Campus

Digitale hulp voor Derde Wereld

Bij techniek in de Derde Wereld denkt menigeen aan dijken in Bangladesh en waterputten in de Sahel. Een moderne ontwikkelingswerker weet wel beter. Dit decennium zijn ’s werelds armste landen namelijk het computertijdperk ingetreden.

En dat vraagt om andere vormen van hulp, die de Delftse informatici prof.dr.ir. M. Looijen en ir. E.M.A Geers bieden.

Op het eerste gezicht lijkt het absurd. Wie gaat er nou in Mozambique een rekencentrum voor de universiteit opzetten als de gemiddelde levensverwachting van de inwoners onder de vijftig jaar ligt en de kindersterfte vijftien procent bedraagt? Toch vindt dit plaats in dit land aan de zuidoostkust van het Afrikaanse continent. Er is geen sprake van een technology push; de universiteit in de hoofdstad Maputo vroeg er zelf om. Geers legt uit waarom. ,,De laatste jaren zijn veel universiteiten in de Derde Wereld bezig met het reorganiseren van hun bedrijfsprocessen. Automatisering speelt daarbij een belangrijke rol.”

De grotere gedachte hierachter is de hoge prioriteit die in veel ontwikkelingslanden wordt gegeven aan goed onderwijs. Voor een land als Mozambique, dat door oorlogen een groot deel van het opgeleid kader is kwijtgeraakt, is het verkrijgen van kennis ‘in eigen huis’ zelfs een essentiële voorwaarde om het land een goede toekomst te geven. Vandaar het belang van een goed functionerende universiteit, het liefst met geautomatiseerde ondersteuning voor de stroomlijning van de bedrijfsprocessen.
Gedoemd

Deze ondersteuning komt neer op het gebruik van informatiesystemen voor de personeels-, studenten-, tentamen- en salarisadministratie en een gedigitaliseerde bibliotheekcatalogus: hulpmiddelen die op de TU Delft al jaren tot de gewoonste zaak van de wereld behoren. Experts voor de invoering en het beheer van deze informatiesystemen zijn in de Derde Wereld echter nauwelijks voorhanden. Hier komt de inbreng van Looijen en Geers om de hoek kijken. Beiden zijn werkzaam bij de vakgroep informatiesystemen, waar Looijen de leerstoel beheer van informatiesystemen bekleedt. Deze leerstoel verricht onderzoek naar manieren om bestaande informatietechnologie in een organisatie op een goede manier te beheren.

Het beheersaspect is juist voor Derde Wereldlanden van belang. ,,Als een systeem ontwikkeld is, trekken de meeste partijen zich terug”, vertelt Looijen. ,,Niemand maakt zich druk over het in stand houden van de verkregen technologie. Zo’n investering is dan bij voorbaat gedoemd om te mislukken.” Geers vult hem aan: ,,Onze aanpak is anders. Wij zeggen tegen organisaties in deze landen: We zullen jullie helpen en die systemen ontwikkelen, maar we zorgen er tegelijk voor dat jullie na afloop van het project zelf de capaciteiten bezitten om de boel in stand te houden.”

Bij deze capaciteiten moet men niet alleen denken aan goed opgeleide mensen, maar ook aan bijvoorbeeld een Hardware Maintenance Workshop. Waar een rekencentrum in Nederland bij hardware-storingen altijd terecht kan bij de importeur of fabrikant, heeft een soortgelijke instantie in Mozambique niets om op terug te vallen.

Toch moet de verspreiding van computers in dit land niet worden onderschat. Geers: ,,Het is een misvatting om te denken dat daar helemaal niets is. Ik schat dat je in Maputo duizenden, zoniet tienduizenden computers kunt vinden. Dat zijn dan wel voor het grootste deel pc’s, die vooral zijn geplaatst bij de banken, hulporganisaties en andere grote ondernemingen in de hoofdstad. Ze moeten wel, het internationale handelsverkeer kan niet meer zonder informatietechnologie. Vandaar dat meer kennis over dit vakgebied met open armen wordt ontvangen.”
Zonnig land

Het werk van de twee informatici is in Mozambique ondersteund door een afstudeerder, die zes maanden in de hoofdstad heeft gewerkt aan een informatiesysteem voor het rekencentrum van de universiteit. Het was de eerste informatica-student van de leerstoel die in een ontwikkelingsland zijn afstudeerstage vervulde. Het inzetten van een student op dit project was volgens Looijen en Geers een verantwoorde actie. Geers: ,,Zo’n afstudeerproject valt binnen een reeds opgesteld masterplan. De opdracht voor de student is concreet en afgebakend en daardoor duidelijker dan sommige opdrachten die binnen Nederland worden uitgevoerd.”

