Hoogleraar Bruno Ninaber van Eyben heeft onlangs de oeuvreprijs vormgeving ontvangen van het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst. “Ik wist niet eens dat deze prijs bestond.”
Wat is uw geheim?
“Ik zou het niet weten. Mijn oeuvre is ontzaglijk klein. Liever één ding goed, dan tien dingen half. Ik voel me verantwoordelijk voor het eindproduct. Ik ben niet iemand die alleen maar de grote lijnen uitzet. Ik wil het productieproces beheersen. Toen ik in de jaren zeventig van mijn opleiding aan de Maastrichtse Academie voor Beeldende Kunsten kwam, begon het vak industrieel ontwerpen net. Ik ging zelf producten ontwerpen, in de markt zetten, financieren en promoten. Ik heb de wereld rondgereisd en mijn eigen economische eenheid gecreëerd. Dat was een waanzinnige leerschool. Daarvan heb ik geleerd wat kwaliteit is. Als je het laatste schroefje niet in huis hebt, is er geen handel. Ik had eens verlichtingsarmaturen gemaakt waarvan de schakelaar het niet bleek te doen. Toen moest ik helemaal naar Zweden voor een schakelaar die 35 cent bleek te kosten. Dat doe je geen tweede keer. Een product moet bestaansrecht hebben.”
De jury vindt u door uw manier van werken een goed voorbeeld voor jongere generaties. Hoe gaat u te werk?
“Het is niet om de dingen die ik aanpak als wel om mijn uitgangspunt dat de wereld maakbaar is. Dit impliceert dat als je invloed wilt hebben, je ook je mannetje moet staan. Dus niet ontwerpen maken en zeggen: ‘Alsjeblieft, ga er maar achteraan’, maar de consequenties ervan nemen. Netwerken, communiceren met je opdrachtgever: alles zet je in om dingen te realiseren. Dat is de methodiek in mijn werk. Iemand moet de kar trekken. Overtuigingskracht hebben. Opdrachtgevers vinden dat vaak prachtig. Ik produceer en begeleid dingen. Ik geloof dat de jury dat bedoelt met werkwijze.”
U gooit uw ontwerpen niet over het muurtje naar de fabrikant met de vraag of het nog te maken is, maar u maakt ze zelf.
“Soms wel. Ik voel me verantwoordelijk voor een product. Het ontwerp is maar een fase. Als een eindproduct een rotproduct is, functioneert het niet. De essentie van een product is dat het er mooi uitziet, lekker voelt en mensen blij maakt. Dingen zijn er om mensen te helpen en blij te maken. Ik probeer inspiratie te halen vanuit het gebruik van een product. Dat lijkt me heel natuurlijk. Als je mensen wilt helpen, moet je kijken hoe je ze kunt helpen en niet de arrogantie hebben het beter te weten. Als je echt goed luistert en een product maakt, blijken veel anderen dat product te kunnen gebruiken. Dat impliceert dat een product niet een gemene deler hoeft te zijn. De ideale werknemer is ook niet een gemene deler, maar iemand met een karakter waarmee je rekening houdt. Dat zie je in professionele producten, zoals gereedschap, terug.”
Uw werk is opgenomen in de design collecties van onder meer het MoMA in New York, Neue Sammlung Múnchen en het Stedelijk Museum Amsterdam. Ook hebt u de laatste guldenserie, en de Nederlandse zijde van de euro ontworpen. Toch kennen de meeste mensen u niet. Is dat jammer?
“Ik ben niet met het stardom bezig. Dingen die ik maak, moeten het doen.”
Uw motto is: met meer hoeft niet, met minder kan niet.
“Dat heeft met mijn manier van werken te maken. Ik probeer de essentie van een product te ontdekken. De essentie is de versiering. De mens is niet mooi gemaakt, de mens is mooi. De natuur is in zichzelf de schoonheid. Schoonheid is ook een functie. Niet functioneel in technocratische zin, ik ben geen werktuigbouwkundige die alles in functionele zin benadert. Van een ding houden kan ook een functie zijn. Ik zie functie meer als behoefte, emotie, warmte, status. Als je een ding moet maken dat status moet hebben, ziet dat er al anders uit.”
