De badhuizen van weleer hebben onderhand de deuren allemaal op de knip gedaan. Bijna iedere woning heeft immers een douche of badkamer. De trend is dat die steeds ruimer en luxer worden.
Maar ook buitenshuis is de badcultuur in de vorm van sauna’s, Turkse baden en tropische zwempaleizen bezig aan een onstuitbare opmars. In het Museum voor Volkenkunde in Rotterdam loopt een tentoonstelling.
1 Turks badhuis Heiligeweg 41, 1951
In Oosterse landen vindt men westerlingen maar een smerig volk. Lang was het hier gebruik om eens per week een bad of douche te nemen. Er waren tijden dat zelfs het wassen van het lichaam bij uitzondering werd gebezigd. Het verspreiden van okselgeur kon immers ook worden bestreden met reukwater of door een extra kledingstuk aan te trekken. Zelfs de adel had wat dat betreft een schone naam hoog te houden.
Op het gebied van lichaamshygiëne waren Europeanen eeuwenlang veel primitiever dan moslims. Voor hen is de persoonlijke verzorging een belangrijk onderdeel van de religie. ‘Reinheid is de helft van het geloof’, schijnt Mohammed gezegd te hebben. Wie weleens een moskee heeft bezocht, weet dat de gelovigen voor de gebedsdienst eerst hun gezicht, armen en voeten wassen. In de Koran wordt dat de ‘kleine wassing’ genoemd.
Daarnaast bestaat er ook een ‘grote wassing’ en daartoe zijn er overal in de islamitische wereld badhuizen. Vanaf het moment dat de Islam zich in de zevende eeuw verspreidde, was het eerste wat de gelovigen bouwden een minaret, vervolgens een moskee en als derde een badhuis. Het gebouw stond niet alleen centraal in de religie, maar had ook de functie als een ontmoetingsplek.
De tentoonstelling in het Museum voor Volkenkunde draagt als titel ‘Badcultuur in Oost & West’. Op de derde verdieping van het gebouw aan de Willemskade geven de makers een uitgebreid overzicht van het baden, met talloze gebruiksvoorwerpen en verschillend beeldmateriaal. Het aardige is dat ze zijn teruggegaan naar het begin van de badcultuur zoals die ontstond in het oude Griekenland.
Sociale centra
De antieke badcultuur voert terug op het gymnasium. In deze stedelijke voorzieningen kregen jonge mannen een militaire, atletische en intellectuele training. ‘Een gezonde geest in een gezond lichaam’, was het motto. Daarnaast was er veel plaats ingeruimd voor lichaamsverzorging. Er waren ruimten waar men droge zweetbaden en koude (stort-)baden kon nemen.
Later ontstonden er in de steden badhuizen die toegankelijk waren voor zowel mannen als vrouwen. Deze groeiden uit tot belangrijke sociale centra waar sommige mensen verschillende keren per dag baadden, zweetten en zwommen. Ze waren simpel en functioneel gebouwd en werden verwarmd door hete stoomstoven en eenvoudige systemen van vloerverwarming.
In de Romeinse tijd nam de badhuiscultuur een hoge vlucht. Vooral in de Keizertijd werd het baden beschouwd als een eerste levensbehoefte. Men kon in de ’thermen’ ook eten, drinken, sporten, zich laten masseren en tal van andere lusten botvieren. De grote complexen hadden zelfs een bibliotheek en speciale zalen voor redevoeringen en vergaderingen. Hiervan is in Rome nog een aantal indrukwekkende ruïnes te bewonderen, zoals de thermen van Caracalla en Diocletianus. Op de expositie is een kleinere te zien, een maquette van het Romeinse badhuis bij Heerlen, waarvan de resten in 1940 werden blootgelegd.
Er is een doorgaande lijn te trekken van de Grieks-Romeinse badhuizen naar de islamitische ‘hammams’. De religieuze normen hadden wel tot gevolg dat de ruimtelijke indeling anders werd, want vrouwen en mannen moesten natuurlijk strict gescheiden blijven. Ook mocht er uitsluitend stromend water worden gebruikt, zodat bassins met stilstaand water werden vervangen door kranen en wasbekkens.
Lustverblijven
De oosterse badhuizen werden aan het eind van de negentiende eeuw, toen de hoge kringen in Europa belangstelling kregen voor de Oriënt, een bron van dolzinnige verhalen. Terwijl de preutsheid hier hoogtij vierde, zag men de badhuizen als ware lustverblijven. Dat valt goed te zien op de schilderijen van Gérôme en Ingres waarop een keur aan exotische schoonheden half in het water of liggend op de rand van een bassin.
