De neuro-ethiek is een nieuwe discipline die de komende eeuw menig spannend debat kan aanzwengelen. Filosoof en medicus dr. Gert-Jan Lokhorst (Techniek, Bestuur en Management) ontving onlangs vier ton NWO-subsidie voor een onderzoek naar de ethische en juridische aspecten van hersenwetenschap en neurotechnologie.
Met je eigen hersenen nadenken over de werking van de hersenen. Wordt u af en toe niet duizelig van dat spiegeleffect?
Lokhorst schiet in de lach. “Ik ben niet zo bang om te verdwalen in mijn eigen brein. Een wetenschapper die onderzoek doet naar de werking van de alcohol in de hersenen, is toch ook niet bang om aan de drank te raken? Al moet ik wel bekennen dat ik last heb van een terugkerende nachtmerrie: een beroemde hersenonderzoeker kiest mij uit als proefpersoon, haalt mijn hersens uit mijn hoofd, laat ze aan de studenten zien en propt ze dan weer terug. En dan ben ik wel eens benauwd of dat laatste helemaal goed gaat.”
De neuro-ethiek heeft de afgelopen jaren vooral in de Verenigde Staten opgang gemaakt. Valt die doorbraak te verklaren uit recente ontwikkelingen in hersenonderzoek en neurotechnologie? De mogelijkheden om met brain imaging hersenactiviteiten te scannen, zijn bijvoorbeeld sterk toegenomen.
“Ja. Brain imaging biedt geweldige mogelijkheden – specialisten kunnen tumoren sneller traceren. De grote vraag is: kun je die technologie ook gebruiken voor andere doeleinden? Je ziet de neuromarketing ontstaan, waarbij men via hersenonderzoek hoopt te ontdekken hoe men klanten nog sterker aan bepaalde producten kan binden. Uit hersenonderzoek zou blijken dat het noemen van het merk Coca Cola een krachtigere respons oplevert dan het noemen van Pepsi Cola. Dat zeggen de onderzoekers tenminste, maar ik betwijfel dat. Het is één grote kakofonie in de hersenen, en het lijkt me wishful thinking om te verwachten dat zoiets triviaals als het herkennen van een geliefd frisdrankmerk in die chaos terug te vinden is. Maar als je als onderzoeker minieme verschillen in de hersenscans sterk aanzet, bijvoorbeeld door de actieve gebieden in de hersenen felrood in te kleren, dan kun je die indruk wekken. Pure manipulatie.”
Als neuromarketing een hype is, valt er voor een neuro-ethicus misschien weinig eer aan te behalen.
“Toch wel. In de Verenigde Staten doen ziekenhuizen in opdracht van Coca Cola hersenonderzoek naar aankoopgedrag, waarbij Coca Cola de dure apparatuur bekostigt. Je kunt je afvragen of onderzoekers zo’n samenwerking moeten aangaan. En stel dat werkgevers ooit aandringen op het wettelijk toestaan van hersenscans als onderdeel van een sollicitatieprocedure. Ook dat zou bedenkelijk zijn: je kunt uit die plaatjes helemaal geen psychologische eigenschappen van een kandidaat aflezen. Maar als een werkgever oprecht gelooft dat zoiets mogelijk is, kan een sollicitant op oneigenlijke gronden worden afgewezen voor een functie. Ik denk overigens dat de wetgever zulk onderzoek niet snel zal toestaan.”
Zal het ooit mogelijk zijn om via hersenonderzoek iemands gedachten te lezen?
“Nee. Dat je gedachten als activiteit in de hersenen kunt waarnemen, wil niet zeggen dat je ze kunt lezen. We kunnen niet zo diep in het brein binnendringen als privacybeschermers vrezen en sommige terrorismebestrijders misschien hopen. Toch blijft privacy een heikel punt. Zijn er bijvoorbeeld omstandigheden denkbaar waarbij je iemands geheugen mag wissen? Je hebt nu een nieuw concept dat kan helpen zulke vragen te beantwoorden: de extended mind hypothesis. Die stelt dat je datgene wat zich in de geest net zo moet behandelen als datgene wat zich buiten de geest bevindt. Ik mag jouw aantekenblok niet verscheuren, dus ik mag ook jouw geheugen niet wissen.”
U lijkt niet somber over de mogelijke toepassingen van neurotechnologie en inzichten in hersenonderzoek.