U tekent rotondes en verkeerslichten als u iemand de weg wijst. Is dat visuele een voorwaarde voor het vak?
“Ik ben dyslectisch en begrijp dat dit vaak samengaat met visueel denken. Ik merk bij het ontwerpen dat er zoveel aspecten zijn waar je een synergie in moet vinden. Wat kan iemand gebruiken? Van wat voor spul maak je het? Hoe kan ik de grondstof verwerken? En dan moet het ook nog in economische zin kloppen en functioneren. Dat is een ontzaglijk gecompliceerd proces. Dat is ook moeilijk bij het werken met studenten. Het moet intuïtief voor je worden. Je kunt niet iedereen tot ontwerper opleiden, maar in dat proces van het maken van een product is het belangrijk dat posities worden bezet door mensen die iets van het vak snappen. Ze hoeven niet het hele proces te beheersen, maar moeten wel kennis hebben. Je moet oefeningen doen waaruit blijkt wat je talent is en daarna moet je via je talent je plekje in dat proces zoeken. Planning, financiën, technologie, vooronderzoek: het zit allemaal in dat proces en dat is het interessante van het vak. Er vindt een soort transformatie plaats van fundamenteel onderzoek naar bruikbaar product. Dat zien we hier op deze campus ontzaglijk veel.”
Wat wilt u uw studenten vooral bijbrengen?
“Dat de wereld maakbaar is. Zij zijn degenen die de dingen maken waarmee wij ons omringen. Je hoeft niet lijdzaam te zijn, je kunt het voortouw nemen. Bij dit beroep moet je opleiden tot het nemen van beslissingen. Ontwerpen is een beroep van besluiten nemen. Je moet een standpunt innemen en voor dat standpunt gaan. Als een grondstof niet op een machine blijkt te passen, moet je niet direct van je geloof vallen. Je moet niet een goed voornemen hebben en uiteindelijk een gedrocht maken. Kennis is ten dele belangrijk, maar attitude is zeker zo belangrijk. Eigenlijk belangrijker. Kennis is elke dag anders. Studenten kun je attitudes aanleren door te zeggen: ga er op uit, waarom ben je niet verder gegaan, waarom heb je dat besloten, heb je daar wel aan gedacht? Iemand met ambitie heeft een pre bij opdrachtgevers. Zit je passief in collegezalen en laat je kennis als een douche over je heen komen? Of denk je: ‘Wow, wat bedoelt die docent, klopt dat wel?’ Vertaal het naar je eigen talenten.”
Loopt hier veel talent rond?
“Zeer veel, maar ik denk dat het beter kan. Het systeem maakt studenten tot berekenende mensen.”
De zesjescultuur?
“Dat wil ik niet zeggen, maar het risico is heel groot. Het is niet zo dat als je een viool op een bepaalde manier vasthoudt er automatisch een goed geluid uitkomt. Het systeem van universiteiten zonder selectie aan de poort geeft een ander resultaat dan het systeem bij een conservatorium, waar een kind al op een muziekschool moet hebben gezeten.”
Zou u meer aan de poort willen selecteren?
“Ik geloof het niet. In dit beroep is het generalistische heel belangrijk. De breedte van je denken ontwikkelt zich pas na je middelbare school. Je moet mensen niet op voorhand afrekenen. We zijn nu druk bezig met een nieuwe bachelor waarin via oefeningen de vraag ‘zit ik hier op mijn plek?’ eerder naar voren komt. Wanneer die vraag pas na drie jaar komt, is dat pijnlijker dan wanneer die vraag na drie maanden komt.”
Een van uw afstudeerprojecten was de Senz Umbrella.
