Universiteiten willen niet dat een rechter zich bemoeit met de hoge collegegeldtarieven voor ‘tweede studies’. Ze gaan in cassatie bij de Hoge Raad, waardoor ze minstens een jaar respijt krijgen.
Al jaren zijn acht universiteiten verwikkeld in een rechtszaak over de tarieven voor ‘tweede studies’. Die zijn soms torenhoog en lopen bovendien enorm uiteen. Want tegenwoordig bekostigt de overheid nog maar één bachelor- en één masteropleiding. Wie na zijn afstuderen een tweede studie wil volgen, moet het ‘instellingstarief’ betalen.
Neem een masteropleiding geneeskunde, waar universiteiten gerust vijftienduizend of twintigduizend euro collegegeld voor vragen. Maastricht brengt zelfs 32 duizend euro in rekening. Deze opleiding zou volgens de stichting slechts 5,5 duizend euro per jaar hoeven kosten.
Die torenhoge collegegelden waren nooit de bedoeling, stelt de Stichting Collectieve Actie Universiteiten (SCAU). De universiteiten zouden voor hun opleidingen alleen een kostendekkend tarief mogen vragen. De universiteiten vinden daarentegen dat ze mogen doen wat ze willen en dat de kosten van opleidingen bovendien moeilijk vast te stellen zijn.
Wat zijn dan de kosten van een opleiding? Daar zijn de strijdende partijen in de rechtszaak nog lang niet aan toegekomen. Eerst moet een andere knoop worden doorgehakt: welke rechter mag hier eigenlijk een uitspraak over doen?
SCAU wil de zaak graag voor de civiele rechter brengen, waar iedereen naartoe kan. De universiteiten menen dat alleen de speciale onderwijsrechters van het CBHO (College van Beroep voor het Hoger Onderwijs) er iets over mogen zeggen. Maar daar kun je alleen naartoe als je student bent en de hoge tarieven al betaalt.
Aanvankelijk werd SCAU door de kantonrechter ‘niet ontvankelijk’ verklaard, maar afgelopen augustus viel het hoger beroep inhaar voordeel uit: de stichting was toch ‘ontvankelijk’, omdat ook aanstaande studenten recht hebben op een goede rechtsbescherming. De Hoge Raad gaat nu alleen kijken of de procedures in de rechtsgang correct waren en of het recht goed is toegepast. De hoogste rechter gaat zich dus niet opnieuw over de ‘feiten’ van de zaak buigen.
Het is moeilijk te voorspellen wie de zaak zal winnen als een rechter zich over de tarieven moet uitspreken. Het argument van de universiteiten is een tweesnijdend zwaard: ze zeggen dat het moeilijk is om de kosten van een opleiding te berekenen, maar omgekeerd kunnen ze hun hoge tarieven dan ook niet verantwoorden.
De wetgever heeft echter ook niet kraakhelder bepaald waar universiteiten zich aan moeten houden bij het vaststellen van hun tarieven. Eerdere zaken bij het College voor Beroep van het Hoger Onderwijs liepen daarom op niets uit, maar intussen lijkt het standpunt een beetje te verschuiven. Afgelopen zomer oordeelden de onderwijsrechters in een zaak van een student geneeskunde dat de Vrije Universiteit het tarief moest onderbouwen. Die procedure loopt nog.
SCAU voert haar rechtszaak tegen de twee Amsterdamse universiteiten en die van Nijmegen, Groningen, Leiden, Maastricht, Tilburg en Utrecht.
Comments are closed.