“Je kunt je natuurlijk sombere scenario’s voorstellen: piloten die hersenimplantaten krijgen om beter met de technologie in hun vliegtuig of helikopter te communiceren, een dictatoriaal regime dat via het aanbrengen van elektroden in de hersenen probeert ‘karakterstoornissen’ bij opstandige gevangenen te verhelpen. In onze maatschappij zal het zo’n vaart niet lopen, hoop ik.”
Bestaat er zoiets als een vrije wil, of beginnen de nieuwe inzichten van hersenonderzoek dat idee te ondergraven?
“Begrippen als ‘vrije wil’, ‘moraal’ en ‘verantwoordelijkheid’ zijn nuttige concepten: we kunnen feitelijk niet zonder. Maar in de hersens kun je niet de ‘vrije wil’ lokaliseren, net zo min als ‘liefde’ of ‘honger’: zo zitten de hersenen niet in elkaar. Wetenschappelijk gezien heb je daarom niets aan een begrip als vrije wil. In het onderzoek wil ik laten zien dat er een onoverbrugbare kloof bestaat tussen de alledaagse en juridische taal enerzijds en de taal van de hersenwetenschapper anderzijds. Je moet uitkijken dat je de wereld van de hersenen niet gaat beschrijven in een taal die daar ongeschikt voor is.”
Enkele jaren geleden pakte Newsweek uit met een voorpagina-artikel: er zou een plek in de hersenen zijn gevonden waar bij prikkeling mystiek-religieuze gevoelens ontstaan.
“De God Spot! Theologen hebben daar boeken over volgeschreven, maar het onderzoek in kwestie is hevig omstreden. Nu lees je weer over het ‘leedvermaakcentrum’ dat zich in de hersenen zou bevinden. Allemaal flauwekul. Het doet me denken aan de inmiddels allang achterhaalde leer van de frenologie, waarbij men dacht dat mensen letterlijk knobbels hadden voor taal, rekenen, vaderlandsliefde en zo nog een paar tamelijk willekeurige begrippen, die op de hersenen werden geprojecteerd. Maar zoals ik al zei, de taal van het hersenonderzoek en de alledaagse taal passen niet één op één op elkaar.
Overigens had die leer van de schedelknobbels een positieve invloed op het onderwijs. Er kwam ook aandacht voor andere vaardigheden dan louter rekenen en taal en men begon te kijken naar de talenten van de individuele leerling.”
Zullen we meer zelfinzicht krijgen naarmate we meer begrijpen over de werking van onze hersenen?
“Inzicht in medisch-technische zin: ja, absoluut. Maar psychologisch inzicht, zoals je dat tegenkomt bij Dostojewski? Nee, dat denk ik niet.”
De filosofie, die zich al eeuwen bezig houdt met problemen als de relatie geest-lichaam, kan in het debat over neuro-ethiek een belangrijke rol spelen, stelt u in uw onderzoeksvoorstel.
“Het oordeel dat mensen vellen over dilemma’s in de neuro-ethiek wordt altijd gekleurd door hun filosofische uitgangspunten. Ook als ze dat zelf niet beseffen. De Gezondheidsraad kwam zo’n tien jaar geleden met een rapport over de vraag of psychochirurgie toegestaan was. De conclusie: psychochirurgie kon je gerust toestaan, want je snijdt toch ‘alleen maar’ in de hersenen: de ziel blijft buiten schot. Tot zo’n conclusie kun je alleen komen als je in een strikte scheiding tussen geest en lichaam gelooft, een standpunt dat in de filosofie allang als achterhaald geldt. Dan is een discussie met filosofen toch interessant. Overigens: negentig procent van de filosofie is onzin. Maar de resterende tien procent, daar heb je iets aan.”
Zijn we altijd verantwoordelijkheid voor wat we doen, of kan iemand soms met recht zeggen: het ligt allemaal aan de ‘verkeerde bedrading’ in mijn hersenen?
“Dat is een fundamentele discussie die nu opeens heel concreet lijkt te worden. Bij het ministerie van justitie en het ministerie van buitenlandse zaken denken hoge ambtenaren nu al na over de mogelijke gevolgen van inzichten in hersenonderzoek voor de wetgeving. Ze zitten ook in het deskundigenpanel dat ten behoeve van ons onderzoek is opgericht.”