“Dat is een mooi voorbeeld van het ontwerpproces van begin tot eind. Als je over straat loopt en mensen met natte haren en een omgeklapte paraplu ziet vechten tegen de elementen, dan zie je de mens als stumper. Je moet vervolgens als ontwerper goed nadenken. Waar is behoefte aan? Wat zou kunnen? Hoe gaan die paraplu’s kapot? Wat functioneert niet? Wat is wind? Wat is de geschiedenis van een product? Door een goed product kun je bijna een revolutie ontketenen. Dat is talent. Die jongen die de Senz Umbrella ontwierp is een gefascineerde Willy Wortel. Hij heeft vrienden ontmoet die het als ambitie zagen dat ding op de markt te brengen. Met zijn drieën hebben ze een hartstikke mooi ding gemaakt, een producent gevonden en een markt georganiseerd. Dat heeft alles met ambitie en met beslissen te maken. Dat is wat ik bedoel met: de wereld is maakbaar.”
Wie is Bruno Ninaber van Eyben?
Zijn armbandhorloge, tl-lamp en halshorloge uit de jaren zeventig behoren tot de klassiekers van de Nederlandse vormgeving. Zijn Sikkens kleurenwaaier is in professionele kringen zeer gewaardeerd. Bruno Ninaber van Eyben (1950) heeft het Nederlandse industrieel ontwerp dan ook internationaal op de kaart gezet. In 1971 studeerde hij cum laude af aan de Maastrichtse Academie voor Beeldende Kunsten en won als beste afstudeerder de Henriëtte Hustinxprijs. Acht jaar later volgde de Kho Liang Le prijs. In 1985 was hij medeoprichter van het belangrijke Nederlandse ontwerpbureau NPK en in 1997 begon hij zijn eigen Studio Ninaber. Sinds juli 2003 is hij hoogleraar Vormgeving. Hij noemt zichzelf een ambitieus mannetje. “Het is leuker om te ontwerpen dan in de kroeg te zitten.” Onlangs won hij er zijn tweede oeuvreprijs mee.
Wat is uw geheim?
“Ik zou het niet weten. Mijn oeuvre is ontzaglijk klein. Liever één ding goed, dan tien dingen half. Ik voel me verantwoordelijk voor het eindproduct. Ik ben niet iemand die alleen maar de grote lijnen uitzet. Ik wil het productieproces beheersen. Toen ik in de jaren zeventig van mijn opleiding aan de Maastrichtse Academie voor Beeldende Kunsten kwam, begon het vak industrieel ontwerpen net. Ik ging zelf producten ontwerpen, in de markt zetten, financieren en promoten. Ik heb de wereld rondgereisd en mijn eigen economische eenheid gecreëerd. Dat was een waanzinnige leerschool. Daarvan heb ik geleerd wat kwaliteit is. Als je het laatste schroefje niet in huis hebt, is er geen handel. Ik had eens verlichtingsarmaturen gemaakt waarvan de schakelaar het niet bleek te doen. Toen moest ik helemaal naar Zweden voor een schakelaar die 35 cent bleek te kosten. Dat doe je geen tweede keer. Een product moet bestaansrecht hebben.”
De jury vindt u door uw manier van werken een goed voorbeeld voor jongere generaties. Hoe gaat u te werk?
“Het is niet om de dingen die ik aanpak als wel om mijn uitgangspunt dat de wereld maakbaar is. Dit impliceert dat als je invloed wilt hebben, je ook je mannetje moet staan. Dus niet ontwerpen maken en zeggen: ‘Alsjeblieft, ga er maar achteraan’, maar de consequenties ervan nemen. Netwerken, communiceren met je opdrachtgever: alles zet je in om dingen te realiseren. Dat is de methodiek in mijn werk. Iemand moet de kar trekken. Overtuigingskracht hebben. Opdrachtgevers vinden dat vaak prachtig. Ik produceer en begeleid dingen. Ik geloof dat de jury dat bedoelt met werkwijze.”
