Campus

De architectuur van een daklozenverblijf

In New York leven naar schatting negentigduizend daklozen. Voor dit snel groeiend leger bestaat veel te weinig opvang. Daarmee vergeleken valt de nood in Amsterdam nog mee.

In ‘De architectuur van het onbehagen; dakloos in New York en Amsterdam’ schetst dr. A.D Graafland, docent bij Bouwkunde, in brede contouren de architectuur en het huisvestingsvraagstuk in beide steden.

Uit een onlangs gehouden telling van onderzoeker drs. Leon Deben blijkt dat de Gemeente Amsterdam het aantal daklozen in de stad jarenlang veel te hoog heeft ingeschat. De laatste decennia is de groep mensen die op straat leeft zichtbaar toegenomen, maar doordat velen ‘onderweg’ zijn lijkt het aantal groter dan het daadwerkelijk is. Het zou ‘hooguit’ gaan om vijfhonderd personen.

Arie Graafland werkte zelf een tijdje achter de intake-balie van het passantenverblijf HVO De Veste in Amsterdam Slotervaart, één van de drie hoofdstedelijke opvangprojecten voor zwervers. Hij deed dat tijdens een van de koudste perioden van het jaar en constateerde dat de meeste daklozen de weg naar de nachtopvang weten te vinden. Vergeleken met New York ,,is het probleem nog ‘overzichtelijk’ te noemen”, heet het in het laatste hoofdstuk van het rijk geïllustreerde boek dat deze week verschijnt.

Het wekt dan ook geen verbazing dat Graafland aanmerkelijk meer woorden besteedt aan de situatie in New York. Daar heeft het aantal daklozen vooral vanaf begin jaren tachtig gigantische proporties aangenomen. Bezuinigingen op sociale programma’s, stijgende huren en tal van persoonlijke omstandigheden hebben veel mensen op straat gedreven. De gemeente New York, die naar Amerikaanse maatstaven een sociaal beleid voert, doet er veel aan om aan het probleem van de dakloosheid het hoofd te bieden. Zo zijn er meer dan dertigduizend bedden in 270 shelters beschikbaar, wat echter nog altijd drie keer minder is dan het aantal zwervers.
Strijdbaar

De cijfers die Graafland over de New Yorkse daklozen presenteert tarten elk voorstellingsvermogen. Voor de oorlog waren ook veel mensen dakloos, maar het merendeel had (on)regelmatig werk en velen waren strijdbaar. Momenteel bestaat ongeveer een derde van het totale aantal uit psychiatrische patiënten. Graafland: ,,Waarschijnlijk lopen er vandaag twee maal zoveel patiënten rond op straat als er in klinieken zijn opgenomen.”

Terwijl de hobo en de tramp voor de oorlog een min of meer reizend bestaan leidden, blijkt de hedendaagse dakloze behoorlijk honkvast. ,,Zijn belangrijkste transportmiddel is het winkelwagentje”, schrijft Graafland, ,,dat voor hem een middel is om inkomsten te verwerven. Hij verzamelt hierin dedoor iedereen weggegooide lege bierblikjes, die een gewild verzamelobject zijn. De supermarkt aan de overkant van de weg betaalt voor ieder blikje vijf cent statiegeld. (…) Ze bezitten een eigen ruilwaarde: één sigaret voor drie lege blikjes.”

De gemeente New York is druk bezig om de grote shelters – waarvan sommige de afmeting hebben van een voetbalveld – te vervangen door kleinere opvangruimten. Tegen die achtergrond gaat de auteur diep in op de gewenste architectuur van shelters. Na een uitvoerige inleiding over postmodernisme, constructivisme en het begrip ‘subliem’, vooral bestemd voor de ingewijde lezer, komt hij uiteindelijk dicht bij de architectuuropvatting van de Oostenrijker Adolf Loos: ,,Wat zich in het gebouw afspeelt, hoeft niet naar buiten toe te worden vertaald. De stilte die Loos wilde, betekende ook de aanvaarding van de schizofrenie van de daklozen.”

‘De architectuur van het onbehagen’ wordt vrijdag 28 april om 18.00 uur gepresenteerd in Café De Unie in Rotterdam. Er is een tentoonstelling van twee gebouwen voor daklozenopvang van Graafland te bezichtigen. De faculteit Bouwkunde organiseert tot 8 mei een thema-expositie.