Het risico is van een andere aard. Looijen: ,,Je hebt daar te maken met een andere cultuur, met een andere werkwijze. Een student voelt zich daar al snel een eenling. Het is de vraag of hij daar tegen kan.” Geers besluit: ,,We garanderen een student nooit een leuke ervaring, wel een interessante.”

Boeiend is het project in Mozambique in ieder geval voor het NUFFIC, de organisatie voor internationale samenwerking in hoger onderwijs en onderzoek. Binnen deze organisatie is het project gefinancierd als een onderdeel van het MHO-programma (Medefinanciering Hoger Onderwijs). Dat de aanpak van Geers en Looijen aanspreekt, blijkt uit de grote belangstelling van andere landen. Over een half jaar zullen via het MHO-programma projecten worden opgestart in de Filippijnen, Kenia en Tanzania, die volgens Geers ,,een spiegelbeeld zijn van het project in Mozambique.” Daarnaast wordt er op dit moment met de Rijksuniversiteit van Groningen samengewerkt aan projecten in Eritrea en Burkina Faso.

Al deze projecten zijn volgens Geers alleen maar mogelijk door de ,,effectieve ondersteuning van het CICAT (Centre for International Cooperation and Appropriate Technology, red.), het centrale bureau van de TU voor dit type activiteiten”. Maar voor de twee informatici blijft er genoeg werk over. ,,De inspanning voor zo’n project is groot”, verklaart Looijen. ,,Je moet je niet laten verleiden door een mooi zonnig land.” (R.L.)

Robin Lopulalan

Bij techniek in de Derde Wereld denkt menigeen aan dijken in Bangladesh en waterputten in de Sahel. Een moderne ontwikkelingswerker weet wel beter. Dit decennium zijn ’s werelds armste landen namelijk het computertijdperk ingetreden. En dat vraagt om andere vormen van hulp, die de Delftse informatici prof.dr.ir. M. Looijen en ir. E.M.A Geers bieden.

Op het eerste gezicht lijkt het absurd. Wie gaat er nou in Mozambique een rekencentrum voor de universiteit opzetten als de gemiddelde levensverwachting van de inwoners onder de vijftig jaar ligt en de kindersterfte vijftien procent bedraagt? Toch vindt dit plaats in dit land aan de zuidoostkust van het Afrikaanse continent. Er is geen sprake van een technology push; de universiteit in de hoofdstad Maputo vroeg er zelf om. Geers legt uit waarom. ,,De laatste jaren zijn veel universiteiten in de Derde Wereld bezig met het reorganiseren van hun bedrijfsprocessen. Automatisering speelt daarbij een belangrijke rol.”

De grotere gedachte hierachter is de hoge prioriteit die in veel ontwikkelingslanden wordt gegeven aan goed onderwijs. Voor een land als Mozambique, dat door oorlogen een groot deel van het opgeleid kader is kwijtgeraakt, is het verkrijgen van kennis ‘in eigen huis’ zelfs een essentiële voorwaarde om het land een goede toekomst te geven. Vandaar het belang van een goed functionerende universiteit, het liefst met geautomatiseerde ondersteuning voor de stroomlijning van de bedrijfsprocessen.
Gedoemd

Deze ondersteuning komt neer op het gebruik van informatiesystemen voor de personeels-, studenten-, tentamen- en salarisadministratie en een gedigitaliseerde bibliotheekcatalogus: hulpmiddelen die op de TU Delft al jaren tot de gewoonste zaak van de wereld behoren. Experts voor de invoering en het beheer van deze informatiesystemen zijn in de Derde Wereld echter nauwelijks voorhanden. Hier komt de inbreng van Looijen en Geers om de hoek kijken. Beiden zijn werkzaam bij de vakgroep informatiesystemen, waar Looijen de leerstoel beheer van informatiesystemen bekleedt. Deze leerstoel verricht onderzoek naar manieren om bestaande informatietechnologie in een organisatie op een goede manier te beheren.

