: een broodkruimel krijg je er met weinig energie wel tussen gepropt, een extra jelly bean niet. Die wetenschap kun je zover terugbrengen, dat de farmaceutische industrie hem zou kunnen gebruiken om te berekenen hoeveel energie het kost om een bepaalde vaste stof op te lossen in een vloeistof. En díe toepassing was er nog niet – terwijl die industrie er volgens Papenhuijzen wel degelijk op zit te wachten.


Beetje jammer: om hun rekenmodel te kunnen bouwen, hadden de studenten wel eerst zo’n sferoïdenstapeling nodig. En dat nam een groot deel van hun onderzoek in beslag. “Uiteindelijk hebben we hem kunnen genereren in MatLab, maar toen hadden we nog maar een paar maanden over voor het daadwerkelijke onderzoek. We hadden nooit bedacht dat het zoveel tijd zou kosten”, aldus Papenhuijzen. “Een perfecte bolstapeling simuleren is relatief simpel, maar met sferoïden wordt dat eens stuk complexer.”


Met behulp van hun computermodel kunnen ze de eigenschappen van individuele ruimten tussen de sferoïden in kaart brengen. “Dat zou de medicijnindustrie uiteindelijk talloze onderzoeken en dus kosten kunnen besparen”, weet de student.


Uiteindelijk, want vooralsnog is hun software nog niet geschikt voor toepassing. Geen zorg voor de vier bachelors – zij zijn ondertussen begonnen aan hun masters. Wat er wel ligt, is een prachtige basis voor verder bachelor-eindonderzoek. En een knaller van een eindcijfer.



Onderzoek: ‘A method to determine shape and size of cavities in a spheroid packing’

Eindcijfer: 8

Wie is Marian van Noort
Marian van Noort (1955) deed gymnasium bèta en begon tijdens haar studie Nederlands aan de Universiteit Leiden met parttime onderwijsbanen. Daarnaast werkte ze in de voorlichting en communicatie, onder meer bij een voorganger van de Haagse Hogeschool: Akademie De Laan. In 1993 werd ze hoofd pr & voorlichting bij de Haagse Hogeschool. Ze werd secretaris van het college van bestuur en was projectleider van diverse reorganisaties, onder meer bij de TH Rijswijk toen die in 2003 onderdeel werd van de Haagse Hogeschool. In 2006 begon ze als directeur bij de TH Rijswijk/Academie voor Engineering, die vorig jaar de TU-campus betrok onder de naam Academie voor Technology, Innovation & Society Delft. Vanaf januari gaat Van Noort negen maanden met sabbatical, daarna keert ze terug in een andere functie.

Wat biedt de Academie voor Technology, Innovation & Society Delft – de Delftse vestiging van de Haagse Hogeschool – studenten?
“Wij hebben voltijdse bachelors bedrijfswiskunde, elektrotechniek, technische bedrijfskunde, technische natuurkunde, technische informatica, werktuigbouwkunde. En we hebben als onderdeel van een landelijke pilot een associate degree installatietechniek, een opleiding die de eerste twee jaar van een hbo-opleiding afdekt. In Den Haag hebben we ook nog onder meer bouwkunde, industrieel productontwerpen en veel ict-opleidingen. We hebben nu zo’n 1550 studenten. Werktuigbouwkunde is verreweg de grootste opleiding met een instroom van 190 studenten, elektrotechniek heeft een instroom van vijftig, bedrijfskunde en natuurkunde elk honderd en bedrijfswiskunde veertig.”

De TU kreeg de afgelopen jaren steeds meer instroom en heeft besloten tot numerus fixi. Vindt u de instroom bij u ook te hoog worden?
“Nee, de TU was ons voor in die toename. Wij hebben heel slechte jaren gehad en zijn nu op deze vestiging juist weer aan het stijgen. Daar zijn we werkelijk dolblij mee. De instroom was zo ver ingezakt dat wij ook door de combinatie met slechte rendementen gigantische financiële problemen hadden. Ons personeelsbestand is met een kwart gekrompen tussen 2006 en 2010. Zonder gedwongen ontslagen trouwens. In 2009, toen we hier begonnen, hadden we een instroomstijging van 27 procent. Dit jaar hebben we weer een stijging van 17 tot 18 procent. Dat is gewoon fantastisch.”

