Campus

Delft viste achter het Marshall-net

Toen de miljarden van de Marshall-hulp richting Europa begonnen te vloeien, stond de Technische Hogeschool Delft vooraan om een graantje mee te pikken.

Maar de Amerikanen gaven hun geld niet zomaar weg, ze stelden strenge voorwaarden.

Voor degenen die het na het herdenkingsbombardement van deze week nog niet weten, even in het kort: in 1947 kwam onder impuls van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken George C. Marshall een economisch hulpprogramma voor Europa tot stand. De Marshall-hulp bestond grotendeels uit leveranties van goederen aan Europese bedrijven. Die bedrijven stortten de tegenwaarde van die dollar-import in lokale valuta op de rekening van de staat.

Nederland bouwde zo een potje op van 3148 miljoen gulden. De Amerikanen eisten echter dat dat geld niet in de grote pot verdween, maar besteed werd aan concrete projecten. Driekwart ging op aan aflossing van staatsschulden, militaire projecten (een Amerikaanse eis), de Deltawerken en herstel van oorlogsschade aan gebouwen.

Daarnaast was er een lange rij van kleinere projecten. De Velsertunnel werd aangelegd, het Kurhaus gerenoveerd, Hoogovens kreeg een kapitaalinjectie, heel Nederland werd ingeënt tegen tbc. De Technische Hogeschool Delft vond zichzelf ook van levensbelang en vroeg dus om een fikse bijdrage teneinde de noodzakelijke uitbreiding van de TH te bekostigen. Er moesten voor de wederopbouw immers twee keer zoveel ingenieurs worden opgeleid als voor de oorlog en daarvoor hadden onder meer Werktuigbouw, Scheepsbouw, Vliegtuigbouw en Technische Physica (TN) een nieuw onderkomen nodig. Geschatte kosten: veertig miljoen voor nieuwbouw en twintig miljoen voor apparatuur.

In 1948 al stuurden de curatoren van de TH (een soort kruising tussen cvb en raad van toezicht) een brief naar het ministerie van Onderwijs met een plan om een ,,uitbreiding tot stand te brengen, welke voor een periode van veertig à vijftig jaar tegemoet zal kunnen komen aan de eisen, welke aan de ingenieursopleiding worden gesteld”. De afdeling Bouwkunde tekende voor het ontwerp.
Verlanglijstje

Kortom, er lag al een volledig nieuwbouwplan klaar toen Marshall met zijn rede kwam. De TH rook haar kans schoon om een deel van de nieuwbouw en nieuwe apparatuur uit de tegenwaarde-gelden te halen. In de loop van 1949 leverden de afdelingen hun verlanglijstjes in voor bijvoorbeeld elektronenmicroscopen, geigertellers en een complete uitrusting voor een microbiologie-laboratorium. Vijftien miljoen moest het bij elkaar gaan kosten en de afdelingen waren optimistisch. Mijnbouw noteerde steevast als onderwerp van de betreffende brieven: ‘besteding fondsen Marshall-plan’. Maar die fondsen waren ernog helemaal niet.

Het ministerie van Onderwijs beloofde op 24 maart 1950 namens de TH een bedrag van 4,5 miljoen bij de Amerikanen te bepleiten. Onmiddellijk stuurde algemeen beheerder ir. C.L. de Voogt een brief naar de afdelingen dat ze op niet meer dan enkele tonnen aan apparatuur hoefden te rekenen. De verlanglijstjes werden bijgesteld.

Dan zit er in het archief een merkwaardig briefje, gedateerd 4 mei 1950, van de curatoren aan Bouwkunde, waarin die afdeling bedankt wordt voor de nieuwbouwplannen. Uit de Marshall-pot zou 3.035.000 gulden zijn toegezegd voor nieuwbouw, terwijl nog 4,5 miljoen voor apparatuur in de pijplijn zit. Of die drie miljoen ooit gekomen zijn, is twijfelachtig – in elk geval is dit het enige document dat ernaar verwijst. Nog in leven zijnde medewerkers van de toenmalige gebouwendienst kunnen zich niet herinneren ooit het woord ‘Marshall’ tegen te zijn gekomen in verband met de nieuwbouw. Als het bedrag is losgekomen, is het onzichtbaar verdwenen in de nieuwbouw van WbMT of TN/Aula.
Zeuren

Met het binnenhalen van de 4,5 miljoen, een bedrag dat wél voortdurend terugkeert in de correspondentie, vlotte het beslist niet. Op 8 november 1950 schreef De Voogt een kregelig briefje aan de rijksgebouwendienst, waarin hij klaagde dat de TH al twee jaar tevergeefs Marshall-gelden probeerde los te peuteren. De Amerikanen zeurden – en dat terwijl de TH toch maar 4,5 miljoen voor de nieuwbouw vroeg.