Moet de overheid zich bij het opstellen van nieuwe wetten iets aantrekken van de bevindingen van hersenonderzoekers?
“Nee. De wetenschap verandert van week tot week. Dat valt niet bij te benen. Stel dat men in 1870 had besloten bij het opstellen van de nieuwe wetten de nieuwste wetenschappelijke inzichten mee te wegen . dan waren die wetten in 1930 al rijp voor de prullenbak geweest.”
In de Verenigde Staten hebben advocaten brain imaging al jaren geleden ontdekt als middel om een cliënt proberen vrij te pleiten. My brain made me do it, is deze verdediging al genoemd.
“Voor zover ik weet, is dat tot nu toe vrijwel nooit door een rechter of jury gehonoreerd, en dat lijkt me heel verstandig. Je kunt bij de vraag of iemand toerekeningsvatbaar was, beter kijken naar zijn gedrag dan naar zijn hersenen. Misschien dat resultaten uit hersenonderzoek ooit relevant en opzienbarend genoeg zullen zijn om in een vonnis te laten meewegen, maar zo ver zijn we nu in elk geval nog niet.”
(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)
WIE IS GERT-JAN LOKHORST
Sinds hij als zesjarig jongetje op een verjaardagsfeestje van een oom hevig geïntrigeerd een Time-Life-boek over de werking van de hersenen uit de boekenkast trok, is dr. Gert-Jan Lokhorst (1957) naar eigen zeggen ‘verkocht’. Die fascinatie vormt een terugkerend motief in zijn loopbaan: zo hield hij zich eind jaren tachtig als onderzoeker bezig met kunstmatige intelligentie (‘niet geworden wat we er destijds van verwacht hadden’) en neurale netwerken. Na een studie geneeskunde koos Lokhorst in 1980 voor een studie filosofie aan de Erasmus Universiteit, waar hij later ook zou promoveren en tot 2004 werkte als universitair docent. Sinds drie jaar is hij verbonden aan de sectie filosofie van de faculteit Techniek, Bestuur en Management van de TU Delft. Het onderzoek dat hij de komende jaren zal leiden krijgt een plaats binnen het 3TU Centrum voor Ethiek en Techniek. Voor een deelonderzoek naar ‘de hersenen en het recht’ zal een promovendus aangesteld worden. Lokhorst is getrouwd met de filosofe dr. Marjolein Degenaar. Ze hebben twee kinderen.
Met je eigen hersenen nadenken over de werking van de hersenen. Wordt u af en toe niet duizelig van dat spiegeleffect?
Lokhorst schiet in de lach. “Ik ben niet zo bang om te verdwalen in mijn eigen brein. Een wetenschapper die onderzoek doet naar de werking van de alcohol in de hersenen, is toch ook niet bang om aan de drank te raken? Al moet ik wel bekennen dat ik last heb van een terugkerende nachtmerrie: een beroemde hersenonderzoeker kiest mij uit als proefpersoon, haalt mijn hersens uit mijn hoofd, laat ze aan de studenten zien en propt ze dan weer terug. En dan ben ik wel eens benauwd of dat laatste helemaal goed gaat.”
De neuro-ethiek heeft de afgelopen jaren vooral in de Verenigde Staten opgang gemaakt. Valt die doorbraak te verklaren uit recente ontwikkelingen in hersenonderzoek en neurotechnologie? De mogelijkheden om met brain imaging hersenactiviteiten te scannen, zijn bijvoorbeeld sterk toegenomen.
“Ja. Brain imaging biedt geweldige mogelijkheden – specialisten kunnen tumoren sneller traceren. De grote vraag is: kun je die technologie ook gebruiken voor andere doeleinden? Je ziet de neuromarketing ontstaan, waarbij men via hersenonderzoek hoopt te ontdekken hoe men klanten nog sterker aan bepaalde producten kan binden. Uit hersenonderzoek zou blijken dat het noemen van het merk Coca Cola een krachtigere respons oplevert dan het noemen van Pepsi Cola. Dat zeggen de onderzoekers tenminste, maar ik betwijfel dat. Het is één grote kakofonie in de hersenen, en het lijkt me wishful thinking om te verwachten dat zoiets triviaals als het herkennen van een geliefd frisdrankmerk in die chaos terug te vinden is. Maar als je als onderzoeker minieme verschillen in de hersenscans sterk aanzet, bijvoorbeeld door de actieve gebieden in de hersenen felrood in te kleren, dan kun je die indruk wekken. Pure manipulatie.”