Het beheersaspect is juist voor Derde Wereldlanden van belang. ,,Als een systeem ontwikkeld is, trekken de meeste partijen zich terug”, vertelt Looijen. ,,Niemand maakt zich druk over het in stand houden van de verkregen technologie. Zo’n investering is dan bij voorbaat gedoemd om te mislukken.” Geers vult hem aan: ,,Onze aanpak is anders. Wij zeggen tegen organisaties in deze landen: We zullen jullie helpen en die systemen ontwikkelen, maar we zorgen er tegelijk voor dat jullie na afloop van het project zelf de capaciteiten bezitten om de boel in stand te houden.”

Bij deze capaciteiten moet men niet alleen denken aan goed opgeleide mensen, maar ook aan bijvoorbeeld een Hardware Maintenance Workshop. Waar een rekencentrum in Nederland bij hardware-storingen altijd terecht kan bij de importeur of fabrikant, heeft een soortgelijke instantie in Mozambique niets om op terug te vallen.

Toch moet de verspreiding van computers in dit land niet worden onderschat. Geers: ,,Het is een misvatting om te denken dat daar helemaal niets is. Ik schat dat je in Maputo duizenden, zoniet tienduizenden computers kunt vinden. Dat zijn dan wel voor het grootste deel pc’s, die vooral zijn geplaatst bij de banken, hulporganisaties en andere grote ondernemingen in de hoofdstad. Ze moeten wel, het internationale handelsverkeer kan niet meer zonder informatietechnologie. Vandaar dat meer kennis over dit vakgebied met open armen wordt ontvangen.”
Zonnig land

Het werk van de twee informatici is in Mozambique ondersteund door een afstudeerder, die zes maanden in de hoofdstad heeft gewerkt aan een informatiesysteem voor het rekencentrum van de universiteit. Het was de eerste informatica-student van de leerstoel die in een ontwikkelingsland zijn afstudeerstage vervulde. Het inzetten van een student op dit project was volgens Looijen en Geers een verantwoorde actie. Geers: ,,Zo’n afstudeerproject valt binnen een reeds opgesteld masterplan. De opdracht voor de student is concreet en afgebakend en daardoor duidelijker dan sommige opdrachten die binnen Nederland worden uitgevoerd.”

Het risico is van een andere aard. Looijen: ,,Je hebt daar te maken met een andere cultuur, met een andere werkwijze. Een student voelt zich daar al snel een eenling. Het is de vraag of hij daar tegen kan.” Geers besluit: ,,We garanderen een student nooit een leuke ervaring, wel een interessante.”

Boeiend is het project in Mozambique in ieder geval voor het NUFFIC, de organisatie voor internationale samenwerking in hoger onderwijs en onderzoek. Binnen deze organisatie is het project gefinancierd als een onderdeel van het MHO-programma (Medefinanciering Hoger Onderwijs). Dat de aanpak van Geers en Looijen aanspreekt, blijkt uit de grote belangstelling van andere landen. Over een half jaar zullen via het MHO-programma projecten worden opgestart in de Filippijnen, Kenia en Tanzania, die volgens Geers ,,een spiegelbeeld zijn van het project in Mozambique.” Daarnaast wordt er op dit moment met de Rijksuniversiteit van Groningen samengewerkt aan projecten in Eritrea en Burkina Faso.

Al deze projecten zijn volgens Geers alleen maar mogelijk door de ,,effectieve ondersteuning van het CICAT (Centre for International Cooperation and Appropriate Technology, red.), het centrale bureau van de TU voor dit type activiteiten”. Maar voor de twee informatici blijft er genoeg werk over. ,,De inspanning voor zo’n project is groot”, verklaart Looijen. ,,Je moet je niet laten verleiden door een mooi zonnig land.” (R.L.)

Robin Lopulalan

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.