In de westerse schilderkunst werd de baadster een bekend thema. Dat weerspiegelt niet alleen de belangstelling voor de Oriënt, maar ook de veranderende normen op het gebied van lichaamshygiëne. In de steden werden badhuizen opgericht, waarvan de eerste, zoals te zien valt op foto’s, waren geïnspireerd op de geromantiseerde oosterse lustverblijven, met pilaren, sproeiers en weelderige planten.
In de twintigste eeuw bouwde men vooral badhuizen voor de arbeiders. Ze heetten ‘Wasch- en Badinrichtingen’ en boden niet veel meer dan een douche buiten de deur. Voor een luttel bedrag kreeg de bezoeker een stukje zeep, een handdoek en een half uur de tijd om zich te reinigen. ‘Elke week een goed bad’, heette het in voorlichtingscampagnes van de overheid. Tot in de jaren tachtig waren ze in functie, op het laatst vooral voor bejaarden, studenten en krakers.
Met het sluiten van de badhuizen is het baden buitenshuis allesbehalve geëindigd. Met de komst van sauna’s en tropische zwempaleizen is er zelfs weer sprake van een opleving van de badcultuur. Romeinse taferelen doen zich daar vooralsnog niet op grote schaal voor, maar die kant lijkt het wel een beetje op te gaan. Ook zijn er in de grote steden hammams opgericht, bestemd voor moslims, al worden die ook steeds vaker bezocht door autochtonen.
Op de expositie in Rotterdam zijn kosten noch moeite gespaard om de badcultuur in beeld te brengen. Er staat bijvoorbeeld een ‘reukinstallatie’ met verschillende etherische olieën. Ook is er een complete badkamer ingericht met wastafels voorzien van exclusieve, chromen accessoires. Daarom des te opvallender dat het meest universele, westerse ‘oerbad’ ontbreekt: de zinken tobbe.
De tentoonstelling ‘Badcultuur in Oost & West’ is t/m 14 september 1997 te zien in het Museum voor Volkenkunde, Willemskade 25 te Rotterdam.
De badhuizen van weleer hebben onderhand de deuren allemaal op de knip gedaan. Bijna iedere woning heeft immers een douche of badkamer. De trend is dat die steeds ruimer en luxer worden. Maar ook buitenshuis is de badcultuur in de vorm van sauna’s, Turkse baden en tropische zwempaleizen bezig aan een onstuitbare opmars. In het Museum voor Volkenkunde in Rotterdam loopt een tentoonstelling.
1 Turks badhuis Heiligeweg 41, 1951
In Oosterse landen vindt men westerlingen maar een smerig volk. Lang was het hier gebruik om eens per week een bad of douche te nemen. Er waren tijden dat zelfs het wassen van het lichaam bij uitzondering werd gebezigd. Het verspreiden van okselgeur kon immers ook worden bestreden met reukwater of door een extra kledingstuk aan te trekken. Zelfs de adel had wat dat betreft een schone naam hoog te houden.
Op het gebied van lichaamshygiëne waren Europeanen eeuwenlang veel primitiever dan moslims. Voor hen is de persoonlijke verzorging een belangrijk onderdeel van de religie. ‘Reinheid is de helft van het geloof’, schijnt Mohammed gezegd te hebben. Wie weleens een moskee heeft bezocht, weet dat de gelovigen voor de gebedsdienst eerst hun gezicht, armen en voeten wassen. In de Koran wordt dat de ‘kleine wassing’ genoemd.
Daarnaast bestaat er ook een ‘grote wassing’ en daartoe zijn er overal in de islamitische wereld badhuizen. Vanaf het moment dat de Islam zich in de zevende eeuw verspreidde, was het eerste wat de gelovigen bouwden een minaret, vervolgens een moskee en als derde een badhuis. Het gebouw stond niet alleen centraal in de religie, maar had ook de functie als een ontmoetingsplek.
De tentoonstelling in het Museum voor Volkenkunde draagt als titel ‘Badcultuur in Oost & West’. Op de derde verdieping van het gebouw aan de Willemskade geven de makers een uitgebreid overzicht van het baden, met talloze gebruiksvoorwerpen en verschillend beeldmateriaal. Het aardige is dat ze zijn teruggegaan naar het begin van de badcultuur zoals die ontstond in het oude Griekenland.