Als neuromarketing een hype is, valt er voor een neuro-ethicus misschien weinig eer aan te behalen.
“Toch wel. In de Verenigde Staten doen ziekenhuizen in opdracht van Coca Cola hersenonderzoek naar aankoopgedrag, waarbij Coca Cola de dure apparatuur bekostigt. Je kunt je afvragen of onderzoekers zo’n samenwerking moeten aangaan. En stel dat werkgevers ooit aandringen op het wettelijk toestaan van hersenscans als onderdeel van een sollicitatieprocedure. Ook dat zou bedenkelijk zijn: je kunt uit die plaatjes helemaal geen psychologische eigenschappen van een kandidaat aflezen. Maar als een werkgever oprecht gelooft dat zoiets mogelijk is, kan een sollicitant op oneigenlijke gronden worden afgewezen voor een functie. Ik denk overigens dat de wetgever zulk onderzoek niet snel zal toestaan.”
Zal het ooit mogelijk zijn om via hersenonderzoek iemands gedachten te lezen?
“Nee. Dat je gedachten als activiteit in de hersenen kunt waarnemen, wil niet zeggen dat je ze kunt lezen. We kunnen niet zo diep in het brein binnendringen als privacybeschermers vrezen en sommige terrorismebestrijders misschien hopen. Toch blijft privacy een heikel punt. Zijn er bijvoorbeeld omstandigheden denkbaar waarbij je iemands geheugen mag wissen? Je hebt nu een nieuw concept dat kan helpen zulke vragen te beantwoorden: de extended mind hypothesis. Die stelt dat je datgene wat zich in de geest net zo moet behandelen als datgene wat zich buiten de geest bevindt. Ik mag jouw aantekenblok niet verscheuren, dus ik mag ook jouw geheugen niet wissen.”
U lijkt niet somber over de mogelijke toepassingen van neurotechnologie en inzichten in hersenonderzoek.
“Je kunt je natuurlijk sombere scenario’s voorstellen: piloten die hersenimplantaten krijgen om beter met de technologie in hun vliegtuig of helikopter te communiceren, een dictatoriaal regime dat via het aanbrengen van elektroden in de hersenen probeert ‘karakterstoornissen’ bij opstandige gevangenen te verhelpen. In onze maatschappij zal het zo’n vaart niet lopen, hoop ik.”
Bestaat er zoiets als een vrije wil, of beginnen de nieuwe inzichten van hersenonderzoek dat idee te ondergraven?
“Begrippen als ‘vrije wil’, ‘moraal’ en ‘verantwoordelijkheid’ zijn nuttige concepten: we kunnen feitelijk niet zonder. Maar in de hersens kun je niet de ‘vrije wil’ lokaliseren, net zo min als ‘liefde’ of ‘honger’: zo zitten de hersenen niet in elkaar. Wetenschappelijk gezien heb je daarom niets aan een begrip als vrije wil. In het onderzoek wil ik laten zien dat er een onoverbrugbare kloof bestaat tussen de alledaagse en juridische taal enerzijds en de taal van de hersenwetenschapper anderzijds. Je moet uitkijken dat je de wereld van de hersenen niet gaat beschrijven in een taal die daar ongeschikt voor is.”
Enkele jaren geleden pakte Newsweek uit met een voorpagina-artikel: er zou een plek in de hersenen zijn gevonden waar bij prikkeling mystiek-religieuze gevoelens ontstaan.
“De God Spot! Theologen hebben daar boeken over volgeschreven, maar het onderzoek in kwestie is hevig omstreden. Nu lees je weer over het ‘leedvermaakcentrum’ dat zich in de hersenen zou bevinden. Allemaal flauwekul. Het doet me denken aan de inmiddels allang achterhaalde leer van de frenologie, waarbij men dacht dat mensen letterlijk knobbels hadden voor taal, rekenen, vaderlandsliefde en zo nog een paar tamelijk willekeurige begrippen, die op de hersenen werden geprojecteerd. Maar zoals ik al zei, de taal van het hersenonderzoek en de alledaagse taal passen niet één op één op elkaar.
Overigens had die leer van de schedelknobbels een positieve invloed op het onderwijs. Er kwam ook aandacht voor andere vaardigheden dan louter rekenen en taal en men begon te kijken naar de talenten van de individuele leerling.”