U gooit uw ontwerpen niet over het muurtje naar de fabrikant met de vraag of het nog te maken is, maar u maakt ze zelf.
“Soms wel. Ik voel me verantwoordelijk voor een product. Het ontwerp is maar een fase. Als een eindproduct een rotproduct is, functioneert het niet. De essentie van een product is dat het er mooi uitziet, lekker voelt en mensen blij maakt. Dingen zijn er om mensen te helpen en blij te maken. Ik probeer inspiratie te halen vanuit het gebruik van een product. Dat lijkt me heel natuurlijk. Als je mensen wilt helpen, moet je kijken hoe je ze kunt helpen en niet de arrogantie hebben het beter te weten. Als je echt goed luistert en een product maakt, blijken veel anderen dat product te kunnen gebruiken. Dat impliceert dat een product niet een gemene deler hoeft te zijn. De ideale werknemer is ook niet een gemene deler, maar iemand met een karakter waarmee je rekening houdt. Dat zie je in professionele producten, zoals gereedschap, terug.”
Uw werk is opgenomen in de design collecties van onder meer het MoMA in New York, Neue Sammlung Múnchen en het Stedelijk Museum Amsterdam. Ook hebt u de laatste guldenserie, en de Nederlandse zijde van de euro ontworpen. Toch kennen de meeste mensen u niet. Is dat jammer?
“Ik ben niet met het stardom bezig. Dingen die ik maak, moeten het doen.”
Uw motto is: met meer hoeft niet, met minder kan niet.
“Dat heeft met mijn manier van werken te maken. Ik probeer de essentie van een product te ontdekken. De essentie is de versiering. De mens is niet mooi gemaakt, de mens is mooi. De natuur is in zichzelf de schoonheid. Schoonheid is ook een functie. Niet functioneel in technocratische zin, ik ben geen werktuigbouwkundige die alles in functionele zin benadert. Van een ding houden kan ook een functie zijn. Ik zie functie meer als behoefte, emotie, warmte, status. Als je een ding moet maken dat status moet hebben, ziet dat er al anders uit.”
U tekent rotondes en verkeerslichten als u iemand de weg wijst. Is dat visuele een voorwaarde voor het vak?
“Ik ben dyslectisch en begrijp dat dit vaak samengaat met visueel denken. Ik merk bij het ontwerpen dat er zoveel aspecten zijn waar je een synergie in moet vinden. Wat kan iemand gebruiken? Van wat voor spul maak je het? Hoe kan ik de grondstof verwerken? En dan moet het ook nog in economische zin kloppen en functioneren. Dat is een ontzaglijk gecompliceerd proces. Dat is ook moeilijk bij het werken met studenten. Het moet intuïtief voor je worden. Je kunt niet iedereen tot ontwerper opleiden, maar in dat proces van het maken van een product is het belangrijk dat posities worden bezet door mensen die iets van het vak snappen. Ze hoeven niet het hele proces te beheersen, maar moeten wel kennis hebben. Je moet oefeningen doen waaruit blijkt wat je talent is en daarna moet je via je talent je plekje in dat proces zoeken. Planning, financiën, technologie, vooronderzoek: het zit allemaal in dat proces en dat is het interessante van het vak. Er vindt een soort transformatie plaats van fundamenteel onderzoek naar bruikbaar product. Dat zien we hier op deze campus ontzaglijk veel.”
Wat wilt u uw studenten vooral bijbrengen?