Sociale centra
De antieke badcultuur voert terug op het gymnasium. In deze stedelijke voorzieningen kregen jonge mannen een militaire, atletische en intellectuele training. ‘Een gezonde geest in een gezond lichaam’, was het motto. Daarnaast was er veel plaats ingeruimd voor lichaamsverzorging. Er waren ruimten waar men droge zweetbaden en koude (stort-)baden kon nemen.
Later ontstonden er in de steden badhuizen die toegankelijk waren voor zowel mannen als vrouwen. Deze groeiden uit tot belangrijke sociale centra waar sommige mensen verschillende keren per dag baadden, zweetten en zwommen. Ze waren simpel en functioneel gebouwd en werden verwarmd door hete stoomstoven en eenvoudige systemen van vloerverwarming.
In de Romeinse tijd nam de badhuiscultuur een hoge vlucht. Vooral in de Keizertijd werd het baden beschouwd als een eerste levensbehoefte. Men kon in de ’thermen’ ook eten, drinken, sporten, zich laten masseren en tal van andere lusten botvieren. De grote complexen hadden zelfs een bibliotheek en speciale zalen voor redevoeringen en vergaderingen. Hiervan is in Rome nog een aantal indrukwekkende ruïnes te bewonderen, zoals de thermen van Caracalla en Diocletianus. Op de expositie is een kleinere te zien, een maquette van het Romeinse badhuis bij Heerlen, waarvan de resten in 1940 werden blootgelegd.
Er is een doorgaande lijn te trekken van de Grieks-Romeinse badhuizen naar de islamitische ‘hammams’. De religieuze normen hadden wel tot gevolg dat de ruimtelijke indeling anders werd, want vrouwen en mannen moesten natuurlijk strict gescheiden blijven. Ook mocht er uitsluitend stromend water worden gebruikt, zodat bassins met stilstaand water werden vervangen door kranen en wasbekkens.
Lustverblijven
De oosterse badhuizen werden aan het eind van de negentiende eeuw, toen de hoge kringen in Europa belangstelling kregen voor de Oriënt, een bron van dolzinnige verhalen. Terwijl de preutsheid hier hoogtij vierde, zag men de badhuizen als ware lustverblijven. Dat valt goed te zien op de schilderijen van Gérôme en Ingres waarop een keur aan exotische schoonheden half in het water of liggend op de rand van een bassin.
In de westerse schilderkunst werd de baadster een bekend thema. Dat weerspiegelt niet alleen de belangstelling voor de Oriënt, maar ook de veranderende normen op het gebied van lichaamshygiëne. In de steden werden badhuizen opgericht, waarvan de eerste, zoals te zien valt op foto’s, waren geïnspireerd op de geromantiseerde oosterse lustverblijven, met pilaren, sproeiers en weelderige planten.
In de twintigste eeuw bouwde men vooral badhuizen voor de arbeiders. Ze heetten ‘Wasch- en Badinrichtingen’ en boden niet veel meer dan een douche buiten de deur. Voor een luttel bedrag kreeg de bezoeker een stukje zeep, een handdoek en een half uur de tijd om zich te reinigen. ‘Elke week een goed bad’, heette het in voorlichtingscampagnes van de overheid. Tot in de jaren tachtig waren ze in functie, op het laatst vooral voor bejaarden, studenten en krakers.
Met het sluiten van de badhuizen is het baden buitenshuis allesbehalve geëindigd. Met de komst van sauna’s en tropische zwempaleizen is er zelfs weer sprake van een opleving van de badcultuur. Romeinse taferelen doen zich daar vooralsnog niet op grote schaal voor, maar die kant lijkt het wel een beetje op te gaan. Ook zijn er in de grote steden hammams opgericht, bestemd voor moslims, al worden die ook steeds vaker bezocht door autochtonen.
Op de expositie in Rotterdam zijn kosten noch moeite gespaard om de badcultuur in beeld te brengen. Er staat bijvoorbeeld een ‘reukinstallatie’ met verschillende etherische olieën. Ook is er een complete badkamer ingericht met wastafels voorzien van exclusieve, chromen accessoires. Daarom des te opvallender dat het meest universele, westerse ‘oerbad’ ontbreekt: de zinken tobbe.
De tentoonstelling ‘Badcultuur in Oost & West’ is t/m 14 september 1997 te zien in het Museum voor Volkenkunde, Willemskade 25 te Rotterdam.

Comments are closed.