Zullen we meer zelfinzicht krijgen naarmate we meer begrijpen over de werking van onze hersenen?
“Inzicht in medisch-technische zin: ja, absoluut. Maar psychologisch inzicht, zoals je dat tegenkomt bij Dostojewski? Nee, dat denk ik niet.”
De filosofie, die zich al eeuwen bezig houdt met problemen als de relatie geest-lichaam, kan in het debat over neuro-ethiek een belangrijke rol spelen, stelt u in uw onderzoeksvoorstel.
“Het oordeel dat mensen vellen over dilemma’s in de neuro-ethiek wordt altijd gekleurd door hun filosofische uitgangspunten. Ook als ze dat zelf niet beseffen. De Gezondheidsraad kwam zo’n tien jaar geleden met een rapport over de vraag of psychochirurgie toegestaan was. De conclusie: psychochirurgie kon je gerust toestaan, want je snijdt toch ‘alleen maar’ in de hersenen: de ziel blijft buiten schot. Tot zo’n conclusie kun je alleen komen als je in een strikte scheiding tussen geest en lichaam gelooft, een standpunt dat in de filosofie allang als achterhaald geldt. Dan is een discussie met filosofen toch interessant. Overigens: negentig procent van de filosofie is onzin. Maar de resterende tien procent, daar heb je iets aan.”
Zijn we altijd verantwoordelijkheid voor wat we doen, of kan iemand soms met recht zeggen: het ligt allemaal aan de ‘verkeerde bedrading’ in mijn hersenen?
“Dat is een fundamentele discussie die nu opeens heel concreet lijkt te worden. Bij het ministerie van justitie en het ministerie van buitenlandse zaken denken hoge ambtenaren nu al na over de mogelijke gevolgen van inzichten in hersenonderzoek voor de wetgeving. Ze zitten ook in het deskundigenpanel dat ten behoeve van ons onderzoek is opgericht.”
Moet de overheid zich bij het opstellen van nieuwe wetten iets aantrekken van de bevindingen van hersenonderzoekers?
“Nee. De wetenschap verandert van week tot week. Dat valt niet bij te benen. Stel dat men in 1870 had besloten bij het opstellen van de nieuwe wetten de nieuwste wetenschappelijke inzichten mee te wegen . dan waren die wetten in 1930 al rijp voor de prullenbak geweest.”
In de Verenigde Staten hebben advocaten brain imaging al jaren geleden ontdekt als middel om een cliënt proberen vrij te pleiten. My brain made me do it, is deze verdediging al genoemd.
“Voor zover ik weet, is dat tot nu toe vrijwel nooit door een rechter of jury gehonoreerd, en dat lijkt me heel verstandig. Je kunt bij de vraag of iemand toerekeningsvatbaar was, beter kijken naar zijn gedrag dan naar zijn hersenen. Misschien dat resultaten uit hersenonderzoek ooit relevant en opzienbarend genoeg zullen zijn om in een vonnis te laten meewegen, maar zo ver zijn we nu in elk geval nog niet.”
(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)
WIE IS GERT-JAN LOKHORST
Sinds hij als zesjarig jongetje op een verjaardagsfeestje van een oom hevig geïntrigeerd een Time-Life-boek over de werking van de hersenen uit de boekenkast trok, is dr. Gert-Jan Lokhorst (1957) naar eigen zeggen ‘verkocht’. Die fascinatie vormt een terugkerend motief in zijn loopbaan: zo hield hij zich eind jaren tachtig als onderzoeker bezig met kunstmatige intelligentie (‘niet geworden wat we er destijds van verwacht hadden’) en neurale netwerken. Na een studie geneeskunde koos Lokhorst in 1980 voor een studie filosofie aan de Erasmus Universiteit, waar hij later ook zou promoveren en tot 2004 werkte als universitair docent. Sinds drie jaar is hij verbonden aan de sectie filosofie van de faculteit Techniek, Bestuur en Management van de TU Delft. Het onderzoek dat hij de komende jaren zal leiden krijgt een plaats binnen het 3TU Centrum voor Ethiek en Techniek. Voor een deelonderzoek naar ‘de hersenen en het recht’ zal een promovendus aangesteld worden. Lokhorst is getrouwd met de filosofe dr. Marjolein Degenaar. Ze hebben twee kinderen.

Comments are closed.