Studeren studenten bij u nominaler? Bij de TU heeft pas 22 procent na vier jaar een bachelordiploma.
“De (bachelor)opleiding is nominaal vier jaar, we hebben ook programma’s van 3,5 jaar voor vwo- en mbo-instromers. Bij ons doen ze er gemiddeld 4,4 jaar over. Ik heb natuurlijk liever dat ze nominaal studeren, maar het is een marginaal probleem vergeleken met de uitval aan het begin. Nu valt tussen de veertig en vijftig procent uit. Dat is veel, maar de rest haalt het dan ook wel zo ongeveer.”

Uw Academie heeft ook een bindend studieadvies.
“Al heel lang, met als grens: veertig van de zestig studiepunten. We hebben nu bij technische bedrijfskunde een pilot gedaan met vijftig studiepunten. Dat lijkt een positief effect te hebben: de uitval is niet hoger en er gaan er al meer het tweede studiejaar in met al vijftig studiepunten. Dan hoef je er nog maar tien. Ze moeten wel na hun tweede jaar hun propedeuse gehaald hebben, anders krijgen ze alsnog een bsa. De uitval van die groep is echt gering: bij technische natuurkunde is die in het tweede jaar al twee jaar lang nul. Dat is wat je wilt. De hele uitval is gerealiseerd in het eerste jaar. Wat we daarvoor doen is: heel goed op studenten letten, en ze extra begeleiding aanbieden, bijvoorbeeld tutoring door ouderejaars studenten. Die tweedejaars groep heeft extra aandacht nodig omdat die de laatste propedeusevakken nog moet halen. Het is hier in het eerste jaar vooral schoolser geworden. Met de nadrukkelijke bedoeling om studenten aan het werk te krijgen, te houden en in ieder geval er voor te zorgen dat ze er alles aan doen om die propedeuse te halen. Zo snel mogelijk. Wij hebben begeleidingsuren ingeroosterd in het eerste semester waarin eerstejaars onder begeleiding van een docent met studie bezig zijn. Je kunt het bijna huiswerkbegeleiding noemen.”

Hoe reageren studenten? Vinden ze het vervelend?
“Dat heb ik nog niet gehoord. Instromende havo-scholieren en mbo-ers zijn in het eerste jaar nog vrij volgzaam. We leggen nu veel nadruk op verplichte aanwezigheid. We registreren die, maar niet bij alle opleidingen. Gewoon een namenlijst afvinken. Dat betekent dat de studieloopbaanbegeleider kan zeggen: ‘we zien dat je weinig aanwezig bent, dat gaat niet goed.’ Bij sommige opleidingen kunnen studenten wekelijks of tweewekelijks zelf vrijwillig digitaal een toets invullen om te zien of ze de stof beheersen. Dat wordt geregistreerd. Als een tentamen niet wordt gehaald, zeggen we: ‘we zien dat je nooit die toets hebt gedaan, doe die de volgende keer wel.’ Er waren studenten bedrijfswiskunde die zeiden: ‘we worden hier meer bij de hand gehouden dan op de havo, jullie weten echt alles van ons.’ Er zit dus ook wel een grens aan, maar we hebben enkele jaren geleden bij wat opleidingen uitvalpercentages gehad van meer dan zestig procent. Dat kun je toch niet verantwoorden? Dan doe je iets verkeerd. Daar ben ik echt van overtuigd. Die studenten hebben ongetwijfeld niet hard gewerkt, maar je hebt ook een rol in het stimuleren van dat werken. Gewoon er bovenop zitten. Blijf ook investeren in realistische voorlichting. Wij bieden ook studiekeuzegesprekken aan en een zomercursus die vooral op havisten is gericht. We willen echt naar de norm van de hele Haagse Hogeschool dat zeventig procent de propedeuse haalt in twee jaar. In één jaar zou het vijftig procent moeten zijn. We zitten nu op dertig procent. Ons eigen streefgetal is 35 tot 40 procent na een jaar. Het streefpercentage na twee jaar is 60 tot 65 procent.”

Bij de TU is de norm van het bsa dertig van de zestig studiepunten.
“Dat is voorzichtig begonnen. Wij zijn ooit begonnen met 28 van de 42 punten, dat komt neer op tweederde. Wij merken dat er niet zoveel twijfelgevallen zijn. Ze halen wat ze moeten halen. Je zult moeten proberen om ze meer punten te laten halen, daarom denk ik dat die grens naar vijftig optrekken helemaal niet ingrijpend is. Studenten moeten alleen net een beetje harder werken, net een beetje meer punten hebben en net een beetje meer kans hebben om die propedeuse in het tweede jaar te halen.”

