Fijn dat er een nieuwe beoordeling van onderzoeksgroepen komt, vindt Hans Clevers, president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. “Maar over tien, vijftien jaar moeten we de criteria vast weer herzien.”
Hij is tevreden met het nieuwe ‘standaard evaluatie protocol’ dat universiteiten en kennisinstellingen vorige week aan minister Bussemaker overhandigden, zegt medisch bioloog en topwetenschapper Hans Clevers. Maar de KNAW-president blijft er nuchter onder: er zit altijd een houdbaarheidsdatum aan zo’n protocol.
Een van de problemen met het vorige protocol was dat zoveel onderzoeksgroepen excellent werden genoemd.
“Daar werd inderdaad wel lacherig over gedaan. Iedereen was tegenwoordig excellent. Het zou verbazingwekkend zijn als dat echt zo was. Ik wil best toegeven dat de Nederlandse wetenschap ijzersterk is, maar niet iedereen is excellent. Maar je moet zo’n beoordelingsschaal nu eenmaal elke tien, vijftien jaar herzien. De beoordelingen schuiven steeds verder op naar de hoogste score. Maar zodra we allemaal in dat vakje staan, hebben we niets meer aan de beoordeling.”
Wat verandert er dan nu?
“We gaan van vijf naar vier mogelijke oordelen. Een één betekent dat de onderzoeksgroep tot de absolute wereldtop behoort. De verwachting is dat dit niet zo heel vaak het geval is. Verder geven we geen halve scores meer: je kunt geen 1,7 krijgen. Het is dus een één of een twee. Maar je zult zien: door strategisch gedrag en kleine aanpassingen scoren in de loop der jaren steeds meer groepen een één.”
Hoe kleiner je het vakgebied maakt, hoe sneller je tot de wereldtop behoort.
“Inderdaad. Ik hoop dat de disciplines enigszins breed gekozen worden. Als je alleen naar je eigen onderwerp kijkt, ben je al snel de beste ter wereld. En dan ook meteen de slechtste. Je moet enigszins aangeven met hoeveel onderzoeksgroepen je jezelf vergelijkt.”
De hoeveelheid publicaties is in het nieuwe protocol geen zelfstandig criterium meer. Is dat terecht?
“Jazeker. De mensen van Science in Transition hebben dit punt aangehaald, maar het idee wordt ook breed gedragen: eigenlijk is volume in de wetenschap niet zo belangrijk. Door alle nadruk op de hoeveelheid publicaties krijg je perverse activiteiten. Wetenschappers gaan zich bezig houden met de minimal publishable unit en salamitactiek, zodat ze hun onderzoek over verschillende publicaties uitsmeren. In mijn vakgebied is het allang gebruikelijk om gewoon naar de vijf beste publicaties van de laatste jaren te vragen en de rest links te laten liggen. Dat lijkt sterk op wat er nu in het nieuwe protocol staat.”
Uzelf publiceert ook veel. Gaat u deze verandering merken?
“Ik publiceer veel, maar ik heb ook een heel groot laboratorium. En ik houd in de gaten of de verhalen die we publiceren er wel toe doen. Je kunt ook kijken in welke tijdschriften al die artikelen verschijnen en hoe vaak ze worden geciteerd. Het gaat bij ons niet om volume alleen, maar vooral om kwaliteit.”
In het verleden had je grote geesten aan de universiteit die niet of nauwelijks publiceerden, zoals Ludwig Wittgenstein. Daar is nu geen ruimte meer voor.
“Dat is absoluut waar. In de jaren tachtig waren er nog wel wetenschappers aan de universiteit die helemaal niet publiceerden. Daar kon je je pensioen mee halen. Die hebben we allang niet meer. Je hebt toch een gestage stroom van fellowships en grants nodig om aan de universiteit te blijven. Unieke figuren als Wittgenstein verdwijnen van de universiteit, maar het is ook wel moeilijk om hen te onderscheiden van minder geniale geesten die eveneens niets publiceren.”
Comments are closed.