Onderwijs

De laatsten der Mohikanen

Het hoofdgebouw staat leeg, in afwachting van de verbouwing tot appartementencomplex. Tenminste, achter een heel enkele deur werkt nog een achtergebleven TU-medewerker.

Delta ging op zoek naar de laatsten der Mohikanen. “Als ik hier ’s ochtends aankom, denk ik: alleen nog wat kraaien erboven, en het is net een film.”

Het hoofdgebouw was ooit een sphinx, een trotse verschijning met haar klauwen lui vooruit gestrekt naar de Julianalaan. Nu oogt ze als een gehavende straatkat die alleen nog vaag herinnert aan de grandeur van weleer.

De luxaflex in de linkervleugel hangen scheef, met onregelmatige openingen tussen de lamellen, als de oogleden van een oma die alleen nog maar wil slapen. Haar ogen zijn dof: “De ramen worden hier niet meer gewassen. Ik ben allang blij als het heeft geregend”, zegt een laatste ‘bewoner’ van het pand.

Het hoofdgebouw staat leeg, bijna leeg. Het is verkocht aan een projectontwikkelaar. In de zomer wordt, naar verwacht, gestart met de ingrijpende renovatie die het geschikt moet maken voor woningbouw.

Sinds november van het vorige jaar hebben vrijwel alle bewoners van het hoofdgebouw kantoorruimte gekregen in andere TU-panden. Maar een handjevol TU-medewerkers is nog aan het werk in dit ‘spookgebouw’. De heren en dames van het archief (4), de dames van protocollaire zaken (3), de conrector, de kantinemevrouw, de heren van de telefooncentrale (4) en de conciërges zijn in plukjes verspreid over het immense gebouw dat ooit het hoofdkwartier van de TU Delft was.

De geplande verhuizing voor de meesten van hen is in de komende maanden, uiterlijk zitten ze er nog tot aan de zomer. Hoe is het om als laatste der Mohikanen te werken in een hoogbejaard gebouw waarin iedereen in afwachting is van de Grote Strip?

Het gebouw kent vele gangen, verdiepingen en vleugels. Op enkele gangen is maar één kamertje bezet. Sommige vleugels zijn afgesloten met een Abus-fietsslot. Op de gangen kijken de lege archiefkasten met hun laden als opengesperde bekken je lijdzaam aan. De bureauladenblokken herbergden ooit paperclips, pennen, reservepanty’s, pasfotootjes, kauwgom en deodorant. Nu staan ze anoniem in rijtjes van vijf opgesteld achter de dode planten om afgevoerd te worden. Het trappenhuis is leeg, de gangen zijn stil, in de kantine is alleen de kantinejuffrouw aanwezig.
Eng

Bij het bureau protocollaire zaken zitten Petra Charlier en Ria Kersbergen. De twee pedellen hebben al vele afdelingen uitgezwaaid, de arbo-artsen, de afdeling juridische zaken, al eerder de rector, de afdeling voor de internationale studenten en ga zo maar door. Op een gegeven moment zaten ze helemaal alleen in een vleugel. Ze hebben toen gezegd dat ze naar de begane grond wilden verhuizen. Charlier zegt lachend: “Soms heb ik het idee dat we hier antikraak zitten.” Ze merken aan alles dat ze de laatsten in het gebouw zijn. De schoonmaakploeg komt minder vaak, het is stil en soms is het ook een beetje eng. “Het is donker. Je hoort iets, maar je ziet niemand. Bij elk kopje koffie dat we gaan halen, sluiten we hier de boel af. Het blijft toch een openbaar gebouw.” Gelukkig hebben ze veel aanloop, maar buiten het inloopspreekuur is het stil. Soms horen ze een deur kraken, maar dan zien ze niets. De verjaardagen zijn ook minder. Eerst was er een afdeling die trakteerde, maar dat is nu anders, met z’n tweetjes. “Je bent maar één keer per jaar jarig”, zegt Kersbergen, “dus minder gebak. Maar dat is ook wel weer goed voor de lijn.” De rest van hun afdeling is al naar een ander gebouw verhuisd. Hoe doen ze dat nu, met hun baas op afstand? “Eén keer per maand hebben we werkoverleg.” De dames zien uit naar hun verhuizing naar de aula, ‘hopelijk nog voor deze zomer’.

Gerard Hogenboom, hoofd van het archief, ziet ook positieve kanten aan het steeds legere gebouw. “Je kunt in ieder geval met niemand ruzie krijgen.” Hoewel hij gemengde gevoelens heeft omdat hij al dertig jaar heeft gewerkt in het hoofdgebouw waarin hij ‘alle verdiepingen en alle vleugels al heeft gehad’, ziet hij toch ook wel uit naar het nieuwe gebouw. Daar zal zo’n tien kilometer TU-archief ondergebracht worden, in spiksplinternieuwe ruimtes.