Zou de TU er goed aan doen die grens te verhogen?
“Ja, dat geloof ik echt. Waarom niet veertig als je dertig hebt? Een nadeel van het bsa is dat er het volkomen foutieve beeld ontstaat dat je het gehaald hebt als je die dertig punten hebt. Dat zit ook in de hoofden van docenten. Studenten van de TU die het tweede jaar ingaan met een achterstand van dertig studiepunten hebben een aanzienlijke studieachterstand.”

Een kwart van de eerstejaars aan de TU heeft een negatief bsa, heeft dat effect gehad op de instroom bij u?
“Ja. Ik weet niet zeker of we nu meer studenten hebben door het bsa of doordat we nu op de campus zitten, maar ik denk dat het allebei een rol speelt. Er waren altijd overstappers. Dit jaar waren dat er vooral bij werktuigbouwkunde veel meer: ik denk veertig. Er kwamen ook ouderejaars. Dat was nieuw, maar dat waren er maar een paar. We kregen vorig jaar in oktober al spijtoptanten. In februari is er zelfs een aparte groep begonnen van overstappers werktuigbouwkunde. Die doen het vwo-programma van 3,5 jaar. Dat hebben we eerder niet gehad. Ook bij de andere opleidingen is het beeld dat er gemakkelijker wordt overgestapt. Bij de faculteit Techniek, Bestuur en Management (TBM) van de TU hebben we het afgelopen jaar een studieadviseur gedetacheerd gehad. Dat was een pilot van de universiteit om die doorstroom met het hbo en doorverwijzing te verbeteren. Dat is goed bevallen. TBM heeft ook twee minoren aangeboden aan hbo-studenten, waarmee doorstroom naar de TU gemakkelijker zou kunnen worden. Dat is ook bij werktuigbouw het geval.”

Op welk vlak werken jullie nog meer samen met de TU?
“Instroombevordering. Activiteiten voor scholieren. De TU doet daarin meer dan wij en wij kunnen daarvan leren. We hebben een soort best practice-presentaties gehad van het loopbaancentrum van de TU. We doen ook dingen samen zoals de regionale career day. Er wordt ook samengewerkt in het gebruik van ruimte. We hebben bijvoorbeeld een energielab ingericht samen met de TU en Siemens, in een ruimte van de TU bij elektrotechniek. We hebben studenten die stage lopen bij opleidingen of bij onderzoek van de TU. We hebben docenten college laten lopen bij de vakgroep mechatronica en willen afspreken dat hbo-studenten in mechatronicaonderzoekprojecten van de universiteit kunnen samenwerken. We hebben verder een partnership in het project Greenportcampus. Daarin zitten Wageningen, de TU en InHolland en het richt zich op kennistransfer naar de glastuinbouw in het Westland. De hogeschool heeft een lector aangesteld op het gebied van energie en gebouwde omgeving, die vel met ons samenwerkt: Laure Itard, zij komt van de TU. Verder hebben we onlangs met TNO en de TU een internationale conferentie georganiseerd over onderwijs en duurzaamheid.”

Hoe zou u deze samenwerking typeren?
“In opbouw. De TU is wat verder gefragmenteerd dan de Haagse Hogeschool. Er is samenwerking op het niveau van het college van bestuur en stafdiensten, maar daarnaast is het nodig om met verschillende faculteiten afzonderlijk dingen tot stand te brengen. Met onderzoeksgroepen contact leggen. Daar hebben wij nog te weinig tijd voor gevonden. Daarin moeten onze opleidingen initiatiefrijker worden. Vertegenwoordigers van de TU die contact met ons zouden willen, zijn uiteraard zeer welkom. Wij hebben heel veel contacten met bedrijven door het beroepsgerichte karakter van het hbo. Dat kan voor de TU ook voordelen bieden, zoals stageplekken. Dat is een sterke kant van ons: de verwevenheid met het bedrijfsleven. We hebben met de TU en InHolland afgesproken dat we de campus ook echt als een techniekcampus willen neerzetten. Daar geloof ik erg in.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.