“Dat de wereld maakbaar is. Zij zijn degenen die de dingen maken waarmee wij ons omringen. Je hoeft niet lijdzaam te zijn, je kunt het voortouw nemen. Bij dit beroep moet je opleiden tot het nemen van beslissingen. Ontwerpen is een beroep van besluiten nemen. Je moet een standpunt innemen en voor dat standpunt gaan. Als een grondstof niet op een machine blijkt te passen, moet je niet direct van je geloof vallen. Je moet niet een goed voornemen hebben en uiteindelijk een gedrocht maken. Kennis is ten dele belangrijk, maar attitude is zeker zo belangrijk. Eigenlijk belangrijker. Kennis is elke dag anders. Studenten kun je attitudes aanleren door te zeggen: ga er op uit, waarom ben je niet verder gegaan, waarom heb je dat besloten, heb je daar wel aan gedacht? Iemand met ambitie heeft een pre bij opdrachtgevers. Zit je passief in collegezalen en laat je kennis als een douche over je heen komen? Of denk je: ‘Wow, wat bedoelt die docent, klopt dat wel?’ Vertaal het naar je eigen talenten.”
Loopt hier veel talent rond?
“Zeer veel, maar ik denk dat het beter kan. Het systeem maakt studenten tot berekenende mensen.”
De zesjescultuur?
“Dat wil ik niet zeggen, maar het risico is heel groot. Het is niet zo dat als je een viool op een bepaalde manier vasthoudt er automatisch een goed geluid uitkomt. Het systeem van universiteiten zonder selectie aan de poort geeft een ander resultaat dan het systeem bij een conservatorium, waar een kind al op een muziekschool moet hebben gezeten.”
Zou u meer aan de poort willen selecteren?
“Ik geloof het niet. In dit beroep is het generalistische heel belangrijk. De breedte van je denken ontwikkelt zich pas na je middelbare school. Je moet mensen niet op voorhand afrekenen. We zijn nu druk bezig met een nieuwe bachelor waarin via oefeningen de vraag ‘zit ik hier op mijn plek?’ eerder naar voren komt. Wanneer die vraag pas na drie jaar komt, is dat pijnlijker dan wanneer die vraag na drie maanden komt.”
Een van uw afstudeerprojecten was de Senz Umbrella.
“Dat is een mooi voorbeeld van het ontwerpproces van begin tot eind. Als je over straat loopt en mensen met natte haren en een omgeklapte paraplu ziet vechten tegen de elementen, dan zie je de mens als stumper. Je moet vervolgens als ontwerper goed nadenken. Waar is behoefte aan? Wat zou kunnen? Hoe gaan die paraplu’s kapot? Wat functioneert niet? Wat is wind? Wat is de geschiedenis van een product? Door een goed product kun je bijna een revolutie ontketenen. Dat is talent. Die jongen die de Senz Umbrella ontwierp is een gefascineerde Willy Wortel. Hij heeft vrienden ontmoet die het als ambitie zagen dat ding op de markt te brengen. Met zijn drieën hebben ze een hartstikke mooi ding gemaakt, een producent gevonden en een markt georganiseerd. Dat heeft alles met ambitie en met beslissen te maken. Dat is wat ik bedoel met: de wereld is maakbaar.”
Wie is Bruno Ninaber van Eyben?
Zijn armbandhorloge, tl-lamp en halshorloge uit de jaren zeventig behoren tot de klassiekers van de Nederlandse vormgeving. Zijn Sikkens kleurenwaaier is in professionele kringen zeer gewaardeerd. Bruno Ninaber van Eyben (1950) heeft het Nederlandse industrieel ontwerp dan ook internationaal op de kaart gezet. In 1971 studeerde hij cum laude af aan de Maastrichtse Academie voor Beeldende Kunsten en won als beste afstudeerder de Henriëtte Hustinxprijs. Acht jaar later volgde de Kho Liang Le prijs. In 1985 was hij medeoprichter van het belangrijke Nederlandse ontwerpbureau NPK en in 1997 begon hij zijn eigen Studio Ninaber. Sinds juli 2003 is hij hoogleraar Vormgeving. Hij noemt zichzelf een ambitieus mannetje. “Het is leuker om te ontwerpen dan in de kroeg te zitten.” Onlangs won hij er zijn tweede oeuvreprijs mee.
Comments are closed.