Tussen de lange rijen met dossiermappen werken Wil van Leeuwen, Leo Woudstra en Marchel Geboers. “Ik zou het liefst helpen verhuizen om de overgang te versnellen”, zegt Geboers. Ook Woudstra vindt het na negentien jaar in dit gebouw verfrissend om in een nieuwe omgeving aan het werkt te gaan, al maakt het hem ook wel melancholisch. “Dan zie je dat je je druk hebt gemaakt over van alles en nu is alles leeg. Alles gaat voorbij.”
Spookhuis

Zo langzamerhand wordt het gebouw gestript. De planten verdorren, beelden zijn afgevoerd en het grote schilderij in de hal is net verwijderd. “Alles is weg, maar jij zit hier nog steeds”, zegt Geboers, die het af en toe een spookhuis vindt. “Dan kom ik hier ’s ochtends aan, het gebouw helemaal donker. Dan denk ik: alleen nog wat kraaien erboven en het is net een film.” Van Leeuwen lacht. Zij komt ’s ochtends aan en dan ziet ze ‘anderhalve fiets’ bij het gebouw staan. En dan denkt ze: “Het is druk vandaag.” Woudstra waarschuwt zijn collega’s om ’s middags niet te lang te blijven ‘voor hun eigen veiligheid’, want dan ben je helemaal alleen in het gebouw. Geboers neemt altijd zijn mobieltje mee in de lift, want het is altijd stil op de gang dus niemand die je hoort als je vastzit.

De technische mannen van de telefooncentrale zien vooral de positieve kanten van een langzamerhand leeg gebouw. “Lekker rustig”, zeggen Bert Zantman en Fred de Haas. Er is minder aanloop en van de plantenman hebben ze alle planten uit het gebouw gekregen die nog te redden te zijn. De heren van de telefooncentrale vinden het jammer dat ze dit gebouw verlaten. Hun kamer heeft mooie hoge plafonds, en prachtig dikke muren, zoals ze die nergens meer maken. Ze maken zich zorgen over de verzameling van oude telefoons. De mooie bakelieten exemplaren en het jaren-tachtig-toestel met druktoetsen hangen nu nog aan de muur, maar in het nieuwe gebouw ‘mag je nog geen spijker in de muur slaan’. Net als de andere bewoners, hebben ze soms het idee dat ze een vergeten groep zijn. Niemand verwacht meer dat er nog bewoners zijn aan de Julianalaan. De interne post komt niet meer aan.

De laatste bewoners zullen naar verwachting nog voor de zomer het licht uitdoen. Maar het prachtige gebouw waaraan nu nog slechts palliatieve zorg wordt verstrekt, zal herrijzen uit zijn as. Als ‘Villa Academia’, thuis voor Delftse yuppen.

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

Het hoofdgebouw was ooit een sphinx, een trotse verschijning met haar klauwen lui vooruit gestrekt naar de Julianalaan. Nu oogt ze als een gehavende straatkat die alleen nog vaag herinnert aan de grandeur van weleer.

De luxaflex in de linkervleugel hangen scheef, met onregelmatige openingen tussen de lamellen, als de oogleden van een oma die alleen nog maar wil slapen. Haar ogen zijn dof: “De ramen worden hier niet meer gewassen. Ik ben allang blij als het heeft geregend”, zegt een laatste ‘bewoner’ van het pand.

Het hoofdgebouw staat leeg, bijna leeg. Het is verkocht aan een projectontwikkelaar. In de zomer wordt, naar verwacht, gestart met de ingrijpende renovatie die het geschikt moet maken voor woningbouw.

Sinds november van het vorige jaar hebben vrijwel alle bewoners van het hoofdgebouw kantoorruimte gekregen in andere TU-panden. Maar een handjevol TU-medewerkers is nog aan het werk in dit ‘spookgebouw’. De heren en dames van het archief (4), de dames van protocollaire zaken (3), de conrector, de kantinemevrouw, de heren van de telefooncentrale (4) en de conciërges zijn in plukjes verspreid over het immense gebouw dat ooit het hoofdkwartier van de TU Delft was.

De geplande verhuizing voor de meesten van hen is in de komende maanden, uiterlijk zitten ze er nog tot aan de zomer. Hoe is het om als laatste der Mohikanen te werken in een hoogbejaard gebouw waarin iedereen in afwachting is van de Grote Strip?