De Voogt: ,,De besprekingen welke de president-curator en ik met enige van deze Amerikanen hadden, kwamen hoofdzakelijk neer op het stellen van telkens nieuwe vragen, die wij beantwoorden moesten. Ik heb de indruk, dat de heren nu duidelijk is hoe werd vastgesteld, dat voor nieuwe gebouwen en terreinen rond %45 millioen en voor uitbreiding van apparatuur rond %15 millioen nodig zijn voor de eerstvolgende 5 jaar. Maar nu wensen wij weer een overzicht van a) de uit te geven bedragen in elk der jaren 1950 tot en met 1955; b) wat in elk jaar wordt uitgegeven in Nederlandse guldens, West-Europese valuta, Amerikaanse dollars of andere Europese valuta.”

De uiterst gedetailleerde bouwplannen die de Amerikanen wilden zien voordat ze een cent fourneerden, kwamen er op basis van schattingen die de rijksgebouwendienst leverde. Het mocht niet baten. Op 22 februari bracht het ministerie het slechte nieuws aan de TH over: Clarence E. Hunter, de verantwoordelijke man in Den Haag, had geen 4,5 miljoen over voor nieuwbouw van de TH.

Delft heeft er niet lang wakker van gelegen. De nieuwbouw kwam er in de loop van de jaren vijftig en zestig toch, zij het met horten en stoten (en heftige budgetoverschrijdingen). De apparatuur van de dure verlanglijstjes was vrijwel allemaal al in de loop van 1952 aangeschaft. De TH had Marshall kennelijk niet echt nodig.

Toen de miljarden van de Marshall-hulp richting Europa begonnen te vloeien, stond de Technische Hogeschool Delft vooraan om een graantje mee te pikken. Maar de Amerikanen gaven hun geld niet zomaar weg, ze stelden strenge voorwaarden.

Voor degenen die het na het herdenkingsbombardement van deze week nog niet weten, even in het kort: in 1947 kwam onder impuls van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken George C. Marshall een economisch hulpprogramma voor Europa tot stand. De Marshall-hulp bestond grotendeels uit leveranties van goederen aan Europese bedrijven. Die bedrijven stortten de tegenwaarde van die dollar-import in lokale valuta op de rekening van de staat.

Nederland bouwde zo een potje op van 3148 miljoen gulden. De Amerikanen eisten echter dat dat geld niet in de grote pot verdween, maar besteed werd aan concrete projecten. Driekwart ging op aan aflossing van staatsschulden, militaire projecten (een Amerikaanse eis), de Deltawerken en herstel van oorlogsschade aan gebouwen.

Daarnaast was er een lange rij van kleinere projecten. De Velsertunnel werd aangelegd, het Kurhaus gerenoveerd, Hoogovens kreeg een kapitaalinjectie, heel Nederland werd ingeënt tegen tbc. De Technische Hogeschool Delft vond zichzelf ook van levensbelang en vroeg dus om een fikse bijdrage teneinde de noodzakelijke uitbreiding van de TH te bekostigen. Er moesten voor de wederopbouw immers twee keer zoveel ingenieurs worden opgeleid als voor de oorlog en daarvoor hadden onder meer Werktuigbouw, Scheepsbouw, Vliegtuigbouw en Technische Physica (TN) een nieuw onderkomen nodig. Geschatte kosten: veertig miljoen voor nieuwbouw en twintig miljoen voor apparatuur.