Mannus van der Laan

In New York leven naar schatting negentigduizend daklozen. Voor dit snel groeiend leger bestaat veel te weinig opvang. Daarmee vergeleken valt de nood in Amsterdam nog mee. In ‘De architectuur van het onbehagen; dakloos in New York en Amsterdam’ schetst dr. A.D Graafland, docent bij Bouwkunde, in brede contouren de architectuur en het huisvestingsvraagstuk in beide steden.

Uit een onlangs gehouden telling van onderzoeker drs. Leon Deben blijkt dat de Gemeente Amsterdam het aantal daklozen in de stad jarenlang veel te hoog heeft ingeschat. De laatste decennia is de groep mensen die op straat leeft zichtbaar toegenomen, maar doordat velen ‘onderweg’ zijn lijkt het aantal groter dan het daadwerkelijk is. Het zou ‘hooguit’ gaan om vijfhonderd personen.

Arie Graafland werkte zelf een tijdje achter de intake-balie van het passantenverblijf HVO De Veste in Amsterdam Slotervaart, één van de drie hoofdstedelijke opvangprojecten voor zwervers. Hij deed dat tijdens een van de koudste perioden van het jaar en constateerde dat de meeste daklozen de weg naar de nachtopvang weten te vinden. Vergeleken met New York ,,is het probleem nog ‘overzichtelijk’ te noemen”, heet het in het laatste hoofdstuk van het rijk geïllustreerde boek dat deze week verschijnt.

Het wekt dan ook geen verbazing dat Graafland aanmerkelijk meer woorden besteedt aan de situatie in New York. Daar heeft het aantal daklozen vooral vanaf begin jaren tachtig gigantische proporties aangenomen. Bezuinigingen op sociale programma’s, stijgende huren en tal van persoonlijke omstandigheden hebben veel mensen op straat gedreven. De gemeente New York, die naar Amerikaanse maatstaven een sociaal beleid voert, doet er veel aan om aan het probleem van de dakloosheid het hoofd te bieden. Zo zijn er meer dan dertigduizend bedden in 270 shelters beschikbaar, wat echter nog altijd drie keer minder is dan het aantal zwervers.
Strijdbaar

De cijfers die Graafland over de New Yorkse daklozen presenteert tarten elk voorstellingsvermogen. Voor de oorlog waren ook veel mensen dakloos, maar het merendeel had (on)regelmatig werk en velen waren strijdbaar. Momenteel bestaat ongeveer een derde van het totale aantal uit psychiatrische patiënten. Graafland: ,,Waarschijnlijk lopen er vandaag twee maal zoveel patiënten rond op straat als er in klinieken zijn opgenomen.”

Terwijl de hobo en de tramp voor de oorlog een min of meer reizend bestaan leidden, blijkt de hedendaagse dakloze behoorlijk honkvast. ,,Zijn belangrijkste transportmiddel is het winkelwagentje”, schrijft Graafland, ,,dat voor hem een middel is om inkomsten te verwerven. Hij verzamelt hierin dedoor iedereen weggegooide lege bierblikjes, die een gewild verzamelobject zijn. De supermarkt aan de overkant van de weg betaalt voor ieder blikje vijf cent statiegeld. (…) Ze bezitten een eigen ruilwaarde: één sigaret voor drie lege blikjes.”

De gemeente New York is druk bezig om de grote shelters – waarvan sommige de afmeting hebben van een voetbalveld – te vervangen door kleinere opvangruimten. Tegen die achtergrond gaat de auteur diep in op de gewenste architectuur van shelters. Na een uitvoerige inleiding over postmodernisme, constructivisme en het begrip ‘subliem’, vooral bestemd voor de ingewijde lezer, komt hij uiteindelijk dicht bij de architectuuropvatting van de Oostenrijker Adolf Loos: ,,Wat zich in het gebouw afspeelt, hoeft niet naar buiten toe te worden vertaald. De stilte die Loos wilde, betekende ook de aanvaarding van de schizofrenie van de daklozen.”

‘De architectuur van het onbehagen’ wordt vrijdag 28 april om 18.00 uur gepresenteerd in Café De Unie in Rotterdam. Er is een tentoonstelling van twee gebouwen voor daklozenopvang van Graafland te bezichtigen. De faculteit Bouwkunde organiseert tot 8 mei een thema-expositie.

Mannus van der Laan

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.