Het gebouw kent vele gangen, verdiepingen en vleugels. Op enkele gangen is maar één kamertje bezet. Sommige vleugels zijn afgesloten met een Abus-fietsslot. Op de gangen kijken de lege archiefkasten met hun laden als opengesperde bekken je lijdzaam aan. De bureauladenblokken herbergden ooit paperclips, pennen, reservepanty’s, pasfotootjes, kauwgom en deodorant. Nu staan ze anoniem in rijtjes van vijf opgesteld achter de dode planten om afgevoerd te worden. Het trappenhuis is leeg, de gangen zijn stil, in de kantine is alleen de kantinejuffrouw aanwezig.
Eng

Bij het bureau protocollaire zaken zitten Petra Charlier en Ria Kersbergen. De twee pedellen hebben al vele afdelingen uitgezwaaid, de arbo-artsen, de afdeling juridische zaken, al eerder de rector, de afdeling voor de internationale studenten en ga zo maar door. Op een gegeven moment zaten ze helemaal alleen in een vleugel. Ze hebben toen gezegd dat ze naar de begane grond wilden verhuizen. Charlier zegt lachend: “Soms heb ik het idee dat we hier antikraak zitten.” Ze merken aan alles dat ze de laatsten in het gebouw zijn. De schoonmaakploeg komt minder vaak, het is stil en soms is het ook een beetje eng. “Het is donker. Je hoort iets, maar je ziet niemand. Bij elk kopje koffie dat we gaan halen, sluiten we hier de boel af. Het blijft toch een openbaar gebouw.” Gelukkig hebben ze veel aanloop, maar buiten het inloopspreekuur is het stil. Soms horen ze een deur kraken, maar dan zien ze niets. De verjaardagen zijn ook minder. Eerst was er een afdeling die trakteerde, maar dat is nu anders, met z’n tweetjes. “Je bent maar één keer per jaar jarig”, zegt Kersbergen, “dus minder gebak. Maar dat is ook wel weer goed voor de lijn.” De rest van hun afdeling is al naar een ander gebouw verhuisd. Hoe doen ze dat nu, met hun baas op afstand? “Eén keer per maand hebben we werkoverleg.” De dames zien uit naar hun verhuizing naar de aula, ‘hopelijk nog voor deze zomer’.

Gerard Hogenboom, hoofd van het archief, ziet ook positieve kanten aan het steeds legere gebouw. “Je kunt in ieder geval met niemand ruzie krijgen.” Hoewel hij gemengde gevoelens heeft omdat hij al dertig jaar heeft gewerkt in het hoofdgebouw waarin hij ‘alle verdiepingen en alle vleugels al heeft gehad’, ziet hij toch ook wel uit naar het nieuwe gebouw. Daar zal zo’n tien kilometer TU-archief ondergebracht worden, in spiksplinternieuwe ruimtes.

Tussen de lange rijen met dossiermappen werken Wil van Leeuwen, Leo Woudstra en Marchel Geboers. “Ik zou het liefst helpen verhuizen om de overgang te versnellen”, zegt Geboers. Ook Woudstra vindt het na negentien jaar in dit gebouw verfrissend om in een nieuwe omgeving aan het werkt te gaan, al maakt het hem ook wel melancholisch. “Dan zie je dat je je druk hebt gemaakt over van alles en nu is alles leeg. Alles gaat voorbij.”
Spookhuis

Zo langzamerhand wordt het gebouw gestript. De planten verdorren, beelden zijn afgevoerd en het grote schilderij in de hal is net verwijderd. “Alles is weg, maar jij zit hier nog steeds”, zegt Geboers, die het af en toe een spookhuis vindt. “Dan kom ik hier ’s ochtends aan, het gebouw helemaal donker. Dan denk ik: alleen nog wat kraaien erboven en het is net een film.” Van Leeuwen lacht. Zij komt ’s ochtends aan en dan ziet ze ‘anderhalve fiets’ bij het gebouw staan. En dan denkt ze: “Het is druk vandaag.” Woudstra waarschuwt zijn collega’s om ’s middags niet te lang te blijven ‘voor hun eigen veiligheid’, want dan ben je helemaal alleen in het gebouw. Geboers neemt altijd zijn mobieltje mee in de lift, want het is altijd stil op de gang dus niemand die je hoort als je vastzit.

De technische mannen van de telefooncentrale zien vooral de positieve kanten van een langzamerhand leeg gebouw. “Lekker rustig”, zeggen Bert Zantman en Fred de Haas. Er is minder aanloop en van de plantenman hebben ze alle planten uit het gebouw gekregen die nog te redden te zijn. De heren van de telefooncentrale vinden het jammer dat ze dit gebouw verlaten. Hun kamer heeft mooie hoge plafonds, en prachtig dikke muren, zoals ze die nergens meer maken. Ze maken zich zorgen over de verzameling van oude telefoons. De mooie bakelieten exemplaren en het jaren-tachtig-toestel met druktoetsen hangen nu nog aan de muur, maar in het nieuwe gebouw ‘mag je nog geen spijker in de muur slaan’. Net als de andere bewoners, hebben ze soms het idee dat ze een vergeten groep zijn. Niemand verwacht meer dat er nog bewoners zijn aan de Julianalaan. De interne post komt niet meer aan.

De laatste bewoners zullen naar verwachting nog voor de zomer het licht uitdoen. Maar het prachtige gebouw waaraan nu nog slechts palliatieve zorg wordt verstrekt, zal herrijzen uit zijn as. Als ‘Villa Academia’, thuis voor Delftse yuppen.

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.