In 1948 al stuurden de curatoren van de TH (een soort kruising tussen cvb en raad van toezicht) een brief naar het ministerie van Onderwijs met een plan om een ,,uitbreiding tot stand te brengen, welke voor een periode van veertig à vijftig jaar tegemoet zal kunnen komen aan de eisen, welke aan de ingenieursopleiding worden gesteld”. De afdeling Bouwkunde tekende voor het ontwerp.
Verlanglijstje

Kortom, er lag al een volledig nieuwbouwplan klaar toen Marshall met zijn rede kwam. De TH rook haar kans schoon om een deel van de nieuwbouw en nieuwe apparatuur uit de tegenwaarde-gelden te halen. In de loop van 1949 leverden de afdelingen hun verlanglijstjes in voor bijvoorbeeld elektronenmicroscopen, geigertellers en een complete uitrusting voor een microbiologie-laboratorium. Vijftien miljoen moest het bij elkaar gaan kosten en de afdelingen waren optimistisch. Mijnbouw noteerde steevast als onderwerp van de betreffende brieven: ‘besteding fondsen Marshall-plan’. Maar die fondsen waren ernog helemaal niet.

Het ministerie van Onderwijs beloofde op 24 maart 1950 namens de TH een bedrag van 4,5 miljoen bij de Amerikanen te bepleiten. Onmiddellijk stuurde algemeen beheerder ir. C.L. de Voogt een brief naar de afdelingen dat ze op niet meer dan enkele tonnen aan apparatuur hoefden te rekenen. De verlanglijstjes werden bijgesteld.

Dan zit er in het archief een merkwaardig briefje, gedateerd 4 mei 1950, van de curatoren aan Bouwkunde, waarin die afdeling bedankt wordt voor de nieuwbouwplannen. Uit de Marshall-pot zou 3.035.000 gulden zijn toegezegd voor nieuwbouw, terwijl nog 4,5 miljoen voor apparatuur in de pijplijn zit. Of die drie miljoen ooit gekomen zijn, is twijfelachtig – in elk geval is dit het enige document dat ernaar verwijst. Nog in leven zijnde medewerkers van de toenmalige gebouwendienst kunnen zich niet herinneren ooit het woord ‘Marshall’ tegen te zijn gekomen in verband met de nieuwbouw. Als het bedrag is losgekomen, is het onzichtbaar verdwenen in de nieuwbouw van WbMT of TN/Aula.
Zeuren

Met het binnenhalen van de 4,5 miljoen, een bedrag dat wél voortdurend terugkeert in de correspondentie, vlotte het beslist niet. Op 8 november 1950 schreef De Voogt een kregelig briefje aan de rijksgebouwendienst, waarin hij klaagde dat de TH al twee jaar tevergeefs Marshall-gelden probeerde los te peuteren. De Amerikanen zeurden – en dat terwijl de TH toch maar 4,5 miljoen voor de nieuwbouw vroeg.

De Voogt: ,,De besprekingen welke de president-curator en ik met enige van deze Amerikanen hadden, kwamen hoofdzakelijk neer op het stellen van telkens nieuwe vragen, die wij beantwoorden moesten. Ik heb de indruk, dat de heren nu duidelijk is hoe werd vastgesteld, dat voor nieuwe gebouwen en terreinen rond %45 millioen en voor uitbreiding van apparatuur rond %15 millioen nodig zijn voor de eerstvolgende 5 jaar. Maar nu wensen wij weer een overzicht van a) de uit te geven bedragen in elk der jaren 1950 tot en met 1955; b) wat in elk jaar wordt uitgegeven in Nederlandse guldens, West-Europese valuta, Amerikaanse dollars of andere Europese valuta.”

De uiterst gedetailleerde bouwplannen die de Amerikanen wilden zien voordat ze een cent fourneerden, kwamen er op basis van schattingen die de rijksgebouwendienst leverde. Het mocht niet baten. Op 22 februari bracht het ministerie het slechte nieuws aan de TH over: Clarence E. Hunter, de verantwoordelijke man in Den Haag, had geen 4,5 miljoen over voor nieuwbouw van de TH.

Delft heeft er niet lang wakker van gelegen. De nieuwbouw kwam er in de loop van de jaren vijftig en zestig toch, zij het met horten en stoten (en heftige budgetoverschrijdingen). De apparatuur van de dure verlanglijstjes was vrijwel allemaal al in de loop van 1952 aangeschaft. De TH had Marshall kennelijk niet